Woensdag 6 Februari
1884.
Groot en klein.
FEUILLETON.
lyial'occhio.
Uitgever: L. .T. VEERMAN Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote lettei» naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Onder de leden van de Fransche Akademie
is het de gewoonte jaarlijks een 1200 a
1500 francs bijeen te brengen, om daarmede
den armste hunner in zijne behoeften eenigs-
zins te gemoet te komen. Om dit op de
meest kiesche wijze te doen, stelt men het
voor alsof deze som voor liet oudste lid
bestemd isheeft deze de aalmoes niet meer
noodig, dan bedankt hij er voor en dit gaat
zoo lang voort totdat de gift bij den bedoelden
persoon aankomt. Een jaar of veertien, vijf
tien geleden was het Jules Sandeau die men
gelukkig wilde maken. Hij had het noodig
ook, want hij was juist niet wat men noemt
met aardsche goederen gezegend. Alles ging
toe op de gewone, afgesproken manier. De
oudste leden namen het geschenk niet aan,
totdat dit, juist vóór Jules Sandeau, aan
kwam bij Victor Hugo, wonende op het kleine
eiland Jersey. Wat doet nu de groote man,
die van alle geleerden het meeste honorarium
voor zijne werken ontvangt? Hij behoudt
het geld en schrijft aan zijne medeleden
een brief, waarin eene massa Grieksche en
Latijnsche geleerden tot getuigen worden
opgeroepen, dat het verbannen genie nooit
tegelijk zoo hulpbehoevend en zoo geëerd
was geweest als in dit geval en dat het
morgenrood der vrijheid nu weldra zou door
breken, daar het zich op zulk eene wijze
kond deed in het gemoed der veertig on-
sterfelijken. Hij deed alsof hij van het oude
gebruik niets wist en beschouwde het ge
zonden geld als eene hulde aan zijn genie.
,/Een groot man in zijne kleinheid", zette
de schrijver vbn het verhaaltje boven het
stukje en het is niet tegen te spreken.
Wij kennen meer van die trekken in de
geschiedenis en menigeen die in het groote
een uitmuntend man was, toonde zich in
h tl
UIT HET DU1TSCII.
7)
Naar Mèiringen, waar wij den zomer doorbrachten
was hij gekomen om troost te zoeken cn uit te rusten.
Hij had om zijn eigen woorden te gebruiken
een «fatale geschiedenis» beleefd. Een jong meisje
had 't in 't hoofd gekregen zich om zijnentwil om 't
leven te brengen en ten einde geen twijfel óver te
laten aangaande hare beweeggronden, een brief voor
hem achtergelaten, waarin ze den toestand van haar
hart zoo: uitvoerig mogelijk beschreef. Hare familie had
hem niet verwijten overlaten en hem de rekening der
begrafenis en der rouwkleeden gezonden.
Frits noemde dat een «onbeschaamdheid,» aange
zien hij zich aan het ongeluk geheel onschuldig ge
voelde.
Met dit geval hadden zich de dwaze dagbladen lang
bezig gehouden, 't Was Juli, de opera zoowel als de
kamers hielden vacantie, derhalve hadden de journa
listen niets beters te doen als bij deze gelegenheid
zooveel gal te verspillen als maar mogelijk was.
Van daar dat zelfverwijt hem kwelde, doch hij kon
er niets aan doen in 't geheel niets— want hij
was letterlijk half dooden in dezen toestand,
bovendien nog met een wonde in den arm in een duel
ontvangen, was hij naar Mèiringen gevloden.
«Als ge eën zöo belasterden booswicht hier dulden
wilt,daarmee eindigde hij zijn verwarde mededeclingen
en lachte daarbij tegelijk helder en treurig.
kleinigheden zoo nietig als iemand zonder
karakter. Groote veldheeren als Wellington
en Marlborough, die hunne eeuw en hun
land aan zich verplichtten, waren op het
gebied van geld zoo klein, dat zij zich dik
wijls verachtelijk maakten in de oogen van
weidenkenden. Het is goed dat die dingen
dikwijls verzwegen worden, de wereldroem
van menigeen zou er anders door tanen.
Er zijn menschen die er hun werk van
maken, bij het beschrijven van personen,
die ontsierende trekken op den voorgrond
të plaatsen, daar al het licht op te doen
vallen en het grootsche dat volbracht is
zooveel mogelijk in de schaduw te laten.
Het is een handige taktiek, die in den laat-
sten tijd veel in de mode gekomen is, bij
de partijzucht die er heerscht, om personen
die door velen met eerbied en dankbaarheid
worden herdacht, van hun voetstuk terukken,
ze in hunne kleinheid voor te stellen en
die kleinheid te doen doorgaan voor de per
soon zelf.
Het is volstrekt geene nieuwe waarheid
die wij verkondigen, als wij zeggen dat alle
menschen hunne zwakke zijden hebben,
van welke zijden zij zich natuurlijk niet
groot vertoonen iedereen heeft zijn Achilles
hiel, zijn kwetsbare plek. Moge iemand in
vele zaken uitmunten, in hoog aanzien staan
bij de wereld, er is altijd iets dat hem stem
pelt tot mensch, tot een wezen met gebreken.
Maar het is onedel en onrechtvaardig wan
neer men den mensch alleen naar die ge
breken afmeet en als het ware van de daken
verkondigt^ziet, de man tegen wien gij
zoo hoog opziet, dien gij vereert als een
weldoener van het land, datheeit hij gedaan
en daar gaf hij zich aan over, schaamt gij
u niet dat gij hem zoodanig vereert?"
En toch is deze handelwijze tegenwoordig
aan de orde van den dag partijzucht maakt
zich meester van den held der tegenpartij
zij zoekt alles op, wat zij maar vinden kan,
wat hem verkleint in het oog van de men
schen en wendt opzettelijk onwetendheid
voor van het groote en goede dat hij gedaan
heeft. En het is niet ééne partij die zich
daaraan schuldig maakt, zij doen het alle,
evenwel niet alle in dezelfde mate. Daaruit
wordt eene verbittering geboren, die hoogst
verderfelijk werkt op de onderlinge verstand
houding der menschen. Er zijn er betrek
kelijk maar weinig, die billijk en rechtvaardig
zijn jegens de tegenpartij en hare groote
geestende meesten kunnen zich niet zoo
hoog verheffen, dat het kleine van anderen
onzichtbaar wordt en alleen het groote en
grootsche te bewonderen overblijft en als
ze het kunnen dan willen zij dikwijls niet,
omdat het niet in hunne kraam te pas komt.
Of het dan mogelijk is, dat alle menschen
denzelfden man met hetzelfde oog bezien,
uit hetzelfde oogpunt beschouwen? Dat
gelooven wij niet en beweren het ook niet.
Reeds herhaalde malen hebben wij het woord
partijzucht genoemd. Dit woord heeft voor
ons eene ongunstige beteekenis gekregen,
evenals het woord partijdig. Er zijn er,
die zeggen, dat zij tot geenerlei partij be-
hooren, zij staan, zij zeggen het ten minste,
boven de partijen. Zij mogen het zeggen,
maar of het geloofd kan worden, dat is wat
anders. En omdat zij beweren, boven die
partijen te staan, daarom noemen zij zich
onpartijdig, alsof iemand niet tot eene
partij zou kunnen behooren en tegelijk on
partijdig kan zijn. Alsof b.v. iemand niet
zou kunnen behooren tot, laten wij maar
eens zeggen, de voorstanders van bescher
mende rechten en tegelijk zijn buurman,
die het vrijhandelstelsel is toegedaan, niet
het recht zou kunnen doen diens gevoelens
van onedele bedoelingen vrij te kennen. Op
godsdienstig gebied waar het hart meer
meê spreekt, is dit ook waar, wij weten
Hij verwierf spoedig mijn modelijden, ofschoon ik
hem, toen ik .van zijn «lastig avontuur» uit de dag
bladen kennis kreeg, streng.veroordeeld had.
Zijne zenuwen 'waren in een crbirmelijken toestand.
Hij had oogenbl'kkcn van diepe neerslachtigheid en zag
er ellendig uit. Ik troostte hem, sprak-hem moed toe,
troetelde en verwende hem als een ziek kind.
Eens 't was in den laten namiddag, de rozen
geurden zoo bedwelmend zoet en ik had hem lang
voorgezongen. Hij nam genoegen met mijn geringe stcm-
middeleii en mijn droefgeestige Italiaansche romancen.
Zoet en zacht klinkt het nog u't die dagen mij inde
ooren
Het was een aardig lied en hij hoorde het gaarne.
Op dien namiddag dan legde hij plotseling de hand
voor de oogen, sprong op en stormde naar buiten.
Wat had ik èen medelijden met hemIk zocht hem
op en vond hem in 't benedeneind van 't park doods
bleek op een bank zitten. Daar boog ik mij over hem
neer, sprak hein woorden van medelijden toe, streek
met de hand over zijne bruine haren en kuste hem
op 't voorhoofd. Ik vatte dat alles zoo kinderachtig
ernstig op! Hij zag op, nam mijne beide handen en
drukte ze aan de lippen. «Alix, voor u zou 'k mij
laten vierendeelen riep hij in geestvervoering uit.
Steeds weelderiger bloeiden de rozen. Het was mij
als ware het voor de eerste maal sedert dien herfst,
toen ik in de kleine kille kapel met Koenraad ge
trouwd was, vóór de eerste maal sedert ik van een
wildzang in een waanwijs jong vrouwtje herschapen
was, weder lente geworden. Een aangename koorts
woelde mij door de aderen. Ganschc zomernachten lag
ik slapeloos te bed zonder aan iets te denken en
droomde, God weet waarvan. Een weldoende beklemd
heid verlamde mij, ik verroerde mij nauwelijks om
het aangename gevoel in mij niet te verstoren. In 't
schijnsel der maan huppelden de zotte schaduwen der
bladeren over de wanden en mijn wit laken als groote,
spookachtige vlindersaf en toe klonk een zachte vo
gelstem in de stilte van den nacht of stiet een nacht
vlinder hoorbaar zijn vermoeid kopje tegen de ruiten
van de halfgeopende vensters. Dan weer zweeg alles
alles, op een zacht gefluister nadat klonk zoo fijn,
als spraken de bloemen in haren slaap. De bedwel
mende adem der rozen steeg van heneden naar mijn
kamer op en in de verte kweelde een echo de Itali
aansche romance:
totdat eindelijk eene zachte slaap mijne ziel oversluierde,
zonder nochtans het gevoel van een ontzaglijk geluk in
mij uit te dooven.
De dagen vervlogen! Steeds doffer en zwaarder
werd de lucht, struiken en hoornen lieten van de
warmte hare bladeren mat hangen en de rozen ver
welkten. Alles smachtte naar verkoeling en verlossing.
Menigmaal was de lucht met wolken bevracht, die
een onweder beloofden, doch dan kwam de wind en
verdreef ze weer. De gansche aarde was krank.
Eens, 's avonds na den maaltijd 't was bijna
nacht de maan stond aan de lucht en de scha
duwen van 't slot strekten zich eindeloos lang over 't
grasperk heen wandelde ik alleen lusschen de sla
pende struiken en bloemen door het park. Ik wist
niet heter of Frits schaakte met Gerlach. Door de
hoornen glinsterde iets, 't was de weerschijn der maan,
die zich op het groote ronde oppervlak des vijvers af
spiegelde. De lucht was zoel en 't was bladstil, de
elfen sliepen in de hoornen, aan den oever rustten
m
het allen. Anders zou het leven ons geen
leven meer zijn. Staat men als partij te
genover elkander, het is daarom zeer goed
mogelijk elkander te waardeeren. Beschouwt
men zijne partijgenooten met een ander
oog, dan de tegenstander het doet, men
behoeft hen daarom niet te vergoden, als
men een open oog heeft voor hunne deug
den zoowel als voor hunne gebreken. Na
tuurlijk zal het licht meer vallen op de
eerste dan op de laatste, zooals dat bij den
tegenstander het omgekeerde zal zijn, maar
wanneer beiden eerlijk zijn, dan zal de ver
eering niet overgaan tot vergoding en de
tegenstand niot ontaarden in verguizing.
Schijnbaar na verwant met de woorden
partij en onpartijdig zijn de woorden par
tijman en partijdig. En toch is, de oorsprong
der woorden niet in aanmerking genomen,
de verwantschap slechts schijnbaar. Evenmin
als een man die plannen maakt een plan
nenmaker, een man die wijsheid begeert,
een wijsgeer is in onze beteekenis van het
woord, evenmin kan men iemand die tot
eene partij behoort, partijdig en partijman
heeten. Deze beide woorden vertegenwoor
digen het kleine, dat in het woord partij
ligt en hebben beide een ongunstige be
teekenis gekregen. Wij kunnen ons de groote
maatschappij nog niet denken als zonder
partijen maar zij, die de partijen tot een
ramp maken voor een land, voor een stad
of voor een dorp, dat zijn de partijmannen
en de partijdigen. Zij scharen zich onder
de vlag van eene groote partij, zonder van
hare beginselen doordrongen te zijn, om de
eer of om wereldsch voordeel alleen. Zij
zijn het, die door hun drijven en stoken,
de partijen in diskrediet brengen, zij zijn
het, die niet kunnende strijden uit een be
ginsel, op laaghartige wijze den tegenstander
belagen, het kleine, het menschelijke bij hem
opzoeken en dat met ophef en liefst zoo
de zwanen, den kop onder de vleugels verbergende.
«Doe heertijk!» fluisterde eene stem naast mij,
«hebt ge geeu lust de spiegeling der maan van nabij
te bezien, Alix?»
Ik wist zelf niet waarin ik op dat oogenblik lust
had. Een groot verlangen had zich van mij meester
gemaakt, doch ik kon 't nog niet in woorden bren
gen. God zij dank
Ik liet Frits begaan, nu zooals altijd, en volgde hem
in de kleine boot, die hij van de pen aan den oever
losmaakte. Met regelmatige slagen roeide hij mij naar
de glanzende plek die schitterend voor ons heen vloog
nabij en toch onbereikbaar als de hemel en 't geluk
ee i heerlijke misleiding! Daar hield hij op en zag
m i met ongewoon glinsterende oogen lang aan. Hij
tr 'k de riemen uit het water, in lange zilverstrepen
drupte het water er af.
«Hoe schoon!» mompelde hij weder. Ik zeide
niets. Er was iets verschrikkelijks in die ademlooze
stilte, waarin dien nacht de aarde gevangen was.
In steê van rozengeur was de lucht bezwangerd
met moerasdamp en den geur van halfvergane water
planten.
«Komt 't u niet voor» hij boog zich naar mij
over«dat 't is alsof de biezen aan den oever, die
rondom zoo ernstig en recht staan, de waeht schijnen
te houden over een grooten schat die hier in de
diepte verborgen ligt?»
En weder antwoordde ik niets. Daar boog hij zich
een weinig over den rand der boot om eene water
lelie te plukken. Ik boog mij eveneens over. Onze
hoofden spiegelden zich nevens elkaar in de door de
maan beschenen vlakte. Frits bewoog het water met
een der riemen en riep in triomf uit: «ziet ge, hoe
we één zijn geworden? Ach Alix, laten we ons naar
leneden storten, om den schat te zeeken!»
WAARD
wLieto riccordo a un araor cke fa
Ia l'amo tanta ed ei non m'ama piu."
«Io l'arno tahto ed ei non m'atna piu,"