No. 266.
Zaterdag 19 April.
1884.
HellandderZwarlen.
FEUILLETON.
voos
UitgeverL. J. VEERMAN neusden.
GORDON HALO WIN.
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche A DVEItTE NTIE N
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
voorden slechts tweemaal in. rekening gebrac'it. Bij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
Zuidwaarts van Egypte, oostelijk van de
Roode Zee, ligt eene groote uitgestrekt
heid lands, die den naam draagt van Soedan
of het land der Zwarten. Dit Soedan strekt
zich uit over bijna de geheele breedte van
Afrika. Het Soedan, waarvan in de laatste
maanden zoo dikwijls sprake is, heet eigen
lijk het Egyptische Soedan, en was voor
een goede twintig jaren bij de Europeanen
niet veel meer dan bij name bekend. Dit
is geheel anders geworden in korten tijd.
Sedert de verwikkelingen van het Egyp
tische Soedan met de Egyptische Regee
ring en de bemoeiingen van Engeland, weet
iedereen er van mee te praten. Na de
jongste gebeurtenissen in die streken kent
ook iedereen de stad Suakim of Soeakim.
Vraag thans aan dezen of genen //Waar
ligt toch Soeakim dan is men met het
antwoord dadelijk gereed. Allen weten dat
het eene havenstad is aan de kust, eigen
lijk gezegd, dicht bij de kust van de Roode
Zee. Het is eene vermaarde plaats gewor
den, niet omdat het, gelijk sommige steden
in Amerika, in korten tijd tot verbazenden
wasdom is gekomen door onverwachte hulp
bronnen of groot vertier, maar omdat ze
het punt van uitgang is geworden voor de
Engelsche expedities, omdat men van daar
uitgaat naar Buber en Khartoem en het
Egyptische Soedan, dat Egypte nog zoo
gaarne tot zijn gebied wou rekenen, maar
dat eigenlijk gezegd toch niet meer aan
Egypte behoort.
Vóór 1865 stond de geheele Afrikaan-
sche kust langs de Roode Zee onder heer
schappij van den Sultan van Turkije. Daar
het, zooals het maar al te dikwijls ge
beurde, ebbe was in de schatkist van den
Grooten Heer, trad de Sultan in onder
handeling met den onderkoning (Khedive)
van Egypte, Ismaël, en die gansche kust
ging toen over aan Kgypte voor eene niet
heel groote som. Die kust van de Roode
Zee in Afrika met de stad Soeakim incluis,
beteekende in dien tijd in de oogen van
de Europeesche volken, niet zoo heel veel.
Toch is die kust tusschen de vier- en vijf
honderd uren lang. Engeland bijv., dat met
argusoogen bespiedt wat er op het gebied
van landaanwinning over de geheele wereld
gebeurt, bleef bij deze annexatie kalm en
bedaard. Maar dat alles veranderde heel
spoedig, toen het kanaal door de landengte
van Suez was geopend en Indië, geheel
oostelijk Azië en Australië zooveel dichter
bij westelijk Europa waren gekomen.
De ligging van de stad Soeakim is hoogst
zonderling. Zij ligt niet aan de Roode Zee,
maar op een Kilometer afstands van de
kust. De natuur heeft een zeearm uitge
hold, die in zuidoostelijke richting ruim
16)
een Kilometer landwaarts inloopt, eene
breedte heeft van een honderdtal meters
en eindigt in een groot bekken, waarin
drie eilanden liggen. Het kanaal, dat bijna
recht landwaarts in loopt, en het groote
bekken, dat men wel een meer zou kunnen
noemen, zijn zóó regelmatig gevormd, als
waren zij opzettelijk door menschen gegra
ven. Men vindt er daarenboven eene diepte
van 10 a 13 Meter, zoodat de grootste
stoomschepen vlak aan de eilanden het
anker kunnen werpen.
Op deze drie eilanden is de stad ge
bouwd. Op het grootste eiland zetelt de
Regeeringdaar heeft men de consulaten,
het post- en telegraafkantoor en de Euro
peesche bevolking. Bij dit eiland ligt er
een van geringer afmetingen, het is het
Necropolis, de woning der dooden, de be
graafplaats van Soeakim. Het derde eiland
is door middel van een dam niet het grootste
verbonden daar woont de inlandsche be
volking. Zij bewoont de voorstad Kef en
telt in het drooge seizoen drieduizend, in
het natte seizoen vijfduizend bewoners. Men
vindt er twee moskeeën of Mahomedaan-
sche kerken, de christenbevolking heeft er
geen bedehuis.
De stad, dat wil zeggen de Europeesche
stad, biedt den bezoeker, die Oostersche
steden kent, niet veel bijzonders aan. Stee-
nen huizen, groote en kleine, gebouwd
zooals in Egypterondom het //Plein"
zoogenoemde koffiehuizen, benevens win
kels, alle met vergunning". Komt men
des avonds op het //Plein", dan zit de
gansche Europeesche bevolking aan tafel
tjes voor de gastvrije woningen, die lafenis
in den vorm van spijs en drank verschaffen.
Zonder dat iemand der aanwezigen zijne
verbeeldingskracht behoeft op te wekken,
kan hij zich verbeelden in de eene of
andere kleine Italiaansche stad te zijn, dicht
bij de Middellandsche Zee.
Mag het groote eiland min of meer op
eene Europeesche stad gelijken en mogen
daar gebruiken heerschen die ons bekend
zijn, geheel anders is het in de voorstad
Kef op het kleinere eiland. De bestudeer-
der van de verschillende menschenrassen
vindt daar een rijken oogst. Binnen het
enge gebied dezer voorstad vindt hij gansch
oostelijk Azië bijeen. In hunne volle oor
spronkelijkheid ontmoet men daar verte
genwoordigers van de trotsche, donker
bruine Bisjari, die van hun bergland zijn
afgedaald naar de kust om de natuurlijke
producten hunner streek te verkoopen en
de Europeesche bewerkte waren daarvoor
in te ruilen. Wild en woest is hun uiter
lijk, allen gewapend met hunne werpspiet-
sen mannen zijn het, die nog leven zooals
hunne voorvaderen duizenden van jaren
hebben geleefd. Maar in Soeakim, in de
voorstad Kef, zijn zij voor niemand ge
vaarlijk. Van de dweepzucht die hen be
zielt wordt men daar niets gewaar, maar
zoodra zij hun zwervend leven hebben her
vat moet men voor hen op zijne hoede
zijn. Dan herneemt de fanatieke geest die
hen sedert eeuwen bezielt, zijne rechten,
want de omgang met vreemdelingen, met
NOVELLE VAN RUDOLF LI ND AU.
De zaak deed hem op het eerste oogenblik niet
bepaald smartelijk aanhij ondervond slechts eene
eigenaardige, onaangename onrust. Hij voelde dat
hem van nu af aan iets, dat tot zijn leven behoord
had, ontbreken zou. Allerlei dingen, waarover hij in
langen tijd niet nagedacht had, vielen hem plotseling
in en verschenen met onverkwikkelijke duidelijkheid
voor zijn geest. Hij bemerkte op eenmaal dat hij niet
zoo heel jong meer was, dat men reeds begon hem
als een «ouden jongeheer# tc behandelen. Als hij in
gezelschap kwam, noodigde de vrouw des huizes hem
niet meer als vroeger uit om te dansen, maar fluis
terde de gastheer hem met een vertrouwelijk lachje
toe, dat hij in de kleine salon een whisttafeltje klaar
zou vinden staan. Het werd hem nu voor het eerst
duidelijk dat al zijn rijkdom hem nog geen vriend
bezorgd had en dat zijn eenzaamheid, die hem vroe
ger nooit gehinderd had, met dat al toch iets onuit
staanbaars was. De gedachte aan Thomas Graham,
die hem sedert langen tijd niet meer kwelde, rees
weder in hem op. Als hij Thomas bij zich gehad
had, zou hij niet zoo alleen geweest zijn. Maar tus
schen hem en dien man lag een wereld. Zij konden
nooitweder tot elkander komen. Hij monsterde
in gedachten de jonge huwbare meisjes, die hij kende,
en vond onder haar ook niet ééne, die Johanna Le
iand zou hebben kunnen vervangen. Hij was boos op
haar. Hij verbeeldde zich dat zij hem nonchalant en
onbillijk behandeld had. Er bestond sedert jaren een
eigenaardige, intieme verhouding tusschen henzij
had die betrekking moeten «opzeggen», als zij er
een einde aan had willen maken.
Hij had iets beters van haar verwacht, dan dat zij
zich zoo onberaden aan een vreemden man zou «ver
slingeren». Doch liet lag er nu eenmaal toe. Hij
wilde er niet over klagen; hij voor zich zou «faire
bonne mine a mauvais jeu«. Hij ging naar Baldwin,
dien hij te huis vond, en feliciteerde hem op schijn
baar hartelijke wijze; van daar toog hij naar de
1 Avenue Friedland, waar hij een kaartje achterliet,
waarop met potlood geschreven was: p. f. Daarna
begaf hij zich weder naar zijne woning en trachtte
zich diets te maken dat er niets buitengewoons in
zijn leven voorgevallen was. Hij geeuwde nog meer
dan gewoonlijk, vond het diner, dat men hem in
zijn café voorzette, ongenietbaar, en z voer dat hij
nooit meer zou terugkomen ais men hem niet beter
bediende; hij noemde het stuk, dat door de beste
komieken van het Palais Royal gegeven we.d, afgrij-
selijk vervelend en flauw, en hield zich slechts kor
ten tijd aan de speeltafel op. Uit zijn club ging hij,
tegen zijn gewoonte, tc voet naar huis, om op de
eenzame kade frissche lucht te scheppen en zich
moede te loopen. i
De breede, fraaie wandelweg langs de Seine, van
den Pont Royal naar den Pont de Jena, is 's avonds
bijna volkomen uitgestorven. Forbes kon zijn gedach
ten ongestoord den vrijen loop laten en bleef daar
een groot uur op en neder loopen. Die stille plek
beviel hein, en hij kwam daar sedert dien tijd dik
wijls terug. Er moest een niet geringe verandering
in hein plaats gegrepen hebben, dat hij, die tot nog
toe nooit met droomerijen placht om te gaan, ver
maak vond in die eenzame wandelingen. Doch nu
droomde hij, even als andere minder koele menschen.
Hij dacht er over dat zijn leven beter had kunnen
worden dan nu het geval scheen te zullen zijn en
dat men onbaatzuchtige liefde, of wat daarmede van
nature gelijk is, niet ongestraft veracht. Voor Thomas
Graham, Gordon Baldwin en Johanna Leiand was hij
niet enkel maar de «rijke» Forbes geweest; maar
zijn achterdocht had ook lien van zelfzucht beschul
digd. En nu was het te laat om zijn dwaling weder
j goed te maken. «Te laat!» Hij herhaalde dat bittere
woord telkens en telkens weder. Bij voelde wel, dat
Baldwin hem niet weder de oude vertrouwelijke toe
genegenheid geschonken had, en dat Johanna nooit
weder voor hem zijn kon wat zij geweest was. «Ik
bezit toch eigenlijk bitter weinig op de wereld, sprak
hij bij zich zclven, «ofschoon ik een rijk man ben.»
Het was zomer geworden. De meeste kennissen van
het bruidspaar waren reeds uit Parijs verdwenen of
maakten zich gereed om naar een badplaats te gaan»
Ook Forbes had zijn plannen voor het warme jaargetij
gemaakt, en onder gewone omstandigheden zou hij
reeds op reis zijn geweest. Hij had echter niet ge
waagd, Baldwins uitnoouigiiig tot bijwoning van de
bruiloft van de hand te slaan. Hij zag er iu het alge
meen niet tegen op, een afwijzend antwoord te geven
en zoo hij in dit geval «ja» zeide, geschiedde dit
mi ,iier om Baldwin te believen, dan wel om den schijn
te vermijden dat hij door het huwelijk van juffrouw
Le and onpleizierig gestemd was.
Forbes en Johanna speelden voor de oogen der
wereld eene komedie, die iedereen, alleen hen zelf
niet, volkomen misleidde. Forbes veinsde eene vriend
schappelijke, onbaatzuchtige deelneming en verklaarde
zich bereid om allerlei kleine diensten te bewijzen,
waarmede hij het toekomstige jonge echtpaar voor zich
kon innemen. Johanna legde nooit grootere tevreden
heid met haar lot aan den dag, dan wanneer Forbes
met haar en haren bruidegom in gezelschap was.
Maar als de blikken van Forbes en Johanna elkaar
ontmoetten, dan waren het blikken van bitter verwijt.
De ji.nge bruid dacht 's avonds daar over na en be
merkte met een gevoel van smartelijken triomf, dat
Forbes nu te laat berouw kreeg over hetgeen hij