1882.
FEUILLETON.
T.itgever: L. .T. VEETIM A N Ilcusdon.
De handschoen van de Prinses.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken W OEN S"D A G
Abonnementsprijs: per 3 maanden f
verhooging.
en ZATERDAG.
1.Franco per post zonder prijs-
vVaii Alkmaar begon de victorie/' zeiden
onze voorvaderen't heeft er veel van dat
onze nazaten gedwongen zullen worden te
zeggen; ,/van Atjeh dagteekent de nederlaag!"
Sinds het jaar 1873 woedt daar een hard
nekkige, in den beginne openbaar gevoerde,
thans een geniepige, verraderlijke oorlog,
welke laatste omdat hij vrede heet, veel
gevaarlijker en doodender voor ons gezag
is dan de eerste.
Meer dan vroeger komt 't thans uit dat
het bestuur onzer bezittingen en 't bestuur
hier te lande, 't welk van den toestand daar
ginds naar 't schijnt zeer weinig begrip heeft,
veel te vroeg den oorlogstoestand geëindigd
beschouwd en Atjeh met een burgelijk be
stuur begiftigd hebbenzoodat we tegen
wil en dank de burgerlijke autoriteiten weer
zullen moeten terug roepen om het bewind
in handen te stellen van een militair bevel
hebber. Zooals de zaken nu staan kan 't op
den duur niet blijven. Onze soldaten en hunne
officieren worden als honden doodgeschoten
en neergesabeld en mogen zich niet verwe
ren omdatja, omdat Atjeh onder civiel
bestuur staat en de bezetting geen schot mag
doen, vóór de burgerlijke beambten verlof
tot verdediging gegeven hebben.
De redacteur van 't Handelsblad uit Ba
tavia schreef onlangs dat de Atjehsche zaken
daarom zoo in 't honderd loopen, omdat
Nederland geen geld heeft den oorlog voort
te zetten. De waarschuwing die hij daarna
uit den mond van den Gouverneur-Generaal
ontving, om óf dergelijke gedachten voor
zich te houden, óf uit de koloniën verban
nen te worden men ziet dat de vrijheid
van drukpers voor Indie niet meer is dan
een wassen neus is ook al geen bewijs
van innerlijke kracht. Wanneer ons gouver-
2)
In de wouden van Bologsa volgden veertig wersten
lang een troep uitgehongerde wolven liet rijtuig, zon
der dat de veldjager daar zijn aandacht aan scheen
te wijden bij zulke reizen is dat dan ook steeds een
gewoonte geworden öf door wilde dieren verscheurd,
levend in ijs te veranderen, óf in een plotseling zich
openend sneeuwgraf bedolven te worden, dat zijn buit
opneemt en het onmiddelijk boven zich toesluit, zijn
de driedubbele kansen, die den reizenden aldaar altoos
bedreigen. Somtijds wordt de treurige eentoonigheid
van die sneeuwvelden verbroken, door een hier en
daar in Aziatischen stijl opgetrokken klooster, een
met riet bedekte hut of reusachtige, door natuur
krachten vaneen gespleten rotsen.
Zeventien dagen verliepen alzoo, onder het uitstaan
van ontzachclijk veel ellende de majoor stierf bijna
van uitputting, toen het rijtuig stil hield te midden
van een twintigtal hutten, die eerder bestemd schenen
voor beeren dan door menschen bewoond te moeten
worden.
«Wij zijn erzeide de veldjager.
Het gelaat van den majoor werd doodsbleek.
«Neen«, riep hij uit en drukte bevend de hand
van zijn gchcimzinnigen geleider, »neen, dat kan niet
mogelijk zijngij zult mij toch in deze vervloekte
plaats niet alleen achterlaten? Wat heb ik dan ge
daan? Wat is mijn misdrijf? Gewis, ik ben het offer
van eene verschrikkelijke dwaling. Ach, heb medelij
Advertentiën 1G regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
nement zich tegen Atjeh opgewassen ge
voelde, dan zou het de bladen laten praten
en schrijvennu is men geneigd te denken
dat het met onze macht al zeer kritiek ge
schapen staat wanneer men bevreesd is dat
dergelijke uitingen de Atjehers ten goede
komen.
Onze oorlog met Atjeh Atjeh be-
teekent nota-bene nog al land van vrede
is een ware lijdensgeschiedenis, waarvan het
einde nog niet te zien iswant 't zij men
de Atjehers verlof geeft onze soldaten vlak
onder muren der forten te vei moorden, 't
zij men ze door aanvoer van versche krach
ten belet hun wrok aan de blanken te koelen,
dat weet men toch zeker, dat er nog in
geen jaren te denken valt aan gewillige en
welgemeende onderwerping van 't noordelijk
deel van Sumatra. Men mag dit nu betreu
ren om den wille van ons leger of schande
lijk noemen voor de eer van onze wapenen,
't feit is niet te loochenen Atjeh is afkeerig
van 't gezag, 't welk wij over het land trach
ten uit te oefenen. Er zit voor ons niet
anders op dan het weerspannige land met
geweld in toom te houden of
ons terug
te trekken en Atjeh zijn onafhankelijkheid
weer te geven. Het laatste zou een doodsteek
wezen voor onze macht in gansch Indië,
want men kan gelooven dat in den ganschen
Indischen Archipel ons tobben op Sumatra
scherp gadegeslagen wordt en het eerste
is zoozeer een slag in 't aangezicht van den
goeden tijdgeest, die verbroedering der vol
ken in plaats van verbittering wil, dat we
ons best kunnen begrijpen hoe de regeering
niet tot het laatste middel durvende beslui
ten, evenzeer huiverig is om der menschc-
lijkheid wil, daargelaten nog dat ook een
streng aanpakken van Atjeh en een concen-
treeren van onze gansche macht in 't westen,
zeer gevaarlijk kan worden voor de rust
overal elders.
De oorlog met Atjeh is een ware lijdens
geschiedenis, zeiden we. Roep ze nog eens
voor uw verbeelding terug de dagen van
1873, waarin de mare van den rampspoe-
digen terugtocht tot ons doordrong! Op 26
Maart werd de oorlog verklaard, het onge
lukkigste tijdstip voor een expeditie naar
noordelijk Sumatra te bedenken. Toch had
het Indisch bestuur tijd genoeg gehad om zich
tot den oorlog te prepareeren, want 't had
dien al jaren te voren aan zien komen. Om
niet verder op te halen, we stonden reeds
in 1857 op zeer gespannen voet met den
Sultan van Atjeh en eigenlijk hebben we
sinds ons eerste bezoek in 1598 nimmer
reden gehad om ons over de nabuurschap
der Atjehers vroolijk te maken. De reden
tot den oorlog nu daargelaten, het tijdstip
waarop die begonnen werd was alleronge
lukkigst gekozen. De uitslag heeft dat ten
overvloede doen zien.
De tweede expeditie begon uitstekend,
zelfs veroverden we toen den Kraton, een
daad, die zeer hoog opgeschroefd is, doch
in werkelijkheid voor hen, die Indië kennen
en weten wat een Kraton is, weinig betee-
kent. Doch we hadden hem en konden van
daaruit nieuwe tochten organiseeren. Een
groote fout echter van den toen maligen mi
litairen bevelhebber is dat die nieuwe toch
ten tot vertooning van onze macht achter
wege bleven
en we langzamerhand den
overwonnen grond weer in 't bezit der At
jehers stelden. Dat dezen in hun vuist lach
ten is te begrijpen en dat die overgoedheid
hen des te brutaler maakte behoeft ons ook
niet te verwonderen, 't Is vrede, zei gene
raal Van Swieten en legde 't kommando
neer. Hoezeer 't toen vrede was, weten we
nu. Dat heeft ook generaal Pel ondervon
den, die zijn leven in dezen oorlog liet.
Afwisselend heeft toen die politiek bevolen
oprukken en terugtrekken het oprukken
ging met groote bezwaren gepaard, door
onbekendheid met de streek, ziekten, on
voldoende wapening etc. het terugtrekken
geschiedde nooit zonder de Atjehers op de
hielen te hebben, die al een vreemd idee
moeten ontvangen hebben van de bewegin
gen van een overwinnend leger
De politiek beval, zeiden we en niet
zonder grond. De sluier over de Atjehsche
politiek is nog niet ten volle opgeheven,
doch wanneer eenmaal die oorlog naar waar
heid beschreven wordt, zal het eerste tien
jarig tijdvak heel wat te zien geven. Zoo
eenigermate, dunkt ons, zal 't overeenkomst
hebben met een wespennest, door vele handen
aangevat en weer losgelaten. Die oorlog
heeft angels gehad, helaas niet uitsluitend
Atjehsche, maar nijdige, scherpe angels uit
Batavia naar 't oorlogsterrein overgebracht.
Wc denken hier aan den kranigen opper
bevelhebber Van der Iieyden, die met een
oog het ander heeft hij tengevolge van
den oorlog verloren meer en beter de
zaken doorzag dan alle Raden van Indië,
den Gouv. Gen. en Min. Van Goltstein te
zamen. En Van der Heyden, niet als zijn
voorgangers om vrede sineekende, maar de
Atjehers toonende, dat ze niet ongestraft
Nederland beleedigen kunnen en reeds mooi
op weg om vrede te maken door 't zwaard,
't eenige middel nu nog mogelijk, dezelfde
Van der Heyden is van Sumatra en uit
Indië weggeknikkerd door de politiek van
het burgerlijk bestuur. De man had rust
noodig, oordeelde men en hij moest maar
voor onbepaalden tijd naar 't moederland
gaan. Van der Heyden, een krijgsheld, was
natuurlijk niet bestand tegen de politieke
zetten en heeft aan 't burgerlijk bestuur
't veld vrijgelaten. Met welk gevolg, leert
ons iedere mail. Het hoopje volk, dat in
Atjeh ligt onder 't oppertoezicht van 't. ci
viel bestuur, is aan de woede der inlanders
cn
den met mij breng mij naar Petersburg terug,
alles wat ik bezit zal uw eigendom zijn
Ik durf nietzeide de veldjager en overhandigde,
nadat hij, uit zijn overjas een pakje hadte voorschijn
gehaald, dit aan den. majoor Tchighelowski, er bij
voegende
dit! Generaal Potemkin beeft mij gelast,
beid van u nam.
de andere hand-
te overhandigen als ik afscheid van u nam.
Neem
dit aan u
In dat pakketje bevond zich
schoen van de Prinses Zoumowsky I
De majoor deinsde terug zijn gelaat kleurde zich
onder den indruk van een levendige bewegingbij
bet aanschouwen van dit liefdebewijs kwam al de ziel-
smart bij hem op eens weder terug.
»Zegt,sprak hij, «aan den Generaal Potemkin,
dat ik veel minder bang ben voor de verschrikkingen
van Siberië, dan ik zijn geschenk waardig schat, het
welk hij mij als troost in mijne ballingschap heeft
willen schenken.
De veldjager boog. Daarop knetterde zijn zweep
wild door de lucht en de paarden vlogen met hem
weg. De banneling zag hem vertrekken, even als een
in de katakomben verdwaalde, die zijn lamp ziet ver
nauwen zonder dat hij den uitweg vindt, die hem
weder naar het licht en het leven zou kunnen terugvoeren.
Zestig jaren vloden heen zestig jaren zonken
terug in den schoot des tijds met al haar ellende,
ontberingen en gevaren.
Het toeval leidde in het jaar 184-2 tot de ont
dekking van den banneling, door een zending naar
Tobolsk van een vertrouwden officier. Nadat deze het
verhaal er van vernomen had, beijverde hij zich, alles
ter kennis van den Generaal Tchernichew te brengen,
die het weder ter oore van den Keizer bracht.
De ongerechtigheid was in het geheim gepleegd
maar des te meer zou de eerherstelling in het open
baar geschieden. Men haalde den negentig-jarigen
grijsaard van zijn verbanningsoord Jiska, dat hij met
eigen handen in Siberië gebouwd bad, af, bracht hem
naar Petersburg, waar de Keizer voor het front van
twaalf, op het plein der admiraliteit verzamelde regi
menten, tot hem de volgende vereerendc woorden
richtte
«Majoor, geloof aan mijn keizerlijk woord, als ik
u betuig, dat als ik eerder uw ongelukkig lot gekend
hadde, gij ook vroeger in eer zoudt hersteld zijn.
Blijf nu in mijn nabijheid wonen cn leef daar van uw
pensioen van 4000 roebels, die ik u jaarlijks vereer.
De Keizer wil betalen wat Rusland aan u verschuldigd is.
De majoor Tchighelowski bleef de uniform van de
18e eeuw dragen. Niettegenstaande hij 97 jaar oud
wérd, maakte hij dagelijks nog zijn wandeling zijne
houding was als van een veertig-jarige, rechtop, ter
wijl zijn gelaatstrekken een zachte en levendige uit
drukking behielden. Met verbazing beschouwde hij de
groote veranderingen, die er na een verloop van zestig
jaren in de gezelschappen waren gekomen. Ook sprak
hij vol geestdrift tot allen die naar hem luisteren
wilden, over Katharina II, de Prins de Ligne, van
Alexis Orloff en personen, die incn eertijds in den tuin
van het paleis, van den Fauriër vinden kon.
Het eerste werk van den grijsaard, toen hij te
Petersburg terug kwam, was zijn testament te maken.
Het bestond uit de volgende regels:
«Als een laatste gunst wensch ik begraven te
«worden met het paar handschoenen, welke ik aan
«een zwart bandje op mijn borst draag.(SLOT.)
Polemkin was geboortig uit de provincie Faurië.
ALLERLEI—BLADVULLING.
Schoonkeïdsggmmastiek bij de meisjes in Ilindostan.
De schoone aanvallige houding der Hindoesche meisjes
is spreekwoordelijk geworden. Slank en recht als een
den, kan men wellicht n'ergens zoo juist toepassen
als daar, als op die bruine meisjes, die haar hoofden
koninklijk fier omhoog houden. Een Engelsch officier
van gezondheid heeft onlangs aan zijn vrouwelijke
landgenooten vriendschappelijk meégedccld, waardoor
men die lieftallige en bevallige houding verkrijgen
kan. Eigenlijk richt zich die goedhartige geneesheer
meer tot de moeders, want het is een gymmastiek,
waarin voorzeker gedurende de eerste, teederste, jeug
dige jaren les moet gegeven en begonnen worden.
Ook is het bij het lliudoesch meisje alles behalve een
schoonheidsmiddel maar arbeid. Het bepaalt zich
namelijk daarbij, om een met water gevuld vaatwerk
los, zonder door de handen te ondersteunen of vast te
houden op het hoofd te dragen, zonder dat er iets
van het vocht uitspat. Aan deze dagelijksche gewoonte
schrijft Doctor Spry de prachtige ronding cn zwelling
der borst en de sierlijk ingebogen rug toe. In geheel
Indië vindt men bij niet een meisje of vrouw een
gebogen of kromme rug. In het zuiden van Spanje
en Italië, waar ook het los op het hoofd dragen der
watervaten in zwang is, treilen wij eveneens een veel
trotschere, manhafte en vrije houding der vrouwen aan,
dan in het overig gedeelte van Europa. Watzoumeii
zeggen wanneer onze moeders, die zoo zeer er aan
gehecht zijn om de schoonheid hunner kinderen te
bevorderen in plaats van het, voor de gezondheid
zoo schadelijke touwtjespringen, het spel invoerden oi»
hunne kinderen niet vaatwerk op het hoofd te loeren
balanceeren Weliieiit dal die, voor de kinderen
zoo gewenschte mode nog eenmaal uit Parijs tot ons
komt overwaaien.
-TV