1883.
FEUILLETON.
ÖP „BOSCHHOEK."
VOOR
Sever: L. J. VEERMAX neusden.
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG
Abonnementsprijsper 3 maanden f
verhooging.
en ZATERDAG.
1.Franco per post zonder prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote lette»? naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsohe A D V E RT E N TIE N
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij
toezeiding gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
Déze brief strekt om een verzuim goed
te maken. De Tentoonstelling is nu reeds
vier maanden geopend, ik heb er al ver
scheidene regelen aan gewijd en nog altijd
heeft de Kunst geen gelegenheid gekregen
om aan 't woord te komen. Slechts terloops
heb ik haar in Mei aangeroerd, doch ze
kan daarmee niet tevreden zijn en ik even
min. Nu ik haar tooverpaleis meermalen
bezocht héb en mij thuis gevoel tusschen
hare schatten, durf ik het wagen haar ter
sprake te brengen. Haar aan te bevelen
wilde ik er bijvofegen, dóch dat is volstrekt
overtollig. Of 't komt, dat de bezoekers der
Tentoonstelling er alles van willen hebben,
weet ik niet, maar zeker kan de kunstga
lerij niet klagen over slecht bezoek, 't Is
er moestal tamelijk, voor een aandachtige
beschouwing zelfs hinderlijk vol. De Neder
landers'houden bovendien wel van schilde
rijen, zé zouden anders hun wandelstokken,
paraplu's enz. niet voor een dubbeltje in
bewaring geven, want van dubbeltje^ hou
den ze ook wel.
De vraag welke afdeeling der kunstgalerij
de meeste waardeering verdient, wordt ge
regeld per dag' eenige honderden malen ge
steld en opgelost. Het algemeen gevoelen,
ook het mijne, is, dat Frankrijk het wint,
doch dat Nederland waarlijk een goed figuur
maakt. En dat zegt veel, daar verscheidene
schilders van naam vergeten hebben
hunne kunstproducten in te zenden. We
hebben 't wel eens minder gedaan en kun
nen bijzonder tevreden zijn.
De hoogste prijs in onze afdeeling is ten
deel gevallen aan den heer Isaiio Israels,
van wiens drie schilderijen, de begrafenis
van een militair zeer de aandacht trekt.
Het is een groot doek, rijk gestoffeerd met
militairen, om het graf geschaard van een
hunner kameraden, en dezen militaire eer
brengende. Over 't, geheel hangt een som
ber waas, over 't kerkhof zoowel als over
de personen, maar die flauwe tint is een
kenmeik van dit doek, past geheel bij de
voorstelling en alles is overigens zoo prach
tig geteekend de kunstenaars zeggen
goed gedaan en er heerscht tusschen
kleuren en tonen zooveel harmonie, dat men
't bijna met de jury eens wordt. Dat is
echter lang niet met iedereen 't geval en
velen schrijven de hooge onderscheiding,
aan dit schilderij ten deel gevallen, toe aan
de omstandigheid, dat de heer Josef Israels
voorzitter der Jury was en dat derhalve
zoon Isaacge kunt de rest wel
invullen. Dit zij zoo 't wil, ik houd den
zoon Isaiic voor een groot schilder, die) 't,
daar hij nog jong is en een geheel leven
voor zich heeft, ver brengen zal. Te meer
geloof ik dat, dewijl deze kunstenaar een
eigen pad inslaat en niet den weg houdt
waarop zijn vader staat, een weg, die heen
leidt naar de zee en zich slingert door onze
visschersdorpen. Van Josef Israels hangt
hier de naaischool te Katwijk, een tot in de
fijnste puntjes nauwkeurig afgewerkt doek,
waarop een naaimoeder en eenige Katwijk-
sche meisjes en de Schelpenvisscher. Dat er
poëzie schuilt in de omgeving der visschers
aan 't strand, we hoorden 't al dikwijls en
misschien hebben we 't zelf meermalen
opgemerkt, doch weergeven, als hier ge
daan wordt, dat kan alleen Israels
Voor wie do zee liefheeft is ook 't schoone
doek van Mesdag bezienswaardig: het Sche-
veningsche strand. Mesdag kent die onaf
zienbare vlakte, hij gevoelt wat zij en de
wolken daarboven tot ons gemoed spreken
en hij drukt dat uit. Hij is onze schilder
van strandgezichten bij uitnemendheid, doch
hij is dat niet geworden dan na heeten
strijd. Thans acht de heele kunstwereld hem
hoog, in den aanvang zijner loopbaan spotte
uien met zijne opvatting. Ook in de kunst
speelt de mode soms haar rolletje.
Sta ook even stil voor dit schilderij, 't is
van Mevr. Ronner, wier penseel afgericht
is op 't schilderen van katten. Afgericht is
eigenlijk volstrekt 't woord niet. Al zijn
't maar katten, om ze te schilderen als
Ronner doet, komt men er met africhting
nog in geen jaren. Zie, die dingen leven.
Ze zijn daar bezig de pendule van gepolijst
koper (cuivre poli) op te winden en ze doen
'top echte kattenmanier. De kunstenares
heeft behalve de oude kat en eenige kleine,
die allen meesterlijk geteekend zijn, veel
werk gemaakt van 't ameublement der salon,
misschien wel een weinig te veel om al de
aandacht voor haar diertjes te vragen.
Die van ^stillevens" houdt kan er op de
expositie meer dan genoeg vinden. Mej.
Roseboom zond stokrozen en druiven, een
vreemde combinatie, hier echter wonder wel
vereenigd. Mevr. Mesdag azalia's deze
dame is de echtgenoote van bovengenoemden
schilder weer anderen vruchten enz.
veel er van is door de Jury terecht voorbij
gegaan.
Hoe een schilder zijn stof idealiseert viel
me duidelijk op in do derde zaal onzer
afdeeling. Daar hangt oen zaagmolen met
een bruggetje er naast. Toevallig ken ik
dien molen zeer goed met de omgeving,
daar 'k er van mijn kamer voortdurend
't gezicht op heb. De heer Wijsmuller heeft
in 't voorjaar dien molen geschilderd en ik
vond dat hij wel waardiger onderwerp had
kunnen uitkiezen. Doch een schilder ziet
meer dan een leek en daar hangt hij nu,
met een goeden prijs bekroond. Doch 't is
mijn molen niet meer, 't is een pronkstuk.
Wijsmuller heeft er zijn ziel ingelegd en
't is een mooi stuk geworden.
Een ander fraai landschap met prachtige
boomen gestoffeerd heeft Zürcher ingezonden,
't Heeft dat blauw-groen van de jonge bla
deren in den voorzomer en overtreft naar
mijn oordcel de andere landschappen in
stoutheid van opvatting. Herfstmorgen van
Oppenoorth, een Geldersch Landschap van
Hazeu, Kennen te Wolfhezen van Mevr.
Bilders, Aan het strand van Weissenbruch,
THEODOR STORM.
DE II
lid Land van
Altcii&j
LERWAABB
IK I H»l».
(Van onzen sp< ciah n corresp. te Amsterdam.
NOVELLE VAN
De'koetsier spaarde' de zweep niet; nog dien eigen
namiddag bereikten zij het dorp; maar op den hob-
beligen straatweg liep er een wiel van het rijtuig af
eh óih dat ongeval te herstellen moest men zich een
half uur oponthoud voor de doipsmidse getroosten.
Richard, van Leo vergezeld, was naar de herberg ge-
lóopen. Toen hij liet voorhuis intrad, liet de hond een
dóf gebrom hooren, en in hetzelfde oogenblik ging de
jonge" lioütvestër, die juist uit de gelagkamer kwam,
zónder groeten voorbij hem de huisdeur uil; slechts
een Vïuclitigéh blik zijner heldere oogen was het eenige
teek'eh dat hij den bewoner van «Boschhoek* herkende
Ricliard bleef onwillekeurig staan. Toen hij door de
openstaande huisdeur bespeurde dat de ander zich haastig
voortspoedde, ging .hij ook weer naar buiten en zag
hem met groote Stappen op den noordelijken landweg
voortgaan. llij kon den man niet uitstaan; hij wist
zelf Inlast niet, waarom hij hem hier aan den grooteu
weg'stond na te kijken.
llij'leerde spoedig weder in het huis terug. Daar
hoorde: ldj in de gelagkamer een levendig gesprek tus
schen verscheidene personen, waarvan hij bij zijn eerste
binnentreden niets opgemerkt had. Toen hij met zijn
hond de kamer inkwam, vond hij een menigte gasten
aan de tafeltjes zitten, want het was Zondag-namiddag.
Doch het gesprek verstomde plotseling; daarentegen
kwam de waard hem tegemoet en vroeg met kruiperige
belangstelling naar het ongeval dat hem op zijn reis
getroffen had. Aan een der tafeltjes hoorde hij nog
den naam van den houtvester noemen, dien hij toevallig
te -weten, was gekomen; doch de spreker ontving van
zijn buurnian een waarschuwenden elleboogsstooten
langzamerhand begon mén weder een luidruchtig ge
sprek, zooals de boeren gewoonlijk om dien tijd van
't jaar over oogstzaken en graanprijzen plegen te houden.
Eindelijk was het wiel gemaakt en het rijtuig rolde
voort. Richard zat in gedachten verzonkeneen som
bere, onaangename stemming had zich van hem meester
gemaakt; hij kon geen blijdschap gevoelen over zijn
thuiskomstonbestemde, spookachtige visioenen als uit
een graauwen mist drongen van alle kanten op hem
aan. Als hij maar-eerst weer daar was: eerst maar
Franciska's gelaat weder zag!
En verder 'ging heten al meer en meer naderde
hij de boselfen. Reeds rammelde het rijtuig tusschen
de ëik'enboschjes over den harden heigrond, en einde
lijk kreeg hij'' het dak van Boschhoekin het oog
en zag hij de windwijzers in de avondzon glinsteren.
Maar dat daar, dat zijwaarts uit de schaduwen van
't woud trad, dat was zij immers zelve; haar licht
kleedje, haar strooien hoed, hij kon alles heel duide
lijk onderscheiden. Zij scheen het rijtuig niet opge
merkt te hebben, want zij sloeg den weg naar huis
inmaar hij boog zich voorover en riep over de heide:
FransjeFransjeToen bleef zij staan, en nadat
hij nog eens geroepen had, keerde zij zich om en ging
naar hem toe. Eindelijk kon hij haar ge-
langzaam
■laat zienhaar oogen
wangen
stonden zoo groot en donker
nog nooit
hij geloofde haar
boven de bleeke
zoo gezien te hebben. Eer het rijtuig stil hield, was
hij er reeds uitgesprongen en sloot hij haar in zijn
armen. Goddankriep hij en haalde diep adem,
'alsof er een centenaarslast van zijn borst viel; hot
was net, alsof ik u verloren had
Wat haalt ge u toch in 't hoofd was al wat
zij antwoordde.
Maar terwijl haar hoofd aan zijn hart rustte, waren
hare oogen op den naast haar staanden hond gevallen.
Deze had den kop gestrekt in de richting van 't woud,
waaruit zij zoo even te voorschijn gekomen was, en
snoof al heftiger naar alle kanten rond. Schier werk
tuigelijk greep hare kleine hand den metalen halsband
van het dier vast. «Laten we naar huis gaan, Richard,*
sprak ze haastig; »en houd den hond tegen, an
ders gaat hij weer, gelijk onlangs, de reeën opjagen
Hij zag niet ophij had slechts oogen voor de
jeugdige gestalte, die hij in zijne armen hield, die hij
nu als een kind in het rijtuig tilde. Daarop floot hij
zijn hond en weldra hadden zij den korten weg naar
huis afgelegd.
llij vond daar alles volgens den gewonen regelde
oude huishoudster kwain in haar keurigsten Zondags-
tooi hem' tegemoet vol blijdschap over zijn onverwacht
spoedige terugkomst. Doch hij vertelde haar, dat het rij-
j tuig reeds weder tegen morgen besteld wasdat hij zaken
I had in de groote stad en dat Franciska met hem mede
zou rijden. Err deze laatste fluisterde hij toe: «Het
is toch naar uw zin, Fransje? Wij gaan weer naar
die verbaasde winkeljuffrouw; kleine zijden laarsjes zal
J ze u nu eens aanmetenGij zult alles zelf mogen
I uitzoeken maar neenGij zijt te bescheiden, gij i
I zoudt toch maar kleed eren voor u koopen.
Maar ik in witte nevelen wil ik u hullen, zoo
licht als een niets, zóó teer, dat ook een geheele wolk
er van den gloed eener roos niet zou kunnen ver
bergen?*
Hij zag niet, hoe ze haar witte tandjes op elkaar
i klemde en hoe hare lippen beefden.
«Nu, Fransje,* ging hij voort, »wat zegt ge er
van zijt ge tevreden
Zij bracht zwijgend zijne hand aan haar lippen
daarop zeide zij met dien scherpen klank in haar stem
Ik geloof dat ge weer eens aan 't verkwisten wilt
gaan en dat gij gansch verkeerd denkt over mij, arme
deerne die ik ben.*
En i k geloof, dat ik nu met veel meer recht
hetzelfde van u mag zeggen!*
De avond kwam. Richard had, als gewoonlijk, de
groote buitenpoort en de huisdeur op het nachtslot
gedaanin den gang voor deze laatste lag de hond
de groote sleutel der poort hing aan den deurpost in
zijn slaapkamer. Daarna sloeg hij zachtkens zijn arm
om Fransje heen, die peinzend voor het raam der
woonkamer stond en naar hel donkere woud uitzag,
en geleidde haar door de bibliotheek tut aan den drem
pel harcr kamer. Zijwas voor hem weder als een
ongerepte bruidhij overschreed den drempel niet.
«Slaap zacht, mijn Fransje!* sprak hij. «liet is voor
mij eensklaps weder, alsof mijn geluk nog in een
eindeloos verschiet lag
Reeds had zij de deur geopendtoen nam hij haar
nog eenmaal in zijn armen. «Goeden nacht, goeden
nacht, Fransje
Toen was zij wegslechts haar korte, lichte schre
den hoorde hij nog achter de gesloten deur.
Langzaam ging hij de huiskamer door. In het
voorbijgaan hield hij de brandende kaars in de hoogte,
welke llij daar van de tafel genomen had, zoodat het
licht op de schilderij hoven de deur viel en sloeg hij
er een vluchtigen blik op; daarop begaf hij zich in
zijn slaapkamer.
En weldra, na de vermoeienissen dezer laatste dagen,
lag hij in een vasten slaap verzonken.
(Slot volgt.)