No. 139. aterdag 27 Januari. 1883. Een Standbeeld, FEUILLETON. In Noodweêr. VOOR Uitgever: L. .T. TEE Heusden. Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote lettens naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Daar zijn geen onverkwikkelijker blad zijden in onze vaderlandsche historie, dan die waarop de gebeurtenissen van 1618 en daaromtrent beschreven staan. Wanneer ge een vreemdeling, die voor 'teerst met onze geschiedenis kennis maakt•dezulken zou den met honderdtallen te vinden zijn, ook onder de geletterden deze bladzijden overlegt en eerst daarna kennis laat nemen van de groote gebeurtenissen uit de laatste helft der 16de eeuw, dan zal hij ongetwijfeld verbaasd staan dat een volk, hetwelk zoo schelden en zeuren en haarkloven kon, pas een roemrijken strijd volend had. Letterlijk genomen was die strijd toen nog wel niet geheel afgestreden, maar de vrucht van den oorlog had zich reeds vóór 1609 zichtbaar gezet en vernietiging daarvan was niet meer mogelijk. Het twaalfjarig bestand in den tachtigjarigen oorlog tegen Spanje, met de beste bedoelingen doorgedreven, maakt met de voorafgegane 40 oorlogsjaren een contrast, zóó scherp, steekt zoo armzalig tegen dien achtergrond van heldendaden af, dat ons de verbazing van dien vreemdeling alleszins gerechtvaardigd voorkomt. Er smeulde in de Republiek der Vereen. Ned. een vuurtje van staatkundigen aard, zelfs reeds bij de grondvesting en tijdens den eendrachtigèn aanval op 't machtige Spanje. Dat vonkje was voorbestemd een vuur te worden, 't was sléchts een kwestie van tijd, wanneer 't zoo ver komen zou. Toen aller oogen op Spanje gericht waren, bleef 't smeulen, maar 't was te voorzien dat onze vaderen met brandstof zouden komen aansnellen, zoo spoedig hno eenigen rusttijd werd toegestaan. Dat vonkje was de vraag, waar de hoogste macht zou berusten, bij de generale staten der republiek, of bij elk der afzonderlijke deelen. Er smeulde in diezelfde Rep. der V. N. nog een ander vonkje van leerstellig-gods- dienstigen aard, even zeker voorbestemd eenmaal in lichte laai uit te barsten, 't Was ook voornamelijk juist over de voorbestem ming, maar die des menschen, dat 't punt van geschil liep. En nu wilde 't geval dat in den rusttijd, dien ons de oorlog met Spanje schonk, beide vonkjes elkander naderden en voedden, in heldere vlam oversloegen en alles om zich heen, ons gansche lieve vaderland in vuur zetteden en burgers tegen burgers in 't harnas joeg. Het groote staatkundige geschil ontaardde door dit samengaan met een twist over geloofszaken in een allesbehalve liefelijke partijruzie en omgekeerd werd de gods dienstige kwestie aangezet en troebel ge maakt door het onheilig vuur, 't welk behendige politici en politieke tinnegieters op 't altaar stapelden. Dat is in kort begrip en als bij vogel vlucht de geschiedenis van het tweede tien tal jaren der 17de eeuw. Men kent den uitslag. Het eene twist geding eindigde met een veroórdeeling en verbanning der Remonstranten, het andere met het doodvonnis van Joban van Olden- barneveld en de veroordeeling van zijn vrienden Hoogerbeets en Hugo de Groot. 't Is voor dezen laatste, 't Delftsch orakel, dat men in zijn geboorteplaats een standbeeld wil oprichten. Eenmaal aangenomen dat een volk goed handelt met zijn verdienstelijke mannen in marmer of metaal te vereeuwigen, dan valt 't terstond in 't oog, dat men daar mee ten opzichte van Grotius niet te vroeg in de weer is. Drie eeuwen is een heel lange tijd. Enfin, te laat is 't niet, wel een weinig beschamend voor ons, zijne landgenooten. We zullen daarover maar niet verder spreken want we hebben in menig opzicht dezen beroemden man onrecht gedaan. De op richting van een standbeeld is slechts een zeer kleine afdoening van de schuld, waar voor we bij zijne nagedachtenis te boek staan. Laat deze herinnering een steentje worden voor het monument, te zijner eere binnen Delft op te richten Hugo de Groot is te Delft geboren den lOden April 1583. Zijn vader was een ge leerd man, curator der Leidsche academie en zeer bevriend met de hoogleeraren dier hoogcschool. De jonge Hugo toonde reeds in zijn prille jeugd dat er iets bijzonders uit hem groeien zou. Hij had, vertelt men, o. a. een verbazend geheugen, zoodat hij eenmaal zekere stad doorgewandeld hebbende, alle, opschriften op uithangborden, die toen maals bij menigte buiten hingen, en met lange verzen beschilderd waren, uit het hoofd kon opzeggen. Op zijn 8ste jaar was hij zoover in 't Latijn gevorderd, dat hij in die taal reeds verzen maakte, van meer dan gewoon gehalte. Op zijn 11de jaar vertrok hij naar de Leidsche hoogeschool en studeerde daar in de wijsbegeerte, oudheidkunde, eclits- geleerdheid en theologie. Zijn studiën waren op löjarigen leeftijd voltooid en hij vertrok in gezelschap van Oldenbarneveld naar Frank rijk, waar hij tot Dr. in de rechten promo veerde aan de hoogeschool te Orleans. Daarna vestigde hij zich te 's Gravenhage als advokaat en kreeg een uitgestrekte praktijk. Hoe groot zijn verdiensten op rechtsgeleerd terrein waren bewijst het feit dat hij in 1607, dus op 24-jarigen leeftijd, tot Advocaat-fis caal bij 't Hof van Holland aangesteld werd. Ofschoon daardoor met bezigheden overladen, vond hij nog tijd zijn studiën op staatkundig, rechtsgeleerd en theologisch terrein voort te zetten. Zijn overzettingen van Grieksche dichters en zijn oorspronkelijke verzen in de Latijnsche taal zijn ook voor onze Latinisten nog meesterstukken van stijl. In 1609 schreef hij een werk om 't goed recht der Neder landers op vrije vaart naar Indie aan te too- nen. (Mare liberamj, 't welk zelfs in Enge land groot opzien verwekte. Wat vooral opmerking trekt in de Groots geschriften is de milde, de wezenlijke vrijzinnige toon, in die dagen van ontluikenden hartstocht zoo ver te zoeken. Hij was een zacht man, wars van alle twisting, te zacht zelfs om advocaat aan 't hof te zijn, waar de strenge recht spraak hem tegen de borst stuitte. Daarom nam hij zijn ontslag en werd Pensionaris der stad Rotterdam. Zoo werd hij tegen wil en dank midden in de woelingen dier dagen geplaatst en toen hij partij moest kiezen, viel hem dit niet moeilijk. Oldenbarneveld kende hij reeds lang, zooals we gezien heb benbij Uitenbogaert had hij enkele jaren aan huis gewoond en zijn meesters, de vroede mannen der stad Rotterdam waren 't met deze twee op stuk van staatkunde en godsdienst volmaakt eens. De Groot was in 't staatkun dige Arminiaan meer dan in 't godsdienstige en in 't jaar '13 heeft hij zelfs in de resolutie der Staten, door hem geschreven, een poging gedaan tot verzoening der partijen, hetgeen naar zijn oordeel, mits men verdraagzaam ware, volstrekt niet onmogelijk was, zelfs bij verschil in geloofszaken. Verdraagzaamheid was toen echter een onbekend gewas en ver zoening de partij, die de macht in handen had, die der contra-remonstranten wilde ze eenvoudig niet. Eenmaal op 't terrein van den strijd schreed de Groot verder. Hij schreef tegen de verlangde synode en tegen de af danking der waardgelders en in den zomer van 1618 werd hij met Oldenbarneveld, Hoogerbeels en Ledenberg gevangen geno- E. V E E Y. -oo- 5) «Een arme wees, mijnheer Daniël Dornedden, her nam de jonge vrouw nauw hoorbaar. Een kleine pause; in het gerimpelde gezicht daar voor haar kwam niet de minste verandering; alleen werden de beenderige handen achter op den rug in eengeslagen. «Ieder is de schepper van zijn eigen fortuin, me vrouw Dorneddenaan dat spreekwoord heb ik gedacht, toen ik mijn zoon Hendrik niets in den weg legde. Of hij er mij nog eenmaal voor danken zal, dat is alleen zijn zaak. Hij is de eenige zoon, en als hij het verkoos, zou hij nooit op geld behoeven te zien. Mijn vader was een ander mandie zocht zelf een bruid voor mij en daar heb ik hem ook later voor gedankt, want het was het rijkste meisje uit Biegen. V o n G e 1 d e r n is uw naam, niet waar, mevrouw Dornedden? Hannoversche adel, die op 't punt staat om uit te sterven; maar toch eene goede naam, en daarom zeide ik tot mijn zoon Hendrik: «Ik leg u niets in den weg.Bij ons, oude handelaren, betee- kent zoo'n »Von« niets: de Hanzé-steden hebben zich beter gehouden dan de land-adel. Dat is wijze van zien. «Tk zal u voor uwe goedheid danken, vader, ieder uur en iedere minuut, viel zijn zoon hem mot ver voering in de rede: «zoo dikwijls mijn oog op Meta's gestalte rust, zal ik u danken De oude heer Daniël Dornedden kwam een paar stappen vooruit. «Dat zullen ,wij afwachten, mijn zoon Hendrik. Voor het oogenblik moet ik u meëdeelen, dat er veel werk op den toekomstigen chef van ons huis wacht. Ge hebt' een lang huwelijksreisje gedaan, wel een half jaar. Maar dat laat ik nu daar en ik heb er niets van willen zeggen, doch met uw moeder en mij is het heel anders gegaan. Onze huwelijksreis ging uit het huis van de Sparhenke's naar het huis van de Dornedden's en men zou ons niet vriendelijk hebben aangezien, als we er van gerept hadden om naar vreemde landen te trekken. Maar de tijden ver anderen en Daniël Dornedden is er de man niet naar om zich te verbeelden, dat alles zou moet gaan als hij het wel zou willen hebben.# De blik der jonge vrouw rustte met een uitdruk king van verbazing op Hendriks gelaat. Hoe onbe grijpelijk veranderd vond zij hem sedert de groote straatdeur van dit huis zich voor hem ontsloten had Was dat nog haar echtgenoot, de opgeruimde, vroo- lijke, enthousiaste Hendrik? En zij zelve? Drukte er niet een loodzware last op haar? Was de lucht zoo verstikkend, dat hare ademhaling er door belemmerd werd? Zij streek met beide handen over haar gezicht, alsof zij een hinderlijken sluier wilde verwijderen. Doch weder gingen de breede zaaldeuren open en er trad een groote rijzige vrouw binnenook haar uiter lijk had, gelijk dat van liet geheele huis en van de daarin wonende menscben, iets verouderds, iets ouder- wetsch. Zij droeg een grijs zijden kleed, dat met zijn rooskleurigen gloed tot een reeds langvervlogen mode behoordehet liet hare groote voeten, die in lichtgrijze schoenen staken, meerendeels onbedekt. Om haar met weinige donkerblonde haren bedekt hoofd had zij een klein doekje van zwarte kant geknoopt. «Tante Nanne!« sprak Meta's echtgenoot, die de binnentredende tegemoet snelde. «Wel, Hendrik, mijn jongenriep de wonderlijke vrouw, wier tongval ongeveer het midden hield tus- schen stads- en dorpsspraak, terwijl zij den jongman in hare lange armen sloot; mijn Hendrik, mijn jongen De chef van het groote handelshuis bleef midden in een tweede wandeling door de zaal staan. «Zuster Nanne, het komt mij voegzamer voor, eer men zich aan zijne geliefkoosde en onbelemmerde ge moedsaandoeningen overgeeft, de nieuwe huisgenoote te begroeten,sprak hij met zijn heldere, maar ijs koude, holle stem. De rijzige vrouw richtte zich hoog op en er vloog een lichte blos van verlegenheid over haar bleek ge laat, toen zij antwoorde Gij hebt gelijk, broêr Daniël. Daarop ging zij naar Meta. Mevrouw de weduwe Nanne Grütes, mijne zuster, stelde de heer Daniël voor. Meta aanschouwde een kommervol, onbehagelijk ge laat. Die grijze oogen schenen veel geweend te hebben iets vermoeids, iets onderworpens lag over haar ge heele voorkomen verspreid, iets dat de jonge, beeld- schoone vrouw aan tante Clara herinnerde. De stem van haar gevoel, die zij tot hiertoe het zwijgen had opgelegd, deed zich weder hooren. Zij glimlachte vrien delijk; op haar gelaat kwam een uitdrukking van innemende hartelijkheid, en zij sprak op den toon van ongekunstelden, kinderlijken eenvoud «Tante Nanne Grütes, wij moeten samen recht goede vriendinnen worden Een kreet van blijde verrassing klonk uit den mond 1 der in 't grijs gekleede vrouw. «0, wat een engel riep zij uit, Meta met Wide i handen tot zich trekkend. Doch dadelijk daarna, alsof dit te vermetel en te vertrouwelijk geweest was, schoof zij haar terug en staarde haar vol verruk king aan. Hendrik voegde zich weder bij zijn vrouw. «Gij zult nu zeker wel verlangen, Meta, de ver trekken eens te zien, welke wij voortaan samen be wonen zullen?» Zij zag hem met een dankbaren blik aan. Ja, zij verlangde van hier te komen en met hein weder alleen te zijn. De heer Daniël Dornedden had die vraag ook gehoord. «Uwe vertrekken, mijn zoon, ja. Maar een woordje vooraf. Gij woudt ze modern gemeubileerd hebben ik ben echter dezen keer, maar ook dezen keer slechts, zoo vrij geweest, [daarin mijne zienswijze te volgen. Mevrouw Dornedden zal mij gelijk geven. Sedert der tig jaren stonden de pronkkamers van ons huis onbe woond de meubelen waren goed ingepakt. Ik heb het niet noodig geacht, alles op nieuw aan te koopen en geloof wel dat mevrouw Dornedden tevreden zal willen zijn met de vertrekken, waarin hare schoonmoeder, de rijke erfgename uit de familie Sparhenke, verblijf heeft gehouden. Niet eens verblijf heeft gehouden, kan ik zeggen het waren onbewoonde gezelschaps kamers en die zullen toch wel Meta's wangen gloeiden, en zij beet zich even met de schitterend witte tanden op de lippen, eer zij zeide «Zij zijn volkomen voldoende, meer dan voldoende voor een vrouw, die zonder de minste aanspraak dit huis betreedt.# (Wordt vervolgd.' \o pu0,t° NOVELLE VAN

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1883 | | pagina 1