No. 105.
Woensdag 27 September.
1882.
Hoog water.
FEUILLETON.
DE MILLIONNAIR
Uitgever: L. .T. VEERMAN Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken W O E N DAG en Z A T E R D A G.
Abonnementsprijs: per 3 maan^n f 1.Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche A D V E It T E NIE N
waarvan de plaatsing driemaal wordt opggeven
worden slechts tweemaal in rekening gebrach, Dij
toezending gelieve men vooral duidelijk den ïaatn
van den Uitgever op het adres te stellen.
Toen op 29 Dec. 1880 de tijding kwaï
van de noodlottige doorbraak bij Nieuw-Kuï,
sloeg velen den schrik om het hart om o
ontzettende gevolgen, die zij kon hebben o
werkelijk ook had, en toen het gevaar ni<,
afgewend, maar toch gedeeltelijk was gewt
ken, verheugde men zich dat het onhe,
toch een goed gevolg zou hebben, namelijr
dit, dat het ernst zou worden bij Provinciaa
en Landsbestuur om te trachten aan dien
onhoudbaren toestand een eind te maken.
De watervrijmaking van Noord-Brabant stond
reeds lang op de agenda maar, zooals zoo
veel op de agenda jaren lang figureert, zon
der dat men zelfs pogingen doet om het
er af te brengen.
Met schoone beloften is veel te doen,
zelfs eene geheele provincie in slaap te wie
gen, en als er mannen opstaan, die op het
steeds dreigende gevaar wijzen, dan zijn dat
onrustkraaiers, menschen die nooit of nimmer
tevreden zijn, menschen die burgers uit
hunne rustige rust opschrikken, menschen
die liefst doodgezwegen moeten worden.
Doch de groote ramp, die het land van
Heusden en Altena trof, de ramp, die nu
nog drukt, waar men geen druk meer zoe
ken zou, op leveranciers namelijk, die onder
voorwendsel van geleden en niet vergoede
verliezen geene betaling ontvangen, die ramp
zou ile oogen geheel openen, dat was het
algemeene gevoelen. De jaarlijks terug-
keerende hooge rivierstanden, die soms drie
maal in de twaalf maanden vruchtbaar land
onder water zetten, die het hooi van de weiden
meevoerden, die de aardappelen deden ver-
rotten in den grond, en dikwijls de schoonste
verwachtingen van goeden oogst en een goed
jaar vernietigden, die jaarlijks terugkeerende
overstroomingen gaven immers slechts gel
delijke schade, daar waren geen menschen-
levens bij in gevaar, daar verdronk geen
vee met belangstelling werden de berichten
gelezen over het rijzen van het water, maar
als het voorbij was, was met de oorzaak
het noodzakelijk gevolg vergeten, en de
landbouwer moest maar zien hoe hij het
stellen zou met zijn half verdronken oogst.
Daar is dan ook heel wat ellende in dat
noordoostelijk deel van Noord-Brabant on
der den landbouwenden stand en wat op
den landbouw drukt, wij weten het maar
al te goed, werkt op den burgerstand terug.
Ook in dit gedeelte kunnen wij er van
meepraten. Winter op winter, dikwijls
maanden lang door de overstrooming van
het Bossche veld en den Baardwijkschen
Overlaat van communicatie links en rechts
afgesloten, bij soms samenvallend vriezend
weer geheel geïsoleerd, is de toestand ook
alles behalve rooskleurig. Dat alles was
evenwel al zoo dikwijls gezegd en geschre
ven en beter dan wij het zeggen of schrij
ven kunnen, en toch was het sneller ver
geten dan gezegd.
De doorbraak bij Nieuwkuik zou voor
goed de oogen openen. Zoo dacht men vrij
ieuphemistisch Wat bij Nieuwkuik gebeurd
was, kon weer gebeurenwaar men het
gevaar niet verwacht had, bleek 't het drei-
gendstc geweest te zijn. En werkelijk het
scheen dat men nu eens niet te veel had
rerwaclt. Het zou ernst worden. Plannen
werden ontworpen, kaarten werden getee-
kend, hooge sommen werden onder bepaalde
voorwaarden door het provinciaal bestuur
uitgetrokken, waterschappen deden hetzelfde,
de plannen werden bediscussiëerd, gecom-
mentariëerd, in één woord, er kwam leven
in de brouwerij. Wij zouden niet weer met
een kluitje in het riet gestuurd worden.
De plannen werden bij de Tweede Kamer
ingediend. In het voorjaar van 1882 zouden
zij behandeld worden. Dat was ten minste
een begin. Eerst nog maar het handelstrac-
taat met Frankrijk. Dan is de watervrijma-
king van Noord-Brabant aan de beurt. Pes
simisten, menschen die overal bezwaren zien,
twijfelden nog, de meesten echter niet.
Maar, o wee! er was niet gerekend op het
aardappelmeel en het traktaat werd verwor
pen en het Ministerie zou heengaan. Die
crisis zou zoo lang niet duren en dan zou
de zaak toch wel spoedig voorkomen. Maar
de crisis duurde vier maanden en het
zittingjaar was voorbij en de oplossing weer
voor misschien geruimen tijd van de rol.
Neen toch niet. In de zeventiende alinea
van de Troonrede toch lezen wij:
//Omtrent gewichtige ontwerpen van wet,
reeds in vorige zittingen ingediend, worden
uwe overwegingen met belangstelling te
gemoet gezien.7'
Onder die gewichtige ontwerpen van wet,
behoort ook de heropening van het oude
Maasje.
Misschien komt dat ontwerp in het begin
van 1883 nog wel eens aan de orde, en
dat is toch wat.
Het Nederlandsche volk is geduldig; het
heeft zich neergelegd bij den langen duur
der crisis en bij de oplossing, die eigenlijk
geene oplossing is, de Noord-Brabanters
zullen wel niet zoo ontaard zijn en onge
duldig worden, nu het een hunner gewich
tigste belangen betreft, zij zullen kalm blij
ven, en rustig hun oogst zien verdrinken,
en met stoïcijnsche bedaardheid het aanzien,
dat hun welvaart vernietigd wordt. //Allah
is groot en tegen het noodlot valt niet te
strijden."
En intusschen gaat het water zijn gang.
Terwijl wij dit schrijven, is hét Bossche veld
misschien weer ingeloopen, in elk geval staat
een groot deel onder water, en men komt
handen te kort om van de landbouwpro
ducten te redden wat te redden is en op
den stillen Zondagmorgen, terwijl velen zich
opmaken om ter kerke te gaan en verder
een rustigen dag te genieten, trekken scharen
van werklieden met den schop op den rug
naar de bedreigde punten om te behouden
wat men kan. En angstig ziet men naar
telegrammen uit of zij tijdingen zullen bren
gen van was of val.
Zoo is de toestand weer op dezen oogen-
blik en nog staan wij pas aan het begin
van het najaar en zonder te veel van zijn
profetisch talent te vergen, kan men gemak
kelijk voorspellen wat het in dezen winter
zal zijn, als het voorspel reeds zoo onheil
dreigend is.
Maar, en heerlijk zal ook hier weer de
tot een spreekwoord geworden Nederland
sche bedaardheid uitblinken, als men dit
leest, zijn de wateren misschien weer bin
nen hunne oevers teruggekeerd, en zij die
de macht hebben om verandering te bren
gen in den toestand zullen gewichtiger be
langen hebben en wij die lijden, zullen in
onderwerping het hoofd buigen en met Jong
Jochem van Reuter uitroepen: //Wat zullen
wij er nu aan doen, het is al zoo als het
is." Dan komt er nieuwe nood en nieuwe
toevloed van water en het spelletje begint
weer van voren af aan. Met dat al is het
eene treurige geschiedenis. Wij hoorden
iemand bij deze gelegenheid zeggen//Als
er maar wat harder geschreeuwd werd, of
J. HENDRIK VAN BALEN.
v
5)
James gevoelde zich doortinteld van eene zonderlinge
gewaarwording. Hij schoof wat dichter bij Adeline en
plukte gedachteloos de bloemen af, die onder zijn
hereik stonden. Zij strekte eveneens de hand uit om
eene bloem te plukken en hunne handen ontmoetten
elkaar. Zonder zich rekenschap van zijne handelwijze
te kunnen geven, greep James plotseling haar hand
en drukte die, doch, als bevreesd over zijne stout
heid liet hij ze terstond weer los.
Toen keek hij naar haar. Zij glimlachte en zeide
niets, maar keek hem lang en doordringend aan.
De kreet van een vogel deed in de stilte, die er
heerschte, Adelina schrikken.
Stilzeide zij ontsteld, »wat was dat
Zij had bij die vraag hare hand op zijne knie gelegd
en wachtte, hem vragend aanziende het antwoord.
James trilde bij die aanraking en antwoorde niet
terstond op haar vraag, maar toen hij haar aankeek,
was zijn blik zóó hartstochtlijk, zóó vurig, dat zij
blozend de oogen neersloeg.
»'tls niets, 'tis een vogel, die schreeuwt,zeide James.
Adeline wilde haar hand terugtrekken, maar James
vatte die voor zij dit kon doen.
Zij sloeg de oogen op en staarde hem in het
vlammend oog. Zij las de hartstocht op zijn gelaat,
zij zag de onbedwingbare begeerte, die er op zetelde,
en begreep dat zij gewonnen had.
«Ik kin 't niet langer uithouden,# barstte James
bs, ik moet spreken, al zou je me ook als een
lond wegchoppen. Ik heb geen rust meer, sinds ik
u ontmoet heb, en ik vrees, dat ik niet meer zonder
u zal kunun voortgaan. Laat mij die hand, toe, laat
mij die voc nu en voor altooswordt mijne vrouw,
ik ben gen Graaf of Baron, maar ik ben millionair
en een eerl'ke vent. Ik zal u op mijne handen dra
ger, zoo laig ik leef. Nooit zult gij beter kerel aan
treffen, dan ik ben, ik zou door een vuur loopen
voor u. Toe zeg ja, maak mij gelukkig. Ik heb nog
zoo weinig geluk gehad al ben ik rijk, dat zie ik
nu pas!#
Hij hield p en keek haar aan. In hare oogen las
hij eene toctemming. Zacht trok hij haar tot zich
en zij bood gen weerstand. Toen sloeg hij zijn for-
schon arm ostuimig om haar heen en kuste haar.
Zij rustte nu met haar fraai hoofdje tegen zijne
borst en bemtwoorddc zijn kus. In de volheid van
zijn geluk sclnten James de tranen bijna in de oogen.
Hij had wel wllen lachen en weenen tegelijk.
Mijn lievelingfluisterde hij, wat ben ik gelukkig.
Zij drong zcfo dichter tegen hem aan en beant
woordde zijne eussen. Toen keek zij hem lang en
ernstig- in de bluwe, goedige oogen.
«ZulL gij altd van mij houden, James? Altijd
vroeg zij, »wat r ook gebeure.«
»Tot mijn latsten ademtocht, lieveling, altijd en
onveranderlijk, wj, er ook gebeure!«
Zij zuchtte als van een zwaren last ontheven en
vlijde zich tegen jjne breede borst.
«Donnerwetter, wat gebeurt hier zoo werd op
eens de stilte versoord. «Ik dacht, mijnheer, dat gij
een fatsoenlijk man waart, maar ik schijn mij vergist
te hebben.»
pn de vergramde laron hield stand op een pas of tien
van het paar verwijderd en keek James uitdagend aan.
Hij speelde uitmuntend den vertoornden broeder.
Zijn gelaat zag rood van boosheid en zijne neusvleu
gels bewogen zich heftig. Zijne leelijke grijze oogen
rolden als kwikballen in de kassen en deden eene
vergeefsche poging om zich strak op James te vesti
gen. Zijne scheelheid stak den draak met zijn toorn.
Had ik dat kunnen denkenvervolgde hij.
«Mijne zuster in de armen van een man. Een man,
op wiens fatsoen en eer ik huizen zou gebouwd
hebben. Donnerwetteral zijt gij millionnair mijnheer,
daarom hebt gij het recht niet mij te honen. Ik ben
maar een arme duivel bij u vergeleken, maar ik ben
niettemin edelman, begrijpt gij Men laat zich niet
strafloos beleedigen als men kan wijzen op eene rij
van schitterende voorvaderen, mannen, die streden
naast
«Mijn waarde Baron!# aldus brak James den stort
vloed van woorden af, «hoe kunt gij denken, dat er
een greintje oneerlijkheid in mij is. Ik heb uwe zuster
lief, is dat eene misdaad? Ik heb haar gevraagd
mijne vrouw te worden, is dat eene beleediging. Is
het, wijl ik niet van adel ben, wijl ik vroeger een
eenvoudig handelaar was. Ik weet wel, dat gijlieden
ons parvenu's noemt, maar is dat eene reden om mij
van oneerlijke bedoelingen te betichten. Ik ben de
gelukkigste sterveling geworden door de liefde uwer
zuster te winnen, bekroon gij het met uwe toe
stemming.
«Nooit!# riep de Baron theatraal uit, «mijne zus
ter kan zich niet aan den eersten den burger over
geven van hoogen adelhmeene
mésalliance ncoit
Adeline kleurde, het was alsof haar die comedie
verdroot, tegenstond.
«Maar voor den drommel, mijnheer! ik ben geen
schooier; ik ben een fatsoenlijk man en in staat uwe
zuster alles te geven, waarop geboorte en stand haar
recht geven. Ik ben rijk, gij weet hetwat kunt gij
beter wenschen? Kom, laten wij den vrede sluiten.#
En hij stak den Baron gulhartig de hand toe.
«Kom, sluit vredezeide hij met aandrang, daal
de Duitscher zijne hand niet toestak. «Waarom windt
gij u zoo op? Wacht tot gij kalmer zijt en laten wij
er dan over spreken. Zoo de bezwaren alleen van
geldlijken aard zijn, zullen wij alles uit den weg
ruimen.
De Baron kuchte en bromde nog wat, maar stak
ten laatste half onwillig zijne hand toe, die James
hartelijk drukte.
«Ik beloof niets,# zeide de Baron, «wij zullen
zien
De paarden werden weer bestegen en de terugweg
aangenomen. De Baron zocht Adeline's blikken te ont
moeten, maar het gelukte hem niet. Slechts James
kon nu en dan een blik van' haar opvangen, en dat
maakte hem reeds gelukkig.
IV.
Den volgenden middag zaten James en de Baron
in James' kamer en behandelden gewichtige zaken.
De Baron had hem om een afzonderlijk onderhoud
verzocht en James hoopte, dat de zaak nu in orde
zou komen.
De baron leunde in zijn stoel, blies de blauwe rook
wolkjes uit de geurige manilla en slurpte niet wel
behagen zijn madera. Tussciienbeide dwaalde zijne oogen
naar een kast van fraai hout met glazen deuren op
de manier van een boekenkast, maar reusachtig groot,
waar eene verzameling ertsen en ruw goud was ten
toongesteld, die hem deed watertanden.
(Wordt vervolgd.)
NIEUWSBLAD
liet Land van Sluisden en Altena,
DE LANGSTRAAT EN DE BOMMELERWAABD
AUSTRALISCHE NOVELLE VAN