1884.
üitgevor: L. J. VEERMAN Xleusden.
FEUILLETON.
al'occhio
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG
Abonnementsprijs per 3 maanden f
en ZATERDAG.
1.Franco per post zonder prijs-
verhooging.
UIT IIET DUITSCH.
12) SLOT.
Ze legden bem op een matras neer op een lange
tafel uit de gelagkamer. Een paar mannen, die aan
't kaartspelen waren, stonden verbluft op en lieten
hunne vuile kaarten en bruine bierkruiken in den
steek. Men bad hem de armen van zijn rijpak afge
sneden en met een groen laken zijn gestalte bedekt.
Hem den trap op te dragen naar een logeerkamer,
dat ging niet, hij was te zeer gewond
Koelbloedig had de arts, een breedgeschouderde
reus, zijn lichaam onderzocht en antwoordde op Koen-
raads vraag, of hij iemand noodig had bij 't aanleg
gen der verbanden: «in dit geval zou verbinden slechts
noodelooze kwelling zijn.»
Ik hoor hem nog door den neus sprekend aan
Koenraads oor fluisteren: zal niet lang meer duren
Daarna den ring om zijn vinger heen en weer draai
end, mompelde hij: »een treurig geval, een zeer treu
rig geval
Koenraad schoof hem langzaam de deur uit. Ilij
kon niet helpen en om toe te kijken hadden we hem
niet noodig.
Aarzelend mijn handschoen afstroopend, stond ik
daar. Koenraad,» zei ik plotseling, «zoek Nina en
joeder, ze kunnen zeker den weg naar hier
en.»
ing en ik bleef alleen doch niet geheel
j leefde nog, het trekken van den mond be
Advertentiën 16 regels 60 et. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Wat of er al niet uilgevonden wordt om
den schijn op te houden. In de grootc ste
den houden sommige fruitwinkels er kolos
sale vruchten op na, om ze te verhuren bij
partijen, n.l. groote appelen, zeldzame peren
en dergelijke. Zij prijken op de tafel van den
gastheer, maar het is zonde om zijn pracht
stuk aan te snijden, het blijft daarom onge-
ïept staan en gaat na den afloop van het
feest weer naar den winkel van den ver
huurder, om later op andere tafels nog eens
dienst te doen.
Bekend is ook wat burgerlieden in de
groote steden van Rusland doen, om zich
een zeker aanzien te geven. Om aan de gas
ten een hoog denkbeeld te geven van hunne
connectiën, wordt bij elk gastmaal een hoog
personage, doorgaans een generaal, gehuurd,
om in groot uniform, zoo mogelijk met een
paar ridderorden pronkende, aan te zitten
en getuigenis te geven van het groot aan
zien, waarin zich de Amphytrion verheugt,
daar hij er zulke hooge kennissen op na
houdt. Steeds zijn er stillevende oud-gedien-
den, wel te verstaan in dat land, die zich
voor zulk eene rol leenen en zoodoende
tegelijk hunne financiëele positie min of meer
verbeteren, boven en behalve, dat zij telkens
aan eene goede tafel aanzitten.
Kortelings lazen wij hier en daar, dat men
te Parijs winkels vond, waarin men valsche
gebitten en valsch haar verhuurdè voor een
enkelen avond. Het bericht klinkt wel wat
ongeloofelijk en is misschien een canard,
maar het is niet overdreven wanneer men
zoo eens nagaat, wat er al voor den schijn
gedaan wordt.
Amerika, het land van den humbug heeft de
eer nog eens wat nieuws te leveren op dit
zelfde gebied. In enkele Amerikaansche dag
bladen toch lezen wij advertentiën van lie
den, die li een bibliotheek willen leveren,
niet van zoo en zooveel boekdeelen, maar
tegen een bepaalden prijs per strekkende
nieter. Men kan precies opgeven, hoe men
bediend wil worden, dikke boeken of dunne
boeken, in kalfsleer gebonden of in marokijn,
veel of weinig, en men levert het u keurig
en netjes tegen zeer civielen prijs, het is ons
ontgaan tegen hoeveel den meter, maar het
is weinig. Vroeger toen wij zochten en spaar
den en krom lagen, om eene dragelijke
boekverzameling bijeen te krijgen, ging dat
langzaam en moeilijk, nu is dat gemakkelijk
en voor iedereen bereikbaar. Men wordt
netjes bediend, maar men krijgt alleen maai
de ruggen der boeken, met de titels in gom!
er op en geschilderd marokijn, van binnen
is alles maar opgevuld. De schijn is echter
bewaard en men heeft ook eene bibliotheek,
dat staat gekleed.
In de zeventiende en achttiende eeuw was
het in ons land een ware manieeen prach
tige bibliotheek te hebben. Onze patricische
geslachten stelden er hun roem in, kostbaar
gebonden boeken te bezitten, een schat voor
het oog en den geest. Met enkele loffelijke
uitzonderingen deed men met die boeken niet
veel meer, dan men nu wil doen met de na
gemaakte bibliotheken. Zij stonden er groo-
tendeels voor den pronk. De uitgevers waren
er goed mede, en prachtuitgaven van klas
sieke schrijvers vonden in de Ilollandsche
koopmansfamiliën goede afnemers, eensdeels
omdat men er werkelijk mede ingenomen
was, maar ook voor een groot deel om den
naam te hebben van een goede bibliotheek
te bezitten of ook wel om voor beschermers
van kunst en letteren door te gaan. De uit
gevers waren er echter altijd beter mede dan
de schrijvers; hetgeen deze met hunne gees- j
wees het. Een enkelen keer streek ik liefkozend over
het grove kussen onder zijn hoofd. Hem zelf aanra
ken durfde ik niet. Ik snikte 't klonk mij in 't
oor als een waanzinnig gegrijns en verschrikt legde
ik beide handen op mijn mond.
Doch ik had Frits gewekt. Langzaam opende hij
de groote, matte oogen, trachtte het hoofd op te hef
fen en kon niet. Zijne lippen bewogen zich en mom
pelden bevend steeds hetzelfde woord, onverstaanbaar
en ongeduldig. Ik wist wel, wie hij riep; ik boog
mij over hem heen, slechts om hem toe te fluiste
ren: it zij komt!« hij herkende mij en keek hui
verend naar de andere zij.
Buiten klonken voetstappen en geritsel van klee-
deren De Gravin Lorzin trad binnen, die zelfs in
deze oogenbükken nog om de vormen in acht te ne
men, hare dochter buiten liet en zorgvuldig de deur
achter zich sloot.
Laat Nina binnen!» riep ik beslist. Nina kwam,
zij schoof mij en haar murpa op zij, alsof we levcn-
looze meubelstukken waren. Wat bekommerde zij zich
om etiquette, zij zag slechts den stervende, dien ze
met zoete liefkozingen overlaadde.
En nog eenmaal opende Frits de oogen en er blonk
een zalige glans uitde glans van de laatste,
groote vreugde!
Ik ging naar buiten. Voor de deur vond ik Koen-
raad.
i) Heeft men een anderen geneesheer geroepen,
Koenraad
Ja.
Ach, Koenraad, dat kan nog zoo lang aanloopen
als ge zelf eens gingt
Hij deed gelijk ik wilde.
Daar zat ik nu buiten de kamer, nevens de deur,
op een houten bank. Ik hoorde naar elk geluid, el-
teskinderen verdienden was dikwijls niet vol
doende om er van te leven. Vondel ploe
terde in de Bank van Leening als boekhou
der om te kunnen bestaan.
In vroegere dagen, voor de boekdrukkers
de kunst beoefenden het geschrevene tal -
looze malen te vermenigvuldigen, was eene
boekerij eene kostbare liefhebberij. Van oude
Romeinsche schrijvers weten wij echter, dat
er toen reeds heeren waren, die wel de boe
ken verzamelden, maar ze daarom nog niet
lazen zij verheugden zich reeds genoeg met
ze van buiten te bezien.
Eene boekerij was niet alleen eene kost
bare liefhebberij, omdat alles met de pen
moest bewerkt worden, maar ook omdat
de schrijfmaterialen zoo moeilijk te krijgen
waren. Do tijden liggen reeds ver ach
ter ons dat het papier eene zeldzaamheid
was, maar de oude volken uit den vóór-
Christelijken tijd kenden het in het geheel
niet. Wilden die hunne gedachten voor het
nageslacht bewaren, of de kennis van be
langrijke feiten aan de nakomelingschap
overleveren, of wetten en voorschriften blij
vend doen zijn, dan moesten zij tot andere
hulpmiddelen hunne toevlucht riemen. Dan
was het niet de schrijver die optrad, dan
was het de steenhouwer die op vlakke rots
wanden, in tempelmuren, op koperen en
marmeren platen de letters moest houwen.
Ook gebruikte men steen en hout en bees
tenvellen. Toen Athene reeds tot hoogen
bloei was gekomen en het volk reeds een
levendig aandeel nam in de beslissing der
staatszaken, gebruikte men voor stembriefjes
scherven van potten of stukken gebakken
steen. In Italië werd op koperen platen
gegraveerd. Bij sommige Aziatische volken
deed men dat ook, soms werden dan ver
scheidene platen aan een koperen ring ver-
eenigd. Zulk een paar koperen boeken be
vindt zich in een van de Musea's van ons land.
ken zucht, iederen kus! Vele lieden waren gekomen
om hem te zien, ook zijn kameraden, officieren van
het garnizoen. Men had ze allen afgewezen, slechts
den geestelijke bij hem toegelaten. Nu was ook die
heengegaan.
De waardin stond in de huisdeur, de mouwen op
gestroopt, met een roode vuist in iedere heup en
blikte in de gouden avondzon, die de huiswaarts koe
rende menigte bescheen. De muziek trok me af, steeds
nog Lid en gillend blazend dezelfde gruwelijke
wals van Strauss! Eindelijk trekt ook dat af met
het wagengerammel en voetgestarnp de waardin
loost een zucht, als wilde ze beginnen te spreken,
opent den mond, ziet mij aan, duch God zij
dank! dan gaat ook zij heen.
Twee uren zijn verloopen sinds Koenraad weg is.
Eenmaal had Nina een glas water verlangd, ik heb het
door een kier haar aangereikt, een andere maal wenschte
ze een schaar. Duidelijk hoorde ik haar een lok af
knippen. Misschien wil hij die hij zich houden! Ik
hoorde dat alles rustig aan. God weet, ik had gaarne
barevoets door de sneeuw willen loopen, uren lang,
ja, over gloeiende kolen, om hen hun geluk terug te
geven.
Door den muur dringt een heesch gekerm en ge
rochel tol mij do tr, luider en luider. De haren rezen
mij te berge en 't koude zweet stond mij op 't voor
hoofd.
De gravin treedt naar buiten. »0m Godswil, komt
de arts nog niet?» steunt ze Ik schud het hoofd
zij verdwijnt.
Ik wandel naar buiten, ik luister maar niets,
nietsIk ga verder, steeds verder, den straatweg op,
ijl voort en luister niets, niets! Slechts de rivier
murmelt eentonig, ik strek ongeduldig de hand naar
haar uit, als om haar 't zwijgen op te leggen. Daar
Kennen wij de lei, waarvan het geschre
vene weer kan worden uitgewischt, de Ro
meinen hadden een soort van doosje, waar
van de binnenkant met eene laag was
bestreken was. In dit was kraste men de
letters met de scherpe punt van een ijzeren
of beenen griffel, die in het andere einde
in een platte of stompe punt eindigde. Met
die breede punt werd het was wefler glad
gestreken, als men wat anders wilde schrij
ven. De griffel heette styluswij hebben
er het woord stijl nog van over.
De Egyptenaren hebben de eer dat zij
het eerst eene stof hebben uitgevonden, die
het best geschikt was, vóór ons papier, om
als plaatsvervanger te dienen. De waterplant
waarvan men de stof maakte heette bublos
en werd door de Grieken papyrus genoemd.
Van deze plant maakten zij touw, kleêren,
banden voor schoenzolen, lampenpitten enz.
Zij vlochten er kistjes en zelfs schuitjes van,
maar het voornaamste dat zij van de plant
maakten, was een grondstof waarop men kon
schrijven. Charta papyricea noemden de
Romeinen die grondstof. Van die beide
woorden hebben wij de woorden kaart en
papiereven als wij van bublos het woord
bijbelhot boek bij uitnemendheid hebben.
Zeventien eeuwen vóór onze jaartelling
werd het papyrus reeds gebruikt om op te
schrijven, maar men kon het slechts wegens
de buitengewone fijnheid aan eene zijde ge
bruiken. Eerst de Grieken en later de Ro
meinen waren de groote gebruikers. Om
streeks het jaar 50 werd het van grootere
afmetingen en beter vervaardigd. In de
achtste eeuw werd het, naast het per
kament, nog in Frankrijk en in de elfde
eeuw nog in Italië gebruikt. Langzamerhand
werd het verdreven door het papier uit
katoen gemaakt. Toen de Turken Egypte
veroverden, hebben zij dat land deerlijk ver
woest en daarbij de papyrusplant uitgeroeid,
ik
gedruisch als het vliegen eens meike-
liooi
vers het wordt sterker, steeds sterker dat is
de wagen daar zijn zij.
«Koenraad hebt ge een doctor«Ja».
«Neem mij op en om Godswil, jaag voort
Zij hieven mij op en in vliegende vaart stoven we
op de herberg aan. Daar verstoorde een wilde schreeuw
de avondstilte! Dat moest Niua zijn!
«Het is onnoodig lnj is dood!» zeide ik.
Ja dood! Op 26-jaiigen leeftijd dood! Het hart
vol van geluk was bij gestorven!
Mijne oogen hadden liem gedood! God had mijnen
wensch vervuldToen wij in de herberg kwamen,
droeg men Nina onmachtig uit de sterfkamer.
Koenraad en ik traden nog bij hem. Bleek en stil
lag hij daar, zoo schoon als slechts jonge, gezonde
menschen zijn, die de dood uit het volle leven gegre
pen heelt. Een lang haarlok hield hij tusschen de
vingers
Ik waagde het niet daar te bidden.
Die tijd is voorbij gegaan. Nina heeft maanden lang
op het ziekbed gelegen. Men heeft ze naar Meran
gebracht, daar is ze gestorven.
Ik leef en verdien niets beters!
Koenraad is nog altijd vol toegevendheid voor mij,
doch hij is koud. Wij zijn elkaar nooit meer nader
gekomen.
Er zijn veel misdadiger vrouwen geweest dan ik,
doch weinige, die in haren kleinen kring zooveel on
heil gebracht hebben! Mijnen echtgenoot ben ik on
trouw geweest, mijn minnaar heb ik gedood! God
helpe mij
PAFIER.