1883. u -mm Uitgever: L. J. VEERMAN ITeusdoii. HOTELS. FEUILLETON. In Noodweêr. I w r- NsS^ :- VOOR =L Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 et. Elke regel meer 10 et. Groote lettess naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag en Donderdagavond 8 uur. 1L In eene verordening van het jaar 1482 leest men, dat een kastelein, die op Zon en Feestdagen gedurende den kerkdienst iemand te eten of te drinken geeft, evenals degene die het aanneemt of begeert, zestig stuivers als boete zal moeten betalen. Geen gast mag een ander tot onbetamelijk drin ken aansporen wie het toch doet, hetzij kastelein of gast, zal den landsheer tien gulden betalen. Na acht uur des avonds mocht niemand behalve die er logies hadden zich meer in de herbergen ophouden. Op verschillende plaatsen waren stedelijke voorschriften gegeven hoeveel een kastelein voor het aantal gerechten mocht in rekening brengen. Bijv. voor acht gerechten benevens boter en kaas, twaalf stuivers, voor drie ge rechten vier stuivers. Wat gebruikt werd aan bier of wijn, nadat het ammelaken (ta fellaken) was weggeruimd, moest afzonderlijk worden betaald. De haver voor de paarden moest betaald worden, het stallen niet. Bracht iemand zelf haver mede, dan moest hij naar evenredigheid toch betalen. Voor licht en vuur mocht niets berekend worden, tenzij dat de gasten bijzondere vertrekken wilden hebben. Een bode of voetganger moest men onder den taks voor matigen prijs in de keuken laten eten, voor nachtlogies be hoefde hij niet meer dan zes penningen te betalenwilde hij op stroo slapen in den stal, dan kon hij met drie penningen volstaan. In de Nederlanden en Frankrijk werden de logementen in de zeventiende eeuw hoe langer hoe beter, in Duitschland daarentegen gingen zij hard achteruit, zooals in dien in Duitschland alles achteruitging tengevolge van den verschrikkelijken dertigjarigen oor log. De herbergen van liet platteland waren hoogst onveilig en werden rooverspelonken, zoodat zich daar het dievengespuis verza melde, dat op eene wijze zooals men niet zou vermoeden tot aan het einde van de voorgaande eeuw de veiligheid der bezit- tingen en der straten bedreigde en in de duodecimo-staten en talrijke vrijplaatsen altijd bescherming vond. Zoo verschafte bijv. de heerlijkheid Abtsberg tot in 1799 eene vrij plaats aan alle misdadigers, behalve aan degenen, die zich jian majesteitschennis of- moord hadden schuldig gemaakt. Tegen jaarlijksche betaling van een kwart wijn en één kwart en een gulden werden zijopgenomen. De lijst van degenen, die daar eene schuil plaats vonden en de kosten die zij betaalden vindt men daar nauwkeurig geboekt. De lijst loopt tot 1791. Een merkwaardig ge bruik, dat in verschillende landen tot in de zeventiende en achttiende eeuw, in Meklen- burg zelfs nog in het begin van deze eeuw, voor recht gold, is aan het verblijf in de logementen van vroegere eeuwen nauw ver bonden. De schuldeischer kon zijn schulde naar noodzaken, op eigene (des schuldenaars) kosten alleen of met nauwgezet aangewezen gevolg, in een herberg verblijf te houden, zoolang het den schuldeischer beliefde. Maar het gebeurde, dat de schuldenaar bij familie of bekenden introk, om zoodoende minder kosten te maken. Toen dit laatste msbruik, yebruik werd, kwam er eene verordening tegen en de schuldenaar werd gedwongen werkelijk in een herberg in te trekken. Langzamerhand geraakte deze gewoonte ge heel en al in onbruik. De herbergen of logementen in Frankrijk in de achttiende eeuw hadden een goeden mam. Men bedenke echter wel, dat het alleen maar verblijfplaatsen voor gegoede lieden waren. Zedlereen in de vorige eeuw j bekend schrijver, noemt tien goede eigen schappen op van de logementen in Frankrijk. Men vond er: I. zindelijke kamers, 2. zuivere bedden, 3. goed eten, 4. goede dranken, 5. gewillige huisknechten en dienst boden, 6. een vriendelijke kastelein, 7. vaste prijzen, 8. prijzen, die overal genoteerd staan, 9. prijzen, die de regeering heeft vastgesteld, en 10. een verbod aan den hospes, een ver bod op groote straf, om meer aan te nemen, dan hem is voorgeschreven. Een tijdgenoot, die de toenmalige hotels van Duitschland met die van Frankrijk ver gelijkt, houdt de laatste voor een varkens stal, de eerste voor een paradijs. Aan beide zijden zal wel iets overdrevens zijn. Op zeer vermakelijke wijze klassificeert de pastoor Renier, een tweede Abraham a St. Clara, de herbergen. In Spanje, zegt hij, zijn zij zeldzaam, in Polen zijn zij smerig, in West- falen geven zij nachtverblijf, maar geen spijs of drank, weshalve de reiziger zich van ham en brood zelf heeft te voorzien. Het doel van Renier is echter de opmerkzaamheid te richten op de hotels van de /wereldberoemde keizerstad" Weenen, waar de kasteleins om hunne beleefdheid, de kellncrs om hunne handigheid en de huisknechten om hunne lompheid beroemd zijn. In al die hotels zijn wijze en bescheidene kellners, er zijn ook potsierlijke kellners, er zijn vlijtige en er zijn luie kellners, ijverige en sukkelachtige, vlugge en langzame, be leefde en lompe, nauwgezette en oneerlijke kellners, er zijn kellners diezeerte waardeeren zijn, maar er zijn er ook, die geen duit waard zijn. Op drastische wijze naar den geest der eeuw werden deze eigenschappen nader verklaard, in termen, zooals wij ze liever niet onder de oogen onzer geachte lezers brengen. De betere reisgelegenheid door postwagens moest, zooals van zelf spreekt, ook invloed hebben op de logementen, en reeds tegen het midden der vorige eeuw hebben de bin- nenlandsche reizigers geen woorden genoeg om den lof te verkondigen van de groote steden, waar de groote jaarmarkten werden gehouden, in het hart van Duitschland. Maar vreemde reizigers wanen nog altijd in een land van barbaren te komen bij Zoucher is er geen eind aan de klachten over de her bergen in Westfalen en in de Rijnstreken. De steeds beter wordende middelen van ver voer, meer hoofdzakelijk in het Noorden van Duitschland, brachten zeer groote verande ringen ten goede te weeg. Het nieuwe ver voermiddel met den spoorweg heeft nu ge heel en al die hotels, om dezen weidschen naam te gebruiken, opgeruimd, en sedert het jaar 1840 ongeveer is er een nieuw tijdvak aangebroken in hunne verbetering en ont wikkeling, waardoor eindelijk de tegenwoor dige logementen met hunne weelde en ge makken zijn ontstaan. Zeer belangwekkend, als is het nog niet geheel duidelijk geworden, is het ontstaan en de verbreiding der uithangborden. Over sommige hebben wij boven reeds met een enkel woord gesproken. Zooals de eerste markten, missen (kermis, kerkmis) met de kerkelijke feesten samen vielen of liever daar aan verbonden werden, zoo oustonden de meeste herbergen en pelgrimshuizen meest in de nabijheid der kerken en kloosters en namen bij voorkeur den naam van den schuts patroon of de schutspatrones over, of zij ont leenden hun naam aan eene bijzonderheid, meer bepaald aan die kerk of dat klooster eigen. De attributen van de patroons der kerken, werden ook op de uithangborden der pelgrimshuizen aangebracht. Zooals zij ook meermalen op de stadswapens werden opgenomen, b.v. de leeuw van St. Markus in het stadswapen van Venetie, het rad van St. Williges, den zoon van een wagenmaker, in het wapen van Mentz, enz. Als patroons der pelgrims werden vereerd de aartsengel Raphael en de /Driekoningen," en daarop 22) lil. V 1Z Ja Y. Zij l'ij ■Vr- -j>; van en Altcna, EERWAARD o O Cj C' O NOVELLE VAN 00 Jan wierp zijn makker een veelbeteekenend oog wenkje toe. »'k Weet er alles van,« mompelde hij, zij wil naar de pastorieLuider sprak hij«Wij zullen zien.» De vreemde dame zat nu weêr stil en onverschillig voor zich te zienzoo werd de tocht voortgezet en ten einde gebracht. Zij werd eerst oplettender toen men liet eiland naderde. De roeiers hielden niet op de gewone landingsplaats aan. «Daar is de villa ook, maar zoo leêg als een kerk in de week,« merkte Klaas aan«rijke menschen hebben wonderlijke luimen. En ze z ij n rijk in Amerika hebben ze weèr geld opgestoken, bij zakken vol.« »'t Wereldsch goed brengt ook niet altijd geluk aan riep Jan; «te veel hebben is ook een last. «Ik wil dien last wel op mijn schouders nemen spotte de ander. Voorzichtig naderde de ranke boot den oever. «Bij stormweèr zou het niet lukken, dametje wij hebben er een zware taak aan gehad, en hier moet gij uwe schoenen nog nat maken eer ge boven zijt. 0,antwoordde zij lachend, «dat is niets. Zij waren ongeveer zestig passen van het strand verwijderd; een zwarte paal, waar ze op aandreven, had zeker reeds meermalen als aanlegplaats voor kleine bootjes gediend. «Gaan wij nu den anderen kant uit?« vroeg Jan. «Oude meeuw hier zijn we immers halverwege de Blauwe Zeeleeuw?» «Ook goed; de boot kan hier wel blijven. De jonge vrouw stapte uitzij moest nog een eind- weegs door het natte zand waden, maar zij wees Jan's stilzwijgende uitnoodiging om haar op zijn rug naar boven te dragen, beslist van de hand. De beide man nen maakten de boot vast en kwamen achter haar aan. Zij hield hun het met goud gevulde beursje voor. «Dat is te veelmeende Jan. «Schoon het zwaar werk was!« viel Klaas in. De gesluierde dame wenkte gebiedend en sprak op gestrengen, toegezegd geheel veranderden toon: «Ik heb u dat en ik wil dat gij het aanneemt. Ik heb iets kon erebeuren vaartuig bedacht dat er met u dan hebt gij schaVergöeding. «Als zij toch niet anders wil» mompelde Klaas «dezen nacht kunnen we niet weèr terug en de Blauwe Zeeleeuw heeft goede grog Ook Jan was nu overwonnen, llij nam zijn zuid wester af tot op den grond. «Mevrouw is stellig erg rijk wij hebben wel geen vrouw of kinderen, maar wij zeelui kunnen zoo iets altijd gebruiken. Terwijl de mannen zich verwijderden, wendde de dame het hoofd om naar het water. «Nu? Wat nu?« vroeg zij, alsof zij een antwoord trachtte te ver nemen uit het golfgesuis, dat dof en somber haar in de ooren klonk. Daarop keerde zij zich weder om en ging naar de klip, doch haar voeten waren moede, zij kon niet tot boven toe konien, maar bleef ter halver hoogte zitten. Daarna nam zij haar hoed af met den wapperenden sluier en gaf haar blonde lokken prijs aan den wind, die reeds heviger begon op te steken. Bijna oogen sluitend. zag een uitdrukking noodig op; van had eer een uur lang zat ze daar zoo, nu eens naar de zee starend, dan weder half droomend de Daar klonken op eenmaal voetstappen er stond iemand voor haar met onbeschrijfelijke verbazing op 't gelaat, en eeriige oogenblikken tot zeil hij kon uitroepen: «Meta! gij hier »Stil,« sprak ze, geheimzinnig als een stil «Waarom zijt ge hier? Alleen zoo bleek in zulk een zonderlingen, ongelukkigen toestand nader komende om hare hand te vatten, in de plooien van haar kleed terug, het dan niet, Detlev?» sprak zij een spooksel, vroeg ze OP Zij trok «Weet voudig. Hij knielde hij van haar krachtige man. bij haar neder, even als vroeger, toen afscheid nam, en verborgde zijn bran dend voorhoofd in haar schoot en zij legde er haar dunne, vermagerde handen op. 0 Meta Metasnikte de «Het was sterker dan ik!« stamelden de bleeke lippen der jonge vrouw, «ik kon niet meer strijden ik ben overwonnen. En toen hij nu dezen mor gen terugkwam, zoo eerlijk, zoo vol liefde in zijn blik als altijd en ik met een leugen in 't hart voor hem stond en hem niets te geven had niets, tegenover zijne billijke eischen, toen wist ik dat het zoo zijn moest, dat ik heen moest; bescherm mij, Detlev, tegen hem en tegen mij zelve Tegen u zelve Meta arme Meta!» «Ik ben toch niets meer dan een zwakke vrouw, Detlevik was slechts sterk zoolang ik in den slaap rondwandelde; nu mijn hart ontwaakt is, nu ik helder zie... o, waarom zijt ge niet veel vroeger mijn kerker komen'bezoeken. Hij stond daar te beven als een door den wind be wogen blad, hij, de sterke man. Hier was zij die hij liefhad, oprecht en vurig, de droom, de gedachte zijner dagen en nachten, met de betuiging harer liefde op haar lippen en in haar oogen stond zij daar voor hemhij had slechts zijne armen behoeven te ontsluiten en de bekoorlijke ge stalte zou zich vrijwillig aan zijn hart gevleid hebben. Wat weerhield hem. Zijn eergevoel «zij is de vrouw van een ander van uw vriendklonk het in zijn binnenste, kionk het om hem heen, boven het geloei van den wind, boven het doffe gebruisch der golven uit. Het scheen dat zij iets van zijne aarzeling, van zijn tweestrijd bemerkte. Detlev,sprak zij met bevende lippen, «Detlev, zijt ge bang voor mij Ik ben geen waanzinnige, ik kom tot u, omdat ik uw eigendom ben. Versmaadt gij mij «Meta Meta,» prevelde hij, wat zijn we onuit sprekelijk ellendig!» Zij glimlachte. «Het plotselinge heeft u verschrikt, dat is het. Maar gij zijt een man, gij hebt willen strijden tegen beginselen en tegen plichtbesef. Ik heb het ook willen doenmaar dat «het moet» is toch sterker; dat heb ik leeren inzien. En toen ik nu hier kwam, wist ik ook dat ik u vinden zou, hier op deze plaats. Ik heb u verwacht en gij zijt gekomen. De arme Nanne heeft dikwijls gezegd dal gij wel reeds lang verre van ons de wereld zoudt rondzwervenmaar ik wist wel beter, ik voelde in mijn hart dat ge wéér hierheen zoudt komen, waar voor onze oogen het licht is opgegaan. Zij hielden eikaars handen vast en zagen elkander in het gelaat, zij lachend als een kind, hij hoog ernstig. (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1883 | | pagina 1