No. 193. Zaterdag 4 Augustus. OP „BOSCHHOEK. FEUILLETON. Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden. Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Eranoo per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elk Advertentiën worden ingewacht tot 1 stukken tot Maandag- en Donderdagavj THEODOR STORM. 6) In den tijd, die nu volgde, bespeurde liet wild in de omgeving van het »Gekkenhuisje« een zeer onge wone opschudding in de stilte van het zomerleven. Uit hel struikgewas tusschen de jonge dennen springt plot seling het hert op en rent, zonder zijn breedgetakt gewei te ontzien, hals over kop het woud in verderop, in het veen, vliegen twee paarlgrijze korhoenders verschrikt omhoog, zonder de oorzaak van die dagelijksche stoor nissen te begrijpenzelfs het looze reintje blijft niet ongehinderd. In een ouden, hoogen heuvel heeft hij zijn kwartier opgeslagen en thans zit hij in de warme middagzon voor een der uitgangen, eerst op zijn gemak naar de dansende muggen op de heide glurend, lateF zich ver- meidend in den aanblik zijner veelbelovende jongskens, die om hem heen over den grond buitelen. Daar steekt hij eensklaps den kop vooruit en spitst opmerkzaam zijn oorenaan den zoom van hel beukenboschje daar schijnt het niet pluis te zijn. Een oogenblik later stapt een niet meer jong maar krachtig man over de heide; een groote, roodbruine hond springt voor hem uit en steekt den neus in den ingang van het kippengraf, waardoor zoo even de vos en zijn jongen verdwenen zijn, doch zijn meester roept hem terug en hij gehoorzaamt oogenblikkelijk. Zij zijn onafscheidelijk en doen dat alle dagen maar de dieren behoeven niet bang voor hen te zijn, want de hond heeft slechts oogen voor zijn meester en deze slechts voor de stille wereld der planten, die, eenmaal onder schot, zijn hand niet meer ontkomenvan daag zijn het vooral de mossoorten en eenige dwergachtige exemplaren van het biezengewas die hij onbarmhartig in zijn groenen koker sluit. Somwijlen loopt er wel eens een meisje met hem medemaar dit gebeurt slechts zelden en als de wan deling niet te ver gaat. Meestal is zij ginds in het bakstecnen huis, achter de hooge muren van Bosch- hoek daar loopt zij in keuken en kelder rond met een oude vrouw, wier goedhartig gelaat reeds door de eentonige uitdrukking eene langdurige doofheid ver raden zon, als dit niet nog duidelijker bleek uit een hoorn, dien zij naar jagers trant aan een lint over haar schouder draagt. Het meisje weet, dat de oude vroeger de kindermeid van haar tegenwoordige» meester geweest is; zij is haar in alles zooveel mogelijk be hulpzaam en poogt haar bedoeling uit haar oogen te lezen. Op gansch anderen voet staat zij met den meester zelf; hij heeft nog geen blik weder van haar ontvangen zooals indertijd in de gerechtszaal, toen hij als griffier van den burgemeester fungeerde, hoe on geduldig hij er ook vaak op schijnt te wachten. Soms, als zij na afloop van het middagmaal boven de kamer aan kant gemaakt heeft, wat steeds met de grootste netheid gedaan wordt, zit zij wel eens voor het raam van de kleine bibliotlieekkamer en schildert op bruine blaadjes papier een rups of een bloemstengel, dien de dokter alleen of zij met hem uit de wildernis daar buiten mede naar huis heeft gebracht. Hij zelf staat dan dikwijls een tijdlang naast haar en blikt zwijgend en als betooverd op de kleine, bezige hand. Zoo was het ook op zekeren namiddag gegaan, toen ze reeds menige week samen onder één dak hadden gewoond. Hij had een ruiker van wolgras en varens voor haar op orde geschikt, en zij was met veel ijver begonnen de planten op het papier te brengen. Nu en dan had hij een enkel woord tot haar gesproken, en zij had dit evenzoo, zonder van haar werk op te zien, beantwoord. «Maar hadt ge er dan wel lust in, om hier te komen wonen?# vroeg hij nu. «Stellig! Waarom zou ik niet? Bij dien schoen maker rook het heele huis naar leder, en het waren toch bedelaars op den koop toe.« «Bedelaars? Waarom zijt ge, zoo hardvochtig, Franeiska?# Het scheen dat hij zich misnoegd poogde te toonenmaar daartoe was hij al lang niet meer in staat. Een poos liet hij zijne oogen op haar rus ten, terwijl zij ijverig aan een blaadje voortschaduwde toen er geen antwoord volgde, zeide hijIk ben geen bedelaar; maar voor u is het hier eenzaam.# «Daar houd ik wel van,# hernam zij zacht, terwijl zij haar penseel weer in de verf doopte. Naast haar op de tafel lagen verscheidene afgewerkte blaadjes; hij nam er een van, waarop een bloeiende tak der Cornus suecica geteekend was, en schreef met potlood er onder: Een andere bloem had ik gezocht Ik kon haar nooit bespeuren; Slechts daar, waar twee te samen zijn, Verrukt ze u met haar geuren. Hij had het dus bescheven blad vlak voor haar gelegd; doch zij sloeg er slechts een vluchtigen blik op en schoof het toen, zonder op te zien, weder tusschen de anderen papieren, waarna zij zich diep over haar teekening heenboog. Nog een poos stond hij naast haar, alsof hij niet weg kon; daar zij echter zwijgend haar werk bleef voortzetten, floot hij zijn hond en ging met dezen het bosch in. Het was met dat meisje gansch anders gegaan dan hij gedacht had. In den luim van het oogenblik, bijna gedachteloos had hij haar in zijn levenskring opgeno men; eene aanvulling slechts, een afwisseling bij al zijn eentonige dagen zou ze voor hem moeten wezen en hoe geheel anders was het nu geworden't Is waar, de oude huishoudster, voor wie in spijt van haar doofheid de wereld geen kwellende geheimen verbergde, was niet in staat het te zien; maar zelfs de hond met de leenwenvacht zag het, dat zijn móes ter onder de betoovering van dit vreemde kind ge raakt was, dat hij zich geheel aan haar invloed had overgegevenwant meer dan ooit drong het dier zich tegen hem en sloeg zijne weemoedige oogen half ver wijtend tot hem op. Een geruimen tijd hadden zij plan- en doelloos met elkaar rondgezworventhans, nu reeds de schemering zich over het woud uitspreidde, legden meester en hond zich in de nabijheid van het voetpad onder een grooten eikenboom neder, waarin om dezen tijd de kraaien zich gewoonlijk verzamelen, voor dat ze naar hun stille slaapplaatsen vlogen. De doctor liet zijn hoofd tegen een met mos be groeid granietblok leunen, waarop Franciska een paar maal had gerust, als zij met hem op een uitstapje in den omtrek hier langs gekomen waren. Zijn oogen zagen op naar de takken van den boom boven hem, waar vogel na vogel nederstreek, waar zij door elkaar sprongen en krasten, alsof zij de kroniek van den dag met elkander moesten behandelenmaar de donker grijze schreeuwers boeiden eigenlijk volstrekt zijne aan dacht niet; door zijne fantasie ging de lichte tred van een meisje> hetzelfde wier vermoeide voetjes nog kort Het Land van DE LANGSTRAAT EN DE mtWMB NOVELLE VAN

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1883 | | pagina 1