1883.
FEUILLETON.
Een Naamlooze.
Ui tere ver: L.
VEERMAN Heusden.
EIGEN BELANG.
•t
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSD A G en Z A T ERDA G.
Abonnementsprijs per 3 maanden f 1Franco per post zonder
verhooging.
Ml'
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote lettess naar plaatsruimte
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur.
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Ingezonden
Zoo koud prozaïsch kan geen onzer ge
worden zijn of hem treft toch de komst
der lente, 't Zij ge in koffie ,/doet/; of in
stofjes, in 't voorjaar moet ge van tijd tot
tijd eens opzien bij 't sorteeren en rang
schikken naar 't ontluikende groengeen
man van zaken weerstaat dien innerlijken
drang tot bewondering vart 'tschoone schouw
spel dat in elke Meimaand zich voor onze
oogen ontrolt, hetwelk te beschouwen steeds
vol genot blijft. En ge kunt er op aan dat
de vraag, die overal gehoord wordt waar
stedenbouwers hunne steenen gevaarten op
trekken in eindelooze rechtlijnigheid, oprecht
gemeend is de vraag geef ons tusschen
al dat doode steen een weinig natuur!
Maar al te vaak acht men 't onnoodig
deze vraag te beantwoorden, zelfs te over
wegen. De schoone stille Natuur is overge
geven aan den mensch, die dikwerf niet
verder ziet dan een neus lang en in een
spanne tijds meer verwoest dan zij, de wel
dadige, in eeuwen kan opbouwen.
't Is wel jammer dat de heer der schep
ping aldus van zijn sterkte misbruik maakt.
Vooral omdat het uit onkunde geschiedt,
meer dan uit zucht tot vernielen. In onzen
tijd, waarin de wetenschap der natuurkennis
zoovele grondige beoefenaars vindt, mocht
men verwachten dat die kennis wat meer
algemeen verspreid was. Dat is echter nog
geenszins het geval. Het roekeloos omhou
wen van oude boomen, dat nimmer door
't pooten van één vingerdikte stammetjes
kan vergoed worden, het bouwen van ge-
heele stadswijken zonder een enkel of soms
wel een onnoozel klein plekje plantsoen,
het onbepoot laten van onze talrijke dijken
en wegen en nog veel meer getuigen er van.
Een stad is de woonplaats van menschen,
die voor elkaar arbeiden en met de natuur
derhalve niets te maken hebben. Die haar
zien wil, laat die naar buiten gaanbinnen
de stadmuren behoeft van natuurschoon geen
sprake te zijn, 't ware zonde van den kos-
telijken grond. Wanneer alles in de stad
maar praktisch ingericht is, waterleiding,
brandweer, liernur enz., dan kunnen we de
boomen best missen.
Zoo redeneert de huizenbouwer en weet
niet dat hij daarmee de praktijk in 't aan
gezicht slaat, terwijl hij meent er naar te
streven.
Het geldt hier wel degelijk ons eigen
belang en niet maar alleen een kwestie van
schoonheid, ofschoon die op zich zelf ons
reeds nopen moest planten te kweeken,
overal waar slechts plaats is.
Laat ons eens nagaan welke rol de plant
speelt in de huishouding der natuuren
't zal onzen lezers duidelijk worden waarom
we op zuinigheid in 't wegruimen der voort
brengselen uit de plantenwereld aandringen.
Die rol is van velerlei aard, doch we
willen slechts op een paar punten de aan
dacht vestigen en wel op de luchtverver-
sching en de verspreiding van vocht door
de planten.
De planten halen adem door de poriën, de
huidmondjes der bladeren. Die ademhaling
geschiedt gansöh anders als bij menschen en
dieren, maar 't resultaat is 't zelfde. De dieren
zoowel als wij onttrekken voortdurend aan
de lucht haar zuurstof en de planten, hier
komt in eens het kardinale punt nemen
de luchtsoort tot zich, die wij uitademen en
die voor mensch en dier vergif is en geven
aan den dampkring de voor ons zoo onmis
bare zuurstof terug.
Zonder planten zou spoedig alle leven voor
mensch en dier onmogelijk worden, we zou
den de zuurstof op gebruiken en 't verlorene
zou onaangevuld blijven; ten laatste, en
heel lang zou 't niet duren, zou alles ster
ven. In andere opzichten, voedsel b.v. zou
dat evenzeer 't geval zijn, doch we bepalen
ons thans slechts tot de luchtverversching.
Men kan dus gerust en zonder eenige
overdrijving ieder groepje boomen, elk plant
soentje, ieder klein bleekveldje tusschen
hooge stadsmuren vergelijken bij even zoo
vele zuurstoffabrieken. Ruirn die op en de
dampkring wordt steeds meer ongezond. Hoe
komt het dat 't ons buiten in 't groen en
in 't bosch zoo wel is? Alleen omdat onze
longen daar heerlijke, niet door koolzuur ver
ontreinigde lucht inademen, die voor ons
levenslucht is. 't Mag dus wel degelijk prak
tisch heeten tusschen de stadsmuren wat
groen aan te brengen en met ijver te waken
^O-O-Oc
17)
tegen alle onbesuisde plantenvernieling.
Een ander punt is de vorming van water
damp, hetwelk door dezelfde huidmondjes
der bladeren geschiedt. Elke plant, de klein
ste zoowel als de grootste, voedt zich met
vaste spijzen uit den grond, die ze echter
eerst tot zich kan nemen nadat ze in het
water opgelost zijn. Vandaar dat de planten
groote hoeveelheden water gebruiken, dat
ze eigenlijk niet van noode hebben en dus
weer kwijt moeten. Daartoe dienen de voor
't oog onzichtbare poriën der bladen. Door
deze geven de planten het water uit den
grond opgenomen aan den dampkring terug.
Ze maken dien vochtig en zijn daardoor
weer oorzaak van den vruchtbaarheid van
den bodem. Prof. Unger heeft na zeer nauw
gezette proefnemingen berekend dat een
Hectare gronds met beuken beplant, gedu
rende de zomermaanden meer dan een mil-
lioen kilo water uitwasemt. Er zijn voor
beelden dat vruchtbare landstreken in woes
tenijen verkeerd werden door 't uitroeien der
bosschen. Amerika heeft wat dit betreft veel
op 't geweten, Frankrijk ook en Nederland
niet minder. Wij gevoelen dit zoo niet, om
dat de nabijheid der zee ons waterdamp
genoeg toezendt, maar in Amerika, waar
men tientallen van jaren achter elkaar een
waren oorlog tegen alle hout gevoerd heeft
en de boschen in brand stak om ze maar
kwijt te wezen, ondervindt men thans de
schadelijke gevolgen van deze onverstandige
handelwijze.
T
WJ*wvmefXXK* «raat
Voor zijn verbeelding rees liet ernstige, mannelijke
beeld des Eenentwintigstenop, het beeld zijns offers,
tot wien bij zich meer dan eens met een gevoel van sym
pathie heen getrokken voelde. Hij zag het trouwe,
blauwe oog smartelijk, doch niet verwijtend op hem
gericht doch hij wendde den blik af, als zag hij
het werkelijk en thans staarde hij op het aangezicht
van Christus, van smart vertrokkenin zijne oogen
waren dit de trekken des vermoorden en hij verborg
zijn gelaat in beide handen.
Na enkele oogenblikken herstelde hij zichhij diende
te overwegen en tot een besluit gekomen te zijn voor
Egbert terugkeerde of zijn grijzen vader tot hem kwam.
Daar herinnerde hij zich den brief, van George ter
bewaring ontvangen, ten einde dien, mocht deze on
verhoopt komen te vallen, te openen en naar goed
vinden te handelen. Had hij het recht aldus te doen,
hij, de moordenaar met het schrijven zijns slachtoffers?
George had hem gebeden zijn laateten wil in bewaring 1
te nemen om zijns vaders wil, het kon dus niet anders.
Zijn bloed steeg hem naar het hoofd toen hij de
hand naar den armstoel uitstrekte, waar over Egbert
's jonkers kleederen gehangen had. In zijn rokzak
vond hij de.n brief, gelijk hij hem den vorigen avond
er in gestoken had.
Haastig verbrak hij het zegel. Door bloedverlies en
koorts verzwakt schemerden de letters hem voor de oogen,
doch hij overwon zijn zwakte en zijn blik klaarde op.
Wanneer ikdus las hij halfluid, als een offer
van den kamp vallen mocht, waarvan ik, thans durf
ik het wel bekennen, een voorgevoel heb, zoo sterf
ik met eere en gij, Elimar kunt er trotsch op zijn,
dat een Raudnitz alzoo gevallen is. Ja Elimar, ook
ik ben een zoon uws vaders, uw broedereerst sedert
kort is me dat duidelijk geworden, straks ga ik voor
de eer van onzen vorst den dood tegemoet; gij deelt
het gevaar met mijmocht Gods engel u beschermen
en behouden.
Door den helschen toeleg van een valschen vriend
liet jaren geleden Leopold von Hollendorf, die zich
eerst later Raudnitz noemde, zijn vrouw in de steek
doordat hij haar gestorven waande, haar en mij, een
knaapje welks bestaan uw vader eerst later gewaar
werd. Zeer jong reeds werd ik van mijne moeder ver
wijderd, zoodat ik me harer niet meer herinneren kon,
toen het wilde gewoel van 't soldatenleven me omgaf.
Dat ik de zoon des Kanselier von Raudnitz ben zegt
me echter niet alleen mijn gevoel, die onbedrieglijke
stem des bloeds; ik bezit n.l.,een half gouden doosje,
't welk den verdwaalden knaap om den hals gebonden
was en dat sedert altijd door mij gedragen is, en mij
ook in 't graf volgen zal. Het daarop gegraveerde wapen
is een valk door een stralenkrans omgeven, het wapen
v. Hollendorf, het geslacht uws vaders voor hij zich
Raudnitz noemde. Deel hem den inhoud dezer letteren
mede, Elimar; zeg hein dat de levende nimmer zou
gewaagd hebben de vrede tusschen vader en zoon te
verstoren, nimmer aanspraak zou gemaakt hebben op
hel geluk hem als vader, u als broeder te begroeten.
Ongelezen, gelijk ge mij belooft hebt, zou dit schrij
ven mij weer ter hand gesteld zijn en ik ware gebleven
wat ik was: de naainlooze, de Eenentwintigste;» nu
echter, verheven boven alle verdenking van bedriegerij
en eergierigheid, nu durf ik u dit geheim mededeelen
ik doe 't om u op 't hart te drukken, broeder wees
voor onzen vader een trouwe steun, kweek het gevoel
voor het edele en goede in uw hart aan, schuw de
verzoeking en gevoelt ge u waardig naar de hand te
dingen van de edele reine jonkvrouw, die ook ik lief
gehad heb met een heilige stille liefde, en verwerft
ge die, zoo maak ze gelukkig: danken zal ik u uit
een betere wereld.
Uw broeder George, de Eenentwintigste.
Elimar blikte na de lezing als opgeschrikt uit een
woesten droom, om zich heen.
«Broeder niets anders hebt ge voor uwen moor
denaar? Waarom riept ge niet Kaïn? Een Kaïn ben
ik, vervloekt hier, vervloekt van den hemel!»
Hij riep zoo luid, dat hij voor den klank zijner eigen
woorden ineenkromp.
«En mijn vader tegemoet treden, hem den zwak
ken zieken man bekennen neen, dat nooit, ik zou
van schande bezwijkenof hem verzwijgen wat geschied
is en huichelachtig het lot van den vermoorde met hem
beklagen wie raadt, wie helpt, wie redt mij van
den waanzin
Een zware tred deed zich in den gang hooren
met geweld werd de deur opengeslagen. «Waarde
broeder, ge zijt verwond Zie hier genezing voor alle
lijden, hier den verdrijver aller zorgen wijn en spel
verdrijft den tijd en de smart wat, gij zijt op en
wilt weg?«
't Was Hans v. Sehlbach, Elimars kwade genius,
wiens lippen deze woorden spraken met een kan wijn
in de hand stond hij getroffen door de nooit gekende,
geheel veranderde uitdrukking in Elimars trekken, op
den drempel in de deur.
Haastig had de jonker zijne kleederen omgeworpen,
de pijn zijner wonden niet gevoelende. «Ja, weg,riep
hij, «weg van u, ellendeling, naar een plaats,waarheen ik
trekken zal om verlichting te zoeken, de plaats, die hem
een thuis was geworden, tot de vrouw, die h ij als
een moeder vereerde, tot moeder Anna
Den verbaasden kameraad ter zijde dringend, liep
hij met haastige schreden de kamer uit.; Hans v.
Sehlbach zag hern hoofdschuddend na.
«Op mijn eer«, zei hij binnensmonds, «óf hij is
krankzinnig óf ik kwam met mijn Hongaarschen wijn
te laat.
«Slaapt hij nog?»
Moeder Anna was uit haar klein, vriendelijk ver
licht kamertje in de daarneven gelegen kamer getreden
waar de zieke lag. 't Was de oude Kasper, die tot
haar deze vraag richtte, niet zonder bezorgdheid. Angst
behoefde hij echter niet te koesteren, dat zag hij ter
stond aan moeder Anna's gelaat, dat van 't hoogste
geluk straalde als daar buiten de natuur onder de stralen
der schoone morgenzon.
«Hij geniet een rustigen, versterkenden slaapant
woordde zij, «de koorts is over; zijn jeugd zal het
overige wel doen en bij zijn edele eerzucht zal hem
de tijding dat 't werk volbracht is en de schoone toe
komst, die voor hem openligt, het zekerst werkende
geneesmiddel zijn.
«En het andere geluk, dat den ontwakende wacht,
rekent ge dat voor niets, moeder Anna, dunkt u dat
niet der vermelding waard merkte Kasper verwijtend
aan, «het geluk een moeder te vinden, een liefheb
bende, alom geëerde moeder?»
«Hij mag mij als zijn vriendin, zijn redster, de liefde
eens zoons blijven toedragen, Kasper, ik ben echter
vast besloten hem nimmer van den band des bloeds