1882. Rust een weinig. FEUILLETON. Seringe-takken. Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. A boViii ementsprij s per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote lette» naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Dat is als vanzelf spreekt geen woord tot den luiaarddie is maar al te zeer ge neigd zijn rust te nemen en behoeft we zenlijk in de laatste stonden van 't jaar geen aansporing tot verlenging van zijn rusttijd. Laat het dan een woord zijn tot den nij- veren mensch, die 't gansche jaar door de handen geroerd en de hersenen ingespan nen heeft bij den arbeid, die zijn krachten heeft aangewend en zijn gaven besteed tot welzijn der maatschappij, tot voordeel voor zichzelf. In 't brood des arbeids ligt Gods zegenhij zal het in de laatste stonden van 'tjaar ervaren in zijn eigen gemoed. Rust een weinigals dat woord ooit van pas komt, dan wel in de ure waarop de oude jaarkring staat afgesloten en de nieuwe geopend te worden. Zelfs zij, die zeggen inet deze dingen niet op te hebben, die meenen dat men evengoed eiken dag als de aanvang van een nieuw jaar kan be schouwen en zich te groot wanen om naar 't sentimenteele over te hellen, kunnen toch niet nalaten bij 't einde van 't pad even den blik achteruit te werpen en als terloops een kijkje te nemen. Wie zal zeggen wat er dan in zoo één oogenblik omgaat in de ziel van den waarnemer? Laat ons, die 't volgaarne bekennen dat we bij sommige gelegenheden den afgeleg den weg willen overzien, een weinig rust nemen. We behoeven ons daarom op het verledene niet blind te staren, we zullen niet doen als Lots huisvrouw en in de aan schouwing van 't geen achter ons ligt, ver- steenen en aldus onbruikbaar worden voor den loop, die ons nog te wachten staat, we willen slechts een weinig rusten, om daarna met nieuwen moed en verfrischte krachten den weg te vervolgen tot den volgenden mijlpaal. Meen niet dat het rustuui in de laatste dagen van het jaar voor allen een uitspan ning is. 't Is waar, duizenden zijn er, die getuigen kunnen: 't heeft ons aan niets ont broken. We hebben van den eersten tot den laatsten dag als op rozen gewandeld. De zaken gingen goedvrouw en kinderen ble ven gespaard en waren gezond. We zouden niet weten wat nog te wenschen overbleef, ergo: 1882 krijgt in onzen levenskalender een schoon plaatsje en 't is te wenschen, dat 't volgend jaar zich niet minder onbe tuigd laat Daartegenover staan eveneens duizenden, die 't afgeloopen jaar met een rouwrand gemerkt, boeken, 't Is treurig op een tijd stip, waarin men geneigd is zich aan de vreugde over te geven, door de herinnering aan wat gepasseerd is te worden vastge houden en gewezen op een of meer datums van 't ten einde spoedend jaar, die met een zwarte kool aangestreept staan, 't Is treurig en toch voor den mensch weemoedig ge- noegelijk zich op die scheidensure van 't jaar nog eens helder voor den geest te brengen de ure van afscheid van hem of haar die wel met ons 'tjaar intrad, doch 't niet verder mocht brengen dan tot dien zwartgeteekenden datum. Daar wordt in 't oude jaar veel leeds geleden; gelukkig dat de tijd veel leeds verzacht en de arbeid ook in dit opzicht een zegen voor den mensch is. Als we den kring wat uitbreiden, zien we ons lieve vaderland ook genaderd tot het einde van den jaarlijkschen weg. Heeft het stof tot jubelen? Helaas, helaas, we vree zen dat 't beter zal zijn met stillen trom den nieuwen weg in te slaan en dat een jubelkreet een allervreemdst contrast zou maken met wat er binnen de landpalen ge zien wordt. Ja, we hebben vredeer is zelfs geen gevaar voor oorlog, zoo weinig dat de Pruisenvrees al bijna geheel over iser wordt gewerkt in ons land en brood ver diend; de armoe wordt gelenigd; de kunst gaat er niet op achteruit, de wetenschap vindt ijverige beoefenaarsde godsdienst is vrij en kan zich ongestoord ontwikkelen en toch, toch Ziet, als we een weinig rust nemen en met kal men blik het bijna verleden jaar overzien, dan merken we aan den horizon donkere vlekken op. 't Is waar, die waren er verleden jaar ook reeds, maar thans zijn ze grooter en de tint is donkerder. Wat er uit worden zal is bij geen mogelijkheid te voorspellen't kan een weldadige regenbui worden't kan ook een geweldige onweers bui zijn. Dat is zeker, we hebben het voor een groot deel in onze hand te zorgen dat alles ten beste afloopt, ook in 't maatschap pelijke en staatkundige leven van een volk zijn bliksemafleiders niet onbekend; 't is maar de vraag of er genoeg eensgezindheid onder ons huist om ze te rechter tijd te plaatsen. Ons volk lijdt aan gemis van vaderlands liefde en die kwaal is hoog ernstig. O, we weten 't wel, 't zou nog met dezelfde leeu wenmoed als voorheen naar de wapenen grijpen indien 't vaderlijk erfdeel door vijan den besprongen werd, 't zou met liefde zijn bloed offeren voor 't behoud der grenzen, maar, eilieve, nu dat niet gevergd wordt, gelukkig mogen we zeggen, en we onzen leeuwenaard niet tot den graad van bloed dorst behoeven aan te zetten, kunnen we onze vaderlandsliefde op betere en andere wijze toonen, door n.l. allen eendrachtig voor 't vaderland te leven en te werken. In dien zin opgevat en dat is voor onze dagen de eenige goede zin, ontbreekt er aan onze vaderlandsliefde nog heel wat. Om iets te noemen, geen land ter wereld kan een land van orde en regel blijven uitmaken wanneer niet aan één hoofdvoor waarde voldaan wordt. Die noemen we eerbied voor de wet. En hebben we 't nu niet in de avondschemering van 't jaar 1882 uit den mond van mannen gehoord, van mannen, die bij een sterk deel der natie voor orakels gelden, dat eerbied voor de wet slechts onder zekere omstandigheden vereischt wordt? Wordt de hoeksteen van ons staatsgebouw niet op de meest roeke- looze wijze ondermijnd, als men onomwonden verklaard: eerbied voor de wet, ja, maar niet voor die of die wet? Wanneer we zoo voortgaan en ieder naar zijn eigen believen een stuk of wat wetten uitzondert, waarvoor hij geen eerbied verkiest te gevoelen, zijn we dan al niet een heel eind op 't pad ge vorderd dat naar wetteloosheid voert? 't Ligt wezenlijk niet aan ons, dat de laatste blik over ons land niet meer hoop vol is. Het pessimisme wordt of is reeds de grondtoon van ons staatsleven en men moet al een woedend optimist zijn om de donkere wolken aan den staatkundigen hemel niet te willen zien. Is het jaar 1882 niet voor ons vaderland geweest wat het zijn moest en kon het dat, ziende op wat voorafging, moeilijk zijn, ter wijl reeds voorspeld kan worden dat ook 1883 nog niet de duisternis zal verdrijven, al hoopt men door een hervorming der kies wet den lijder nieuw bloed in te spuiten wanneer de geest der burgers maar ge zond blijft en welgezind, dan bestaat er gegronde hoop dat de malaise na verloop van tijd zal omgezet worden in een nieuw, krachtig leven. Zoo de deelen wakker blij ven kan het geheel, het volk niet in slaap geraken. De Nederlander bemoeit zich over 't geheel zoo min mogelijk met staatszaken. Neemt hij kennis van wat er op het Bin nenhof voorvalt? Slechts bij uitzondering. Gaat hij stemmen, wanneer het land zijn stem vraagt? Liefst niet. Allerlei veront- - 1) W Tg Mijn vader was in het kleine stadje Wiesenlieirn een eerzaam kleedermakei en zijn vader en grootvader oefenden, geloof ik, hetzelfde handwerk uit. Welk beroep mijn voorouders hadden in de dagen, toen de oude Duitschers in Thierfellen hier kwamen wonen, daarvan zwijgt onze familietraditie, maar zooveel is zeker, dat een Karei Nöhring reeds kamizolen en wijde broeken vervaardigde en daarmeè waarschijnlijk meer geld verdiende dan de tegenwoordige Karei Nöhring, mijn oudste broeder, met trouwrokken en gynmastiek- pakken. Behalve door de overgeërfde getrouwheid aan het prijzenswaardig kleermakersvak, is het geslacht der Nöhrings nog bijzonder daardoor gekenmerkt, dat de oudste zoon der familie altijd den naam van Karei draagt en de tweede dien van Gottliebzoo er, wat in den loop der tijden vrij dikwijls is voorgekomen, nog een derde of zelfs een vierde zoon volgde, dan werd deze volgens den kalender naar den heilige van zijn geboortedag genoemd. Van vrouwelijke leden der familie kennen wij eigenlijk slechts Anna's en Maria's en de overlevering weet weinig van haar te verhalen, zoo weinig, dat men goeden grond heeft om aan te nemen, dat de Anna's en Maria's Nöhring de beste vrouwen van haar tijd zijn geweest. Met gerechten toorn spreekt echter de bovenvermelde overlevering van een ontaarden kleermaker Nöhring, die het waagde zijn oudsten zoon Richard te laten doopen; dat hij daarbij dikwijls nog een glaasje te ve?l dronk kon bij een zoo duidelijk aan den dag gelegde verachting voor overoude gewoonten, verder geen verwondering opwekken. De kleine Richard stierf echter op een kin derlijken leeftijd en de stamboom der Nöhrings hield zich onbevlekt staande. Nu gebeurde het echter, dat, toen ik het levenslicht aanschouwde, de familiewieg vóór mij reeds voor een Karei, een Gottlieb, een Gideon en een Desiderius ge bruikt was, welke laatste echter zijn naam ten onregte droeg, want na de eerste drie jongens, zou een Marie of een Anna mijn moeder meer welkom zijn geweest. Op den dag dat ik de enge woning van denjong- sten Nöhring betrok, was het, volgens den almanak, juist halfvasten. Wat nu te doen? Een kleine Half vasten Nöhring was er nog niet geweest en de priester zou dezen ook moeijelijk als een christelijken doopnaam willen erkennen. Dit moet mijn vader veel moeite en hoofdbrekens gekost hebben, want ongeveer acht dagen na mijn geboorte trad een van onze meest geachte burges, mijnheer Hartlieb, kortweg de oude Hart- lieb genoemd, hoofdschuddend de kamer binnen waar mijn vader met twee knechts op de snijtafel zat. Hij had een nieuwe broek in de hand en sprak mijn vader aldus aan: «Ei, ei lieve meester, waar z>jn nu uw gedachten geweest? Gij zendt mij de bestelde broek thuis en toen ik haar wilde aantrekken vond mijn rechterbeen onderaan geen u:tweg. Zie eens, gij hebt de rechterpijp van onderen dichtgenaaid. De beide knechts bedwongen met moeite hun lachen doch mijn vader krabde zich achter het oor en vroeg den geachten klant duizendmaal om vergeving. Hij zou zich aan zulk een nalatigheid niet weer schuldig maken, want hij hoopte, dat zijn vrouw hem geen tweede dusdanige poets zou spelen en hem nogmaals op halfvasten een zoontje schenken. De oude Hartlieb vroeg nu verder wat er dan voor kwaad instak dat een kind op halfvasten gebo ren werd, en toen mijn vader hem van het oude familiegebruik verhaalde, zeide hij «Weet ge wat, meester? Neem mij tot peet voor uw zoontje en geef hem mijn naamFrans. Die is even goed als elke andere. Zulk een eer sloeg mijn vader natuurlijk niet af, en zoo heeft het hoerah dat ik op halfvasten geboren werd, en dat mijn vader ten gevolge daarvan den broek van zijn besten klant van onderen heeft dicht genaaid tot mijn grootste geluk geleid, want wat ik ben en wat ik heb, heb ik aan mijn peet, den ouden Hartlieb, te danken. Hij was ondanks zijn zonderling heid een van de aanzienlijkste lieden van Wiesenlieirn, ofschoon hij, wat anders in een kleine stad veel aan zien geeft, geenerlei ambt bekleedde en ook, wat vermogen betrof, wel de eerste plaats innam. Doch al noemde ik hem hierboven den besten klant van mijn vader, dan moet men daardoor niet denken, dat hij een zeer uitgebreide garderobe bezat hij vond alleen en altoos zeer spoedig iemand, die zijn nog zeer bruikbare kleéren dringend noodig had. En zoo had hij altijd genoeg, om een medeburger uit den nood te helpen, en weinigen verheten hem zonder hulp, geen enkele echter zonder troost en raad. Hij woonde in een klein huis, dat hij van zijn vader geërfd had, geheel aan het eind van de stad, daar, waar zij slechts door een klein water van de uitge strekte weiden gescheiden is, waaraan zij haar naam ontleent. Verscheidene jaren geleden dat is vele jaren voor dat hij zich aan mijn vader als peet aanbood had hij het huis van een buurman gekocht, welks eigenaar gestorven was. De tuinen der beide huizen er groeiden de mooiste seringestruiken, die ik ooit gezien heb grensden aan elkander, en men meendej dat hij den koop voornamelijk aangegaan had, om zijn tuin te vergrooten, aan welks verzorging hij zich veel scheen gelegen te laten liggendoch de heining, die de beide bezittingen scheidden, werd niet weggeruimd noch het aangekochte huis, noch de tuin werd ooit gebruikt. Over de oorzaak van deze zonderlinge han delwijze moeten indertijd de meest uiteenloopende geruchten gcloopcn hebbentoen ik op den leeftijd kwam, om daarover na te denken, waren zij sinds lang verstomd en was het voormalige eigendom van Dressier een voorwerp van bijgeloovige vrees gewor den. Men meende vreemde schimmen voor de geslo ten vensters, een witte gedaante in den verwilderden tuin te hebben gezien, ja, men was zoo stellig over tuigd vau het bestaan van deze gedaante, dat men haar een naam gaf en haar Sabina noemde, naar een dochter van den vroegeren eigenaar, die buitenlands gehuwd-, en naar men weten wilde, ongelukkig ge worden was. Of deze dochter nog leefde, wist men nietmen moet echter het tegendeel hebben aange nomen, want hoe zou anders haar geest kunnen rondwaren Ten tijde toen ik mij bij de Wiesenheimer schiol- jeugd voegde, gold het voor een bewijs van grooten moed als men 's avonds voorbij het huis van Dress ier durfde gaan, en ik kreeg bij mijn kameraden den naam van onbegrensd roekeloos te zijn, toen ik het eens gewaagd had, op den laten avond de kl< ine beek te doorwaden en in den verlaten tuin binnen te dringen. (Wordt vervolgd.) Het Land ran Irasdra en Altcna, LESWAARD

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1882 | | pagina 1