No. 241. 1884. ARBEID IIW1H. FEUILLETON. Mal'occhio UitgeverL. J. VEERMAN Heusden. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Eenige dagen geleden kregen wij eene reeks platen onder de oogen, twee aan twee naast elkander gerangschikt en met het on derschrift: vwat men doen moet en wat men voor zijn pleizier doet." Als iemand voor zijn beroep, voor zijne zaken, een ferme wandeling moet maken, dan klaagt hij steen en been, dan is hem alles te veel, dan denkt hij zich door loopen er. transpireeren misschien nog wel de tering op den hals te halen. De zaak is hij moet loopen. Maar den volgenden vrijen dag, dan maakt dezelfde klager een partijtje mede naar bui ten en dan kent of voelt hij geene ver moeienis, al duurt de tocht ook urenwat hem gisteren de tering zou bezorgen, dat is nu gezond voor borst en longen. Gisteren was het werk en van daag is het pleizier. De ambtenaar, die in drukke tijden som wijlen eens om acht uur des morgens reeds op zijn kantoor moet zijn, och, wat is hij een geplaagd schepsel. Zijne betrekking gunt hem zelfs de nachtrust niet, hij gaapt en slaapt waar hij staat, het is ongehoord wat er al zoo van hem gevorderd wordt. Maar den volgenden dag, als hij voor zijn genoegen op reis gaat, dan is er geen uur te vroeg, dan is het heerlijk op een prach- tigen zomer- of herfstmorgen eens vroeg uit de veêren te komen, het is zonde zoo'n kos- telijken tijd te verslapen. Gisteren was het de plicht die hem riep, van daag is het genot. Over dag den geheelen tijd aan de schaaf bank, altijd maar voort, dat houdt een mensch op den duur niet uit, het is eigenlijk een nare wereld, dat men zich den geheelen dag zoo moet vermoeien, zoodat er nooit eens een oogenblik rust overschiet. Maar den volgenden Zondag uren aan uren zich bezig te houden met zware ballen te werpen en als een eerste kegelaar ge roemd te worden, kijk, dat doet een mensch nog eens goed, dan voelt men nog eens dat er nog pleizier is op de wereld ook. De arbeid was des Zondags mogelijk veel zwaarder, maar toen was het voor uitspan ning en op de werkdagen was het een moet. De eerzame huisvader, des nachts door een zijner spruiten gewekt, is verplicht zijne zoete droomen voor eenige oogenblikken vaarwel tc zeggen en het schreiende wicht tot bedaren te brengen. Wat een geplaagd wezen is hij toch, nooit heeft hij rust, zelfs de nacht brengt nog zorgen en hij heeft over dag toch al zooveel te doen. Maar zit dezelfde huisvader met zijne vrienden bij het kaartspel of bij een glas bier, dan is de avond in een oogenblik om en ver in den nacht duurt het genoegen voort, dan wordt er niet om slaap gedacht, dan is de korte nacht nog lang genoeg en hij kan van zijne vrienden en van zijn glas bier niet scheiden. Het eerste was voor hem onvermijdelijk, het laatste was genoegen. Hoog op den bok zit hij, en ment zijn vierspan, en de knecht zit rustig achterin met de armen over elkander, en de heer spant zich in om zijne paarden in toom te houden en te toonen hoe hij zijn vierspan meester is. Dat is een genot. Maar zet de zelfde persoon op den bok van de diligence en geef hem de zweep in de handen en dwing hem om voor zijn brood hetzelfde te doen wat hij vroeger voor zijn pleizier deed en hij zal zich beklagen en het oogen blik zegenen dat hij eens voor een wijle de teugels uit de handen kan leggen en dat hij geen paarden behoeft te mennen. Toen hij het vrijwillig deed was het een ge- Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. UIT HET DUITSCH. Den volgenden dag kwam Koenraad Gerlach. Papa verwachtte hem in zichtbare spanning. Hij daalde zelf naar den kelder om de laatste flcsch Tokaier en twee met spinnewebben omwoelde flesschen Bor deaux en Rijnwijn te halen hij bepaalde met de keukenmeid het middagmaal en gaf Kobus verscheidene lessen met het oog op de bediening o. a. deze, dat hij de baronesse* het eerst zou bedienen. Ik zou n.l. als een volwassen dame behandeld worden, wat mij en Kobus ook erg gek toeleek. Om twee uur zit ik met papa vol verwachting in ons verschoten salon daar rolt een wagen tot voor de deur, ik spring op en ijl naar het venster, zet mij op de vensterbank en strek nieuwsgierig den hals uit. Ge stelt u aan als een dorpsmeisjezegt papa en verlaat de kamer om den gast tegemoet te gaan. Verlegen sluip ik op de teenen naar mijn zitplaats terug en verdiep mij in een afschuwelijke tapisserie, afstammende uit de dagen van Mad. Poirier. Intus- schen hoor ik buiten de welkomstgroeten van papa en het antwoord van den gast. De deur opent zich en een groot, zeer kortzichtig man met een aschgrauw gelaat treedt binnen en wordt door Hector zeer kame raadschappelijk begroet. Mijn speelsche vriend kwis pelt met den staart en legt beschermend de sterke voorpooten op de breede schouders des vreemden en Koenraad Gerlach streelt hem met zijn ongewoon smalle, doch schoon gevormde handen den kop en beveelt hem daarna op strengen toon zich neer te zetten. Hector gehoorzaamt en schaamt zich over zijn kinderachtige onderdanigheid. Zoo koel en zeker hij met den hond handelde, zoo onzeker en verlegen stelde hij zich aan tegenover mij toen papa mij voorstelde bromde hij iets tusschen de tanden met een onmenschelijk diepe basstem, zocht naar de hand die ik hem toereikte en zette toen zijn lang, plomp lichaam zoo stijf mogelijk in een leunstoel neer. Vervelender diner als nu volgde, beleefde ik nim mer Papa en Kobus waren beiden zenuwachtig. Kobus rammelde ontzettend met de schotels en borden, proeste bij 't bedienen als een walrus en goot mij een halve sauskom over den rug leeg. Papa zag be dremmeld dan mij, dan de spijzen, dan het geschon den porceleinen servies aan en hield naar den ouden trant het onderhoud levendig met een tal aneedoten, die Gerlach klaarblijkelijk reeds kende, doch die hij niet geduld of met een lachje als van een automaat aanhoorde. Gerlach zelf sprak geen woord, mompelde slechts nu en dan bij wijze van goedkeuring en at zeer vlug en gebogen over zijn bord, als iemand wie 't volmaakt onverschillig is of hij wel toebereide spijzen dan wel gehakt stroo of Liebigs vleeschextract eet. Aan 't eind van den maaltijd kreeg papa een van die verschrikkelijke hoestbuien, die voor de omgeving nog pijnlijker zijn dan voor den patient. Gerlach hielp en steunde hem en gaf hcpi te drinken. «Dank u, dank u,l« steunde papa, naar adem hijgend, terwijl ik mijn gezicht weer ontblootte dat ik van schrik met een servet bedekt had. not, nu hij het moet doen is het een last. Zoo zouden wij misschien nog een tiental voorbeelden op kunnen noemen, waaruit ten duidelijkste zou blijken dat het onderscheid tusschen werken en pleizier maken eigenlijk zoo verbazend groot niet is, en dat het on derscheid hoofdzakelijk daarin bestaat, dat het eerste ons door den nood is opgelegd, en het laatste eene vrijwillige daad is. Dan heeft de Turk een ander denkbeeld van ge not. Genot en werk in welken vorm ook, staan bij hem lijnrecht tegenover elkander. Men herinnert zich de woorden van den Turk- schen ambassadeur, die op een bal was ge- noodigd. Na eene wilde, hartstochtelijke wals vroeg men hem, wat hij van de genoegens en vermaken der westerlingen dacht, en of hij zelf geen zin had om mee te doen. Hij antwoordde droogjes: //Ik laat anderen voor mij dansen, als ik genoegen wil hebben en zelf mij moet vermoeien, dan is het voor mij geen genoegen meer." Hij maakte dus geen onderscheid tusschen het werk, of het zijn plicht was, die het werk veroorzaakte en of het genoegen het deed, het was voor hem altijd werk en daarom in strijd met hetgeen hij genot noemde. In zooverre was hij wat men noemt consequent. De vrije keus of het moeien bepalen door gaans onze meerdere of mindere ingenomen heid met het werk. Wanneer men iets uit vrije verkiezing doet of nalaat, dan is het ons goed, wanneer het gedwongen is, dan wordt het ons in den regel een last. Bekend is de geschiedenis van den Napel- schen koopman, die zich er op beroemde zeventig jaar te zijn geworden en nog nooit een voetstap te hebben gezet buiten de stad zijner inwoning en ook nog nooit de behoefte gevoeld te hebben het te doen. De stad houder, dit gezegde gehoord hebbende, gaf bevel dat het den koopman verboden zijn «Dank u ik ik heb wat bloed gespuwd, doch dat heeft niets te beduiden, volstrekt niets.* Papa lachte een hartverscheurend lachen en wischte zich langzaam de lippen af. Hij zag blauw «Niet het geringste, heer baron op uw onder- dom,« zeide Gerlach, zóó overtuigend, dat mijn arme vader weer vertrouwen in zijn levenskracht kreeg. Toen de tafel afgenomen was, ontried hij papa zeer sterk koffie te drinken en zette zijn wil door, ofschoon papa verzekerde dat koffie 't eenige was wat hem in zulke gevallen nog goed deed. Daarop verviel Gerlach weer in zijn zwijgende rol en streelde Hector, die vol vertrouwen op zijn knie leunde. Om de stilte wat te breken, verzocht papa mij iets te spelen. «Ik? ik kan nietsriep ik en liet van schrik mijn hand werkje vallen. «Dat is de gewone term van jonge dames, nadat ze tien jaren lang piano hebben loeren spelen. Probeer 't maar, Alix, 't zal wel gaan*, zeide papa. Gerlach stond op en opende de piano, 't Was een oude gele kast op vierkante pooten en met een witte, door wingerdloof bckransde porceleinen plaat, waarop de naam des l'abrikants stond. De toon was teringachtig schor en herinnerde aan een harp en aan een hakbord. Op die bruine toetsen had reeds menige vinger gerust en de sage ging dat mijn vader over deze toetsen mijn moeder den eersten kus had gegeven. Daarom, doch ook om een andere reden, had hij nooit een nieuwen gekocht. Door het ruischen heen van den grooten tijdstroom, die er ligt tuschen toen en nu, hoor ik nog heden die arme Amazone van Spindler mijn paradepaard angstig door de snaren strompelen en voel ik nog den verlainmenden angst, waarmee toen mijne vingers speelden. Doch mijn verlegenheid was geheel misplaatstvoor 5H zou de stad te verlaten op boete van 10,000 dukaten, ten voordeele van de armen. Het waren natuurlijk andere tijden als nu. De koopman lachte eerst met het verbod, maar toch begon de gedachte er aan hem lang zamerhand te kwellen. Hij had te voren volstrekt geene neiging gehad buiten de stad te gaan, maar hij had er ten minste de vrijheid toe en die vrijheid was hij nu kwijt, in zooverre kwijt ten minste, dat het hem eene aanzienlijke som zou kosten als hij er gebruik van wilde maken. Ten laatste werd deze gedachte hem zoo onaangenaam, dat hij besloot aan de kwelling een eind te maken, de tienduizend dukaten te betalen, met zijne langdurige gewoonte te breken en werkelijk te gaan reizen. Van dien trek naar het verbodene, die in ieder mensch sluimert, had de onderkoning op mensch- kundige wijze gebruik gemaakt en de koop man was dupe geworden. Met het bovenstaande willen wij echter niet zeggen dat alle werk, dat den mensch door zijn plicht of door eene macht buiten hem wordt opgelegd door hem met weerzin wordt gedaan. Dat zou zeer velen te na zijn gesproken. Zeer velen volbrengen met lust en ijver eene taak, die zij met liefde hebben opgevat en met geheel hun hart uitvoeren. Dat zijn voornamelijk zij, die uit liefde voor hun beroep of betrekking, dat beroep of die betrekking hebben gekozen, die wel is waar van hun arbeid moeten leven, maar daarom toch alleen dien arbeid niet doen. Voor hen is het werk zelden te veel. Maar voor zoo vele anderen, die geen roeping ergens toe hebben, maar die toch ook moeten leven, die wikken en wegen welk baantje bij den minst mogelijken arbeid het meest mogelijke voordeel oplevert, zij doen eiken stap met weerzin en slechts gedwongen door den nood, zij zoeken elk middel op om zich aan hunne verplichtingen te onttrekken. Zijn zij onder- Gerlach was ketelmuziek even schoon als een lied van Pa Ui. Hij was stijf, had smaak noch gehoor en was het tegendeel van onderhoudend, maar hij had een hart. Want toen ik rood van schaamte over mijn onbedrevenheid, met tranen in de oogen van 't klavier wegliep, zeide hij bemoedigend: «allerliefste aanslag goede voordracht!* en lachte daarbij welwillend. «'tGaat wel* zei papa, naar wiens kant ik gevlucht was, «'tgaat wel,» doch ik zag wel hoe hem mijn gehamer gehinderd had en daarop herhaalde hij meer malen: «arme kleine wildzang arme, kleine wildzang!* Een paar minuten later stond Gerlach langzaam op, nam zijn hoed, reikte papa de hand, boog zich voor mj en vertrok. «Hoor eens papa, wanneer gij weer een gast v rzoekt, wensch ik hem wat meer interessant als die G i lach,riep ik uit toen hij vertrokken was. «Ik begrijp u niet, hoe durft ge u veroorloven, terstond na een eerste ontmoeting een mensch te veroordeelenantwoordde papa geërgerd. «Een flinke kerel! hij heeft voor zijn arbeiders een nieuw wo- n'mgsysteem ingevoerd en hen in nieuwe gebouwen gehuisvest. «Zijn dat die gele hondenhokken, die men op den roeden heuvel staande zien kan?* geeuwde ik. «Hm! Ook heeft hij de moerassen op zijn gronden laten droog maken een best mensch!* «Daar ik echter noch een moeras, noch een arbei der ben, laat die voortreffelijkheid mij tamelijk koud*. Hier sprong ik op. «Kom nu naar den tuin papa en wees nu eens ordelijk; mijn jonge kerseboom heeft twee jonge kersen, die moet ge bepaald gaan zien.* «Ge zijt te kinderachtig.... te kinderachtig!* steunde mijn arme vader en schudde zorgelijk het hoofd. (Wordt vervolgd). 3)

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1884 | | pagina 1