Zaterdag 29 Maart.
1884.
Grondwetsherziening.
FEUILLETON.
No. 260.
Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden.
<;0K»0\ BALDWIN.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 et. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
I.
Nog in deze zitting kunnen we van re-
geeringswege voorstellen tot grondwetsher
ziening verwachten. De minister heeft ze
beloofd en ofschoon ze maar door weinigen
begeerd, door sommigen gevreesd en door
een klein getal als ernstig gemeend be
schouwd worden, we mogen er nu niet aan
twijfelenze is aangekondigd en als onze
regeering niet allen constitutioneelen ernst
ter zijde gelegd heeft, zal ze volgen ook.
Met die herziening heeft 't al een vreem
den loop genomen. In een oogenblik, waar
in de nood hoog gestegen en redding niet
meer mogelijk was, uit de portefeuille van
Kappeijne te voorschijn gehaald, om ter
stond weer van de baan geschoven te wor
den, is ze vervolgens door sommige leiders
en volgelingen niet zoo ontijdig geboren
bevonden als 't wel scheen. Daar onze wa
pening in de grondwet voorgeschreven is,
schijnt deze een struikelblok tot een goede
legerorganisatie. Ons kiesstelsel kan be
zwaarlijk zonder grondwetsherziening her
vormd worden. Het onderwijs is nog altijd
een zaak van zorg voor de regeering enz.
Zoo is onze grondwet voor hen die alge-
raeene dienstplicht verlangen, voor hen die
't kiesrecht willen uitbreiden en voor dege
nen die de school gaarne aan de handen
der regeering zagen ontglippen, een onvol
maakt stuk, waaraan hoe eer hoe beter de
corrigeerende hand dient geslagen.
Van een spontane beweging, een volks
drift naar grondwetsherziening, is echter
niets waar te nemen. Dat was in 1848 ge
heel anders, toen de wensch naar herzie
ning zóó luide sprak dat Koning Willem II
zelf 't initiatief nam. Zouden we in '84 nog
zoo iets beleven? We gelooven het niet,;
NOVELLE VAN -RUDOLF L I N D A U.
er zou heel wat moeten gebeuren eer de
volksstem daarom vroeg.
Intusschen kan 't nuttig zijn de hoofd
punten aan te stippen der voorgestelde wij
zigingen. Men weet dat deze geformuleerd
zijn door een commissie van zeventien man
nen, uit alle partijen, met den heer Heems
kerk als voorzitter. Een zestal dezer zijn
echter in afzonderlijke nota's al terstond
opgekomen tegen de veranderingen, door
de commissie aangegeven, hetgeen den heer
Van Kerkwijk recht gaf te spreken van een
doodgeboren kind, waarvan aan velen het
vaderschap wordt toegeschreven, 't welk
echter, blijkens de vele nota's, door niemand
aanvaard wordt.
Onze grondwet verklaart in art. 177 //het
dragen der wapenen tot handhaving der on
afhankelijkheid van den Staat en tot be
veiliging van zijn grondgebied" tot //een
der eerste plichten van alle ingezetenen",
en regelt voorts in een dozijn nummers
het stelsel van wapening tot in kleinighe
den toe.
Nu zal 't wel waar zijn dat een handig
politicus-krijgsman ook met deze voorschrif
ten de levende strijdkrachten hervormen
kan, maar voor een volledige herschepping
zou 't zeker beter zijn dat de grondwet
minder in bijzonderheden afdaalde en dit
overliet aan den gewonen wetgever. De
commissie heeft het //dragen" der wapenen,
wat trouwens toch weinig aarde aan den
dijk brengen zal bij eventuëelen oorlog,
geschrapt en daarvoor gezet: alle Neder
landers zijn verplicht mede te werken
tot enz.
Ze heeft ook gezorgd dat ons tweeslach
tig leger, 't welk thans bestaat uit lo vrij
willigers en 2o militieplichtigen, die beide
scherp gescheiden zijn, voortaan tot óén
zullen gebracht kunnen worden en verder
dat zij, die buiten de termen vallen van
het //dragen" der wapenen, in de gelegen
heid zullen gesteld worden met finantiëelen
steun de verdediging bij te staan.
Allerzonderlingst is in 't commissie-ont
werp een bepaling geslopen, volgens welke
de Koning het recht verkrijgt een deel des
lands in staat van beleg te verklaren.
Men weet wat dit zeggen wildie 't niet
weet informeere maar eens elders b.v. in
Pruisen en Rusland wat het beteekent als 't
burgerlijk bestuur apart gezet wordt om
plaats te maken voor 't militaire. Dat zal
nu in ons land en onder onzen tegenwoor-
digen vorst wel zoo'n vaart niet loopen, maar
een grondwet wordt niet ieder jaar herzien
en 't is volstrekt niet gewenscht de rechten
der burgerij aldus aan een zijden draad te
hangen.
Art. 194, het welbekende onderwijsartikel
verklaart de commissie zonder eenige wijzi
ging te willen behouden, natuurlijk niet
met den zin van alle partijen. De leden
de Geer, Lohman, Beelaerts en Van Nispen
hebben daarvan in hunne nota's doen blijken.
//Zonder herziening van art. 194, liefst geen
herziening hoegenaamd," zegt de laatste, die
zich trouwens sterk tegen de herziening
aankant en in de meening schijnt te ver-
keeren dat ons volk door //wandelleeraars
en volksmenners" ten gunste van grondwets
herziening bewerkt wordt. Wij hebben daar
van nog niets bemerkt en kennen alleen
//wandelleeraars" op landbouwkundig gebied,
die volstrekt niet aan politiek doen en trots
hun dwazen, Duitschen titel veel goeds ver
spreiden. Volksmenners zijn in ons land on
bekend, althans tegenwoordig, of de heer
v. N. moet de dag- en weekbladschrijvers
bedoelen, maar er is geen land in Europa
waar de pers minder aan echte drijverij doet
als 't onze.
Wanneer 't echter komt tot een openbare
beraadslaging dan zal binnen de perken van
art. 194 een heete strijd gestreden worden,
dat is ongetwijfeld.
Bijzondere opmerking verdient het hoofdst.
//Van de troonsopvolging." Het koningschap
komt, ook volgens de commissie, aan de
mannelijke erfgenamen en bij geheele ont
stentenis aan mannelijk oir, aan de vrouwe
lijke, doch steeds naar recht van eerstge
boorte. Na Willem III komt Alexander en
mocht die kinderloos blijven, prinses Wilhel-
mina. De grondwet regelt het verder nauw
keurig.
Doch nu heeft deze in art. 18 de bepa
ling: </een princes buiten toestemming der
St.-Gen. een huwelijk gesloten hebbende,
heeft geen recht op den troon" en deze be
perking wil de commissie laten vervallen,
daar 't toch niet te vergen is dat b.v. de
princes van Denemarken hier toestemming
tot haar huwelijk zou komen vragen. Ze
heeft dat ook niet gedaan en is dus met
haar nakomelingen volgens de tegenwoordige
grondwet, van den troon uitgesloten. Een
der commissieleden, prof. Tellegen, gaat
hierin niet met de commissie mede en ver
langt art. 20 onveranderd te behouden. Hij
meent dat bij schrapping daarvan, waardoor
al terstond achttien personen kans op den
troon krijgen, die tot ons land in geen enkele
betrekking staan, het bezwaar om eenmaal
een koning te moeten kiezen, veel minder
zal zijn dan het gevaar van de kroon op 't
hoofd te moeten plaatsen van een volkomen
onbekend persoon.
Met het oog op mogelijk politieke ver
wikkelingen wordt voorgesteld het aannemen
eener vreemde kroon aan ons koninklijk huis
te verbieden ook de Luxemburgsche, zoo die
eenmaal reeds aan een ander toegevallen is.
10)
Baldwin had de verloopen vier jaren in Japan door
gebracht. Het geluk was hem gunstig geweest en had
hem tot een rijk man gemaakt. Graham, zijn trouwe
en dankbare vriend, was reeds sedert drie jaren zijn
associé. Baldwin had hem verzocht, voor een jaar
naar Europa of Amerika te gaan, om eens een poos
vacantie te nemen maar de stille treurige man had
dit kalm doch met groote beslistheid van de hand ge
wezen. »Hier te Hakodate heb ik eindelijk vrede ge
vonden,» had hij gezegd, «en hier wil ik blijven.
Het ontbreekt mij aan nietsik verlang niets beters
dan wat ik heb. Ga gij zelf liever naar Europa. Ik
gun u van harte al het goede dat gij te huis kunt
vinden ik hoop dat al uw wenschen daar in ver
vulling zullen komen. Wat mij aangaat, ik heb daar
buiten in de wijde wereld niets meer te zoeken, en
dus blijf ik hier.»
Baldwin had zijn vriend Graham ook het een en
ander van zijn verblijf te Parijs verhaald. Hij had ook,
dech zonder bitterheid, over de treurige houding van
Forbes ten zijnen opzichte gesproken. Graham was bij
deze mededeeling bleek geworden. George is koelen
wantrouwend,» had hij toen tot Baldwin gezegd;
»doch ik houd hem niet voor slecht. Het spijt mij
bitter, dat zijn argwaan hem op een dwaalspoor ge
bracht heeft. Ik zou hem gaarne alles vergeven heb
ben, wat ik hem menigmaal meende te moeten ver
wijten, als hij u een grooten dienst bewezen had.»
Baldwin had opgemerkt dat het gesprek over For
bes zijn vriend smartelijk aandeed. De herinnering
aan Parijs was ook voor hem van treurigen aard.
De beide vrienden spraken dus niet weder over de
mislukte reis naar Europa.
Met den tijd verflauwde de herinnering aan Johanna,
in Baldwin's hart; zijne'liefde voor haar werd kal
mer, verkoelde, verdween allengs. Ook zijn wrok
tegen Forbes werd gaandeweg minder heftig. De
kleingeestige man, dien hij een tijd lang diep ver
acht had, werd hem onverschillig. Hij dacht zelden
meer aan hem, en als hij nog eens in zijn herinne
ring opdook, was het zonder bitterheid. De tijd
vereffent alles
Baldwin had in de laatste dagen van 1867 van
Graham te Hakodate afscheid genomen, om opnieuw
eene reis riaór'Europa •té' dóen. Omtrent zijn terug
komst in Japan was niets met zekerheid bepaald ge
worden. «Blijf in uw vaderland zoolang als het u
daar bevalt,» had Graham tot hem gezegd. «Ik ver
heug mij bij de gedachte, dat gij daar een aangename
verstrooiing zult vinden. Gij zijt nog te jong om u
hier te begraven, zooals ik gedaan heb. Als u de lust
mocht bekruipen om voor goed in Engeland of Frank
rijk te blijven, laat u dan om mijnentwil niet terug
houden in de uitvoering van dit plan. Ik blijf gaarne
nog eenige jaren in Japan. Mocht ik later van hier
begeeren te vertrekken, wat ik echter op het oogen
blik nog zeer onwaarschijnlijk acht, dan zal ik dit lang
genoeg van te voren bespeuren, om óf u te verzoe
ken mij hier eenigen tijd te vervangen, óf om de
zaken zoo te regelen, dat zij het hier buiten uw en
mijn toezicht stellen kunnen. Maak u dus niet bezorgd
over mij. Ik zal hier wel alleen mijn weg vinden.
Amuseer u goed. Tot weerziens!»
En nu was Baldwin weder in Europa een stil,
ernstig man, ouder van hart en van uitzicht dan van
leeftijd, maar vertrouwend en vertrouwen opwekkend
als vroeger. Hij was een paar dagen geleden met een
der stoombeoten van de «Messageries Impériales» te
Marseille aangekomen en bevond zich sedert eenige
uren te Parijs, waar hij aan een hótel inde Rue de
la Paix» afgestapt was, om er, vóór zijn doorreis
naar Londen, volgens zijn plan een week te blijven.
Het was toen in Maart.
Baldwin had, zoodra hij te Marseille voet opFran-
schen bodem gezet had, Parijs willen wederzien. Hij
gaf er zich zeiven geen rekenschap van, wat hem er
eigenlijk heentrok. Hij hoopte niet, Johanna weder te
zien; ja, hij wenschte het niet. Hij had nooit weder
naar haar geïnformeerd, en dacht dat ze al lang ge
trouwd zou zijn. In zijn gedachten was zij voor hem
verloren, was zij dood. Maar hij wilde de plaatsen
weer bezoeken, waar zijn jong, warm hart een kar
tell en schoonen droom gedroomd hadhij verlangde
vurig terug naar die plaatsen, als naar de plek waar
een geliefde doode rust. De weemoedige herinnerin
gen zijner jeugd voerden hem daarheen.
Hij had in zijn hotel langzaam van toilet verwis
seld en begaf zich nu naar het café, waar hij in vroe
ger jaren, op den dag van zijn eerste aankomst te
Parijs, gegeten had. De boulevards kwamen hem zoo
bekend voor, alsof hij er gisteren nog gewandeld had.
Hij begroette ze als oude vrienden. Hij herkende voor
de winkelramen dezelfde photographiewi, die hij er
voor vier jaren had zien hangen. Het kwam hem
voor dat hij slechts een paar dagen afwezig was ge
weest. Alles stond op zijn oude plaatsniets scheen
veranderd. Alleen hij zelf was zoo geheel anders, zoo
veel ouder en hopeloozer en treuriger geworden.
Hij zette zich in het café aan dezelfde tafel, waar
aan hij indertijd met Forbes placht plaats tc nemen;
en zie! dezelfde kellner, men zou zeggen nog m«t
hetzelfde witte voorschoot, dezelfde witte das, dezelfde
gelakte danslaarsjes, trad op hem toe, om hem op
den welbekenden onverschilligen toon te vragenwat
mijnheer verkoos te gebruiken?
«Een goed diner,» antwoordde Baldwin.
De kellner maakte een lichte, nauw merkbare be
weging en zag den gast met het door de zon ge
bruinde gelaat en het witte voorhoofd wat opmerk
zaam aan. Er speelde een nadenkende uitdrukking op
's mans bleek, keurloos gelaat en een oogenblik glin
sterden zijn doffe bruine oogen van genoegen. Hij
verwijderde zich en bestelde het diner. Daarop keerde
hij terug en bleef in Baldwins nabijheid staan. Plot
seling kwam hij naar hem toe, en zich met een ze
kere beleefde vertrouwelijkheid over de tafel heenbui-
nd, waaraan Baldwin zat, vroeg hij glimlachend;
e»
«Verwacht mijnheer misschien den heer Forbes?*
Baldwin zag verbaasd op. «Gij hebt een goed ge
heugen,» zeide hij.
Ik vergeet mijne bezoekers nooit,antwoordde de
man gevleid. Daarop ging hij weder naar de keu
ken en zei bjj zijne terugkomst tot Baldwin; Ik heb
de kaart een weinig veranderd. Ik herinner mij, dat
mijnheer gaarne sterk gekruide spijzen eet. Ik heb
een kip met kerry besteld.»
Een paar minuten later trad Forbes de eetzaal bin
nen. De kellner ging hem tegemoet en zeide: «Mijn
heer wordt gewacht.» Forbes zag om naar de tafel,
waar de kellner op wees, en een vluchtige blos kleurde
zijn gelaat. Eén seconde bleef hij besluitenloos dra
len l daarop begaf hij zich naar Baldwin. Deze stond
van zijn stoel op, en een enkel oogenblik stonden zij
beiden verlegen tegenover elkander. Baldwin stak het
eerst de hand uit, die Forbes haastig aanvatte en har
telijk drukte.
DE