No. 225. Zaterdag 24 November. 1883. FEUILLETON. VOOR Uitgovor: L. J. VEE TIM AN Heusden. Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letteus naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Ons belastingstelsel heeft wel wat van een oud vaartuig. Volkomen vertrouwbaar is 't volstrekt niet, doch 't doet nog mee. Elke reis doet meer gebreken zien, maai de schipper behelpt zich door hier wat te kalefaten, daar wat te timmeren, een lap hier en een plank daar aan te brengen, voortdurend te pompen en met groote voor zorg te varen, hij weet 't, zijn schuit zou een groote reparatie moeten ondergaan, beter nog ware 't haar voor afbraak van de hand te doen en een nieuwe te nemen, maar hij kan haar geen oogenblik missen gedurig komt er een vrachtje, 't welk hij niet zonder groot geldelijk verlies kan laten passeeren en zoo blijft hij varen, totdat ja, totdat de kast van ouderdom zinkt of een of ander schip zich over de krakende schuit ontfermt en haar naar heur graf helpt. Op dit vaartuig gelijkt ons belastingstel sel. 't Vloeit over van gebreken, 't is twee slachtig of halfslachtig, al naar ge wilt 't is opgelapt hier en bijgewerkt daarwat meer is 't wil slecht vooruit, ook zelfs niet met de zeilen in top. Jaar op jaar heeft men er in den Haag over getobt en ge zeurd en over doortastende maatregelen gesproken, - maar 't einde is altijd ge weest «straks gaat het op de werf, laat ons 't nu nog maar nemen zooals 't is." Doch nu is in September de tijding tot ons gekomen dat 't wrakke ding, zelfs met volle zeilen niet meer varen wil. We zul len 't er nog wel mee doen we zijn nu eenmaal dol op 't oude ding maar er moet een sleper voor of 't blijft liggen als een baksteen. M. a. w. ons belastingstelsel werkt nu niet alleen maar onredelijk en verkeerd, doch 't schiet te kort voor den dienst, de tijd van stukswijze verbetering is voorbij, 't is in zijn geheel verouderd, we moeten een ander samenstellen. wNiet al te haastig," heeft het Ministerie geroepen//voorloopig zullen we hier en daar nog een zeiltje bijbrengen en een paar versletene oplappen." Men weet echter wat dit zeggen wil. Wanneer men nu dat liedje van uitstellen blijft aanheffen en voorloopig den drank wat verhoogt, de thee belast, het graan drukt enz., dan blijven we met dat //voorloopig" weer jaren opgescheept. Dat liedje zingt elke Minister van Finan- tiën totdat het pensioenengraf hem in zijn schoot opvangt, waarna zijn opvolger in dezelfden deun voortzingt. Het tekort is in elk geval niet maar //voorloopig". 't Is een werkelijk tekort, dat zoo maar niet plotseling is opgedoken uit het bureel van finantiën, doch dat reeds jaren het hoofd opgestoken heeft bij elk begrootingsdebatonze Ministers van Finan tiën hebben 't echter niet willen zien en met groote handigheid het spook verdreven. Den heer Grobbëe komt de eer toe het kind bij zijn naam genoemd te hebben, al weet hij dat de muze der historie op 't jaar 1884 zal aanteekenen Een deficit op de begrooting van meer dan 10 millioen, onder Minister Grobbëe. Een lekkage ontdekken en een middel beramen tot stopping gaan hand aan hand. Het Ministerie heeft aan dat laatste zijn krachten beproefd, doch is daarbij gestrui keld. 't Is jammer, men had na een flinke uiteenzetting van onze ontoereikende geld middelen een betere greep verwacht. Nu die greep echter in het wrakke stelsel zelf gedaan is, kan men niets anders hopen. In oud hout vatten geen spijkers meer en een oude rok laat zich slecht met nieuwe lappen herstellen. Onschuldig zijn echter de voorgestelde be lastingen geenszins. Een er van is zelfs een groote slap tot verloochening van ons hoog- geroemd vrijhandelstelsel, n. 1. de invoerrech ten op granen, waarvan de minister circa een half millioen verwacht. We weten nog niet waar we eenmaal, gedwongen door onze buren, toe komen zullen, maar voorloopig bestaan er geen redenen om den vrijen invoer van granen, zoo maar ter loops te verbieden. Men kent de andere brokstukken. Invoer rechten op hout, verhooging der theebelas ting met drie ton, terugneming van een deel der personeele belasting ten bedrage van ruim 2 ton, twaalf opcenten meer successie rechten 't is om te rillen voor ieder /tie in '84 denkt te erven die op 9 ton ge raamd worden en eindelijk verhooging van 'tgedistelleerd met bijna 12 ton. De gemeen ten mogen het hun te ontnemen deel dei- pers.-bel. vinden op de grondbelasting, mis schien wel om de heerlijke verwarring tusschen staats- en gemeentefinantiën nog meer te doen toenemen. Terstond na bekendmaking dezer voorstel len hebben een vijftal leden der Tweede Kamer van hun recht van initiatief gebruik gemaakt en een ander voorstel ingediend. Ze stellen der Kamer voor P/4 percent te heffen op de inkomsten, met eenige bepalingen, waardoor het tekort op de schouders der ver- mogendste ingezetenen gelegd wordt. Dat voorstel is van vele zijden levendig toegejuicht. Niet omdat het zonder gebreken is, niet omdat men 't zooals 't daar is, zou wenschen doorgevoerd te zien ook in 't ver volg, ter vervanging van veel gebrekkigs,- eenvoudig omdat het naar een goed beginsel geld opbrengen zal en niet indruischt tegen de wetenschap der staathuishoudkunde. Tot een inkomstenbelasting moeten we zeker eenmaal komen. Zij zal komen na de begrafenis van ons tegenwoordig belasting stelsel. De vraag is maar: hoelang zullen de vermogende Nederlanders gedoogen dat de lasten naar evenredigheid het zwaarst blijven drukken op de minderbedeelden. Wanneer ze eindelijk tot inzicht komen dat die toestand door en door ongezond is, dan komt de inkomstenbelasting:. Een groote schrede voorwaarts op den weg, die daarop uitloopt, zullen we doen, wanneer de Leidsche heeren, aan wier spits prof. Buijs staat, succes op hun werk heb ben. Hun plan is niets minder dan de ver mogenden in den lande aan de Tweede Kamer te doen verklaren dat ze er volstrekt niet te gen hebben van hun overvloed bij te dragen 4) Moeder Bronig kwam te huis van eene vriendin in den omtrek, bij welke zij den avond gesleten had en verwonderde zich niet weinig, haar zoon op de bank voor het huis te vinden. Haar onafgebroken stroom van vragen ontsloeg hem echter van een ant woord, totdat zij met elkander in hun kamertje zaten en de lamp aangestoken was. «Maar mijn hemel, sprak nu de oude vrouw, «wat is er met u gebeurd, Koenraad, dat gij zoo stom zijt? Zeg mij toch, waar komt gij van daan?" «Waar zou ik van daan komen, moeder? Van Probsthain. Ik heb mijn dienst verlaten.* «Verlaten?* herhaalde zijn moeder en sloeg van ver bazing de handen in elkaar. «Ach lieve Heer! en zeg mij eens waarom? Ik dacht niet anders, dan dat ge hier gekomen waart, om mij op een bruiloft of ten minste op een verloving te vragen!* «Op welke verloving, moeder?* »Wel, op uwe verloving met de molenaarster.* Wel zeker; waarom niethernam Koenraad spot tend. Wie heeft u dat in het hoofd gepraat?* 0, gij olijkert!* antwoordde de vrouw aarzelend tus^chen schreien en lachen. »In het hoofd gepraat? Sedert acht dagen is het heele dorp er vol van en de menschen spreken er niet voor niets over. En ik zal u meer vertellen. De molenaarsvrouw zelve heeft met haar nicht, de vrouw van den Probsthainer school meester, er over gesproken. Deze is verleden Zondag met onze schoblmëestcrsvrouw op een familiefeestje samengeweest en heeft heel omstandig naar u gevraagd. Nu, de schoolmeestersvrouw heeft toen allerlei liefs en goeds van u gezegd, maar geen letter van Mariete, want zij had dadelijk gemerkt waar de ander heen wilde. Later heeft zij haar kennis uit Probsthain op den man af gevraagd, waarom zij zoo bijzonder naar u informeerde en daarop heeft zij haar in vertrouwen alles verteldonze schoolmeestersvrouw heeft het weder aan vrouw Schulze en aan mij en aan nog een paar anderen toevertrouwd en zoo is het in de wereld gekomen. «Best,* sprak Koenraad, nadat hij zich een oogen blik bedacht had, «nu gij er reeds zooveel van weet, zult ge alles weten. Doch ik bid u, laat het niet ver der komen, maar verzeker aan alle menschen dat er van de gansche zaak niets aan is geweest. «Maar er is toch wel iets van aan geweest «Nu ja dan; dat is er ook. Ik merkte kort na den oogst, dat de meesteres mij in alle eer en deugd begon lief te hebben. Zij is waarlijk een ilinke vrouw, die er nog zeer goed uitzietzij is daarbij arbeidzaam en altijd vriendelijkmaar een hart voor haar hebben, kon ik toch niet, gij weet wel waarom. Daar er nu toch niets van komen kon, wilde ik haar reeds met Michaelis den dienst opzeggenmaar dan dacht ik weder, dat ik mij wel kon vergist hebben en het zou toch onverstandig zijn, als ik zoo om een onbetceke- nentie reden den goeden dienst opgaf en zoo bleef het. De neiging der meesteres werd echter allengs meer in 't oogloopend en ik kon het niet over mijn hart krijgen onvriendelijk jegens haar te zijn. Nu hoorde ik verleden Zondag dat de schoolmeestersvrouw, die één hart en één ziel met de molenaarster is, een woord over de zaak had laten vallen. Nu wist ik dan ook, ging op staan- 'g namiddag- dat het ernst begon te worden en ik den voet naar Harpersdorf; de oudste zoon van den waard is ook molenaar en zit thans thuis, liet is een wakkere knaap en wij werden het eens; hij zou onmid dellijk voor mij in de plaats treden als ik soms plotse- mijn dienst moest verlaten. Eergisteren in den kwam de meesteres bij mij in den molen en zij was zoo verlegen, dat zij het nauwelijks kon uitbrengen dat de schoolmeestersvrouw boven in het kamertje was en een woordje met mij wilde spreken. Ik wist wel wat dat voor een woordje zijn zou en dacht: het ware toch een smet voor een eerbare vrouw, van een jongen en armen kerel als ik, een wei gering te krijgen. «Hoor, meesters,zei ik dus, «ik heb vooraf een woord met u te spreken. Ik ben al sedert geruiinen tijd niet op mijn gemakik kan eigen lijk niet zeggen wat mij scheelt, maar ik kan bijna mijn werk niet meer doen. Ik zal u een anderen knecht, een Hinken jongen, voor mij in de plaats sna renen nu geloof ik dat gij het mij niet kwalijk zult nemen als ik over eenige dag< meesteres werd bleek en verliet te zeggen; maar na het avondeten begon z'j weder«Is het u dan werkelijk ernst, Koenraad, dat gij mij ver laten wilt? Welk leed heb ik 11 dan toch aangedaan?* «Niels, beste meesteres, niets; gij zijt altijd zoo vriendelijk voor mij geweest als een eigen zuster. «Nu,* sprak zij, «als dat zoo is, dan moogt ge het mij niet met ondank verge'den!* Iet is geen ondank,* gaf ik ten antwoord: «als gij het echter daarvoor houdt, dan nioet ik het mij laten welgeval len.* Ik bleef op mijn stuk slaan en zij kon wel merken waar ik heen wilde en moest er zich eindelijk wel in schikken. Gisteren werd met den knecht uit Harpersdorf alles in orde gemaakt 't werk en ben ik mijns 1 naar huis ga.« De mij zonder een woord van daag is hij aan weegs gegaan. «Koenraad, Koenraad!* sprak zijn moeder, zult ge dan uw heele leven niet verstandig worden? Zulk een kostelijk aanbod van de hand te wijzenWat hadt ge gemakkelijk van een armen molenaarsknecht heer en meester kunnen worden!* «Neen, moeder, dat kon ik juist niet. Kan men dan iemand trouwen, als men een andere liefheeft? En had ik mijn goede meesteres niet bedrogen als ik ja gezegd had?« «Ei, wat bedrogen? Dat is altemaal onzin, dien het jonge volk zich in het hoofd haalt. Onder honderd meisjes en weduwvrouwen is er te nauwernood ééne, welke een man krijgt, die niet reeds een goed oog op een andere gehad heeft. Dat vergeet men wel. En wat zal er nu verder gebeuren met u en Mariete? Niets, zoolang de oude gierigaard leeft eu die kan nog lang leven, al is hij ook nog zoo volbloedig.* «Dat moeten we den Hemel overlaten, moeder. «Den Hemel? Ei zeker, dien laat ik het ook over; waarachtig, ik laat het aan den Hemel over. Maar ge zoudt verstandiger gedaan hebben, als ge ten minste daar gebleven waart totdat ge een anderen dienst hadt gevonden. Wilt ge nu den ganschen winter leegzitten?* «Ik heb mijn loon van drie kwartalen bespaarden ik gelooi dat dit wel toereikend zal wezen tot het voor jaar; dan zal ik gemakkelijk een dienst vinden.* «0 domoor! Wie vraagt naar uw loon? Ik heb, God zij dank, nog altijd een warme kamer gehad en altijd volop te eten; het zal nu ook voor ons beiden ge noeg wezen. «Laat het nu zoo blijven, moeder, ik weet wel hoe gij het meent. Maar nu ben ik moede; goeden nacht!* Daarop stond Koenraad op en ging hij naar zijne kamer. Den anderen morgen ging Mariete vroolijker en bedroefder dan anders naar de kerk; vroolijker omdat Het Land van LANGSTRAAT EN BLAD i en Ata, EÖÜELERWAARD I® mi wen s h Kerstmi

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1883 | | pagina 1