No. 286. m zii i FEUILLETON, liSv' Ai VOOR Ui lire vor T Lj J. YEETtltTAN Uonsdon. Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en Z ATERDA G. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Franco per post verhooging. zonder prijs- Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. T 'T- ll X', V 'fcvV EVA';--, 'oi""ViSV 'Tv-'-P'- L i%; :.v'? A ;V A TLLLLLLiAUA'-: A 'r j -'AT - „„".«V V&v LfL" f," 'ÉS. A*' v J ,?lf 3r Ató i y 1' Toen in vorige tijden zich stemmen be gonnen te verheffen tegen de ongelijkheid, die er onder de menschen bestond, toen meer en meer het gevoelen begon veld te winnen dat allen inderdaad gelijk waren en allen dezelfde rechten hadden, toen was men op het punt eene groote schrede voorwaarts te doen voor de ontwikkeling van het mensch- dom. Ten dage dat het woord werkelijk werd uitgesproken en de gelijkheid van al len een der grondslagen werd waarop de nieuwe maatschappij werd gebouwd, kwam er een einde aan een van de grootste on rechtvaardigheden onder de volken, die be staan had in het voortrekken en begunsti gen van geheele klassen der zamenleving en het onderdrukken van de groote meer derheid door de bevoorrechten. In zeer zeld zame gevallen kon die meerderheid recht verkrijgen, maar dan was het recht nog een genade, wanneer de bevoorrechten op hun beurt voor hun meerdere moesten onder doen en deze door een luim of eene toevallige edelmoedige opwelling zijn macht woord deed gelden en ook het recht deed spreken voor een onderdrukte. Maar dat waren uitzonderingen op den ge wonen regelgelijke rechten bestonden er niet. In het laatst der vorige eeuw was dat nog zoo en moge al in het eerste vijftigtal jaren dezer eeuw in onze wetten het begin sel zijn neergelegd van burgerlijke gelijkheid, feitelijk bestond zij niet. In de volle uitgestrekte beteekenis van het woord kan zij echter niet bestaan dat kan ieder, die een weinig rondom zich ziet, duidelijk bemerken. Er zijn te veel om standigheden waardoor zij gewijzigd wordt en moet wordenzonder dat iemand er iets aan kan doen en het woord behoort daarom tot die soort van woorden, waarvan veel misbruik wordt gemaakt en waardoor veel onheil wordt gesticht. Het is zoo'n verleidelijk woord dat toen de aartsverleider de eerste menschen in het verderf wilde storten, hij geen beter woord wist te be denken. Hij herinnerde hun dat zij aan God gelijk konden worden, kennende het goed en het kwaad. Zij vergrepen zich aan het verbodene en het Paradijs ging voor hen verloren. Op dezelfde wijze gaat menig Paradijs ver loren door de dwaasheden der menschen, die de gelijkheid willen zonder de krachten te bezitten om ze te kunnen dragen. Het kleine Paradijs, dat elk der menschen, bij tevredenheid, 'net zijne zou kunnen noemen, gaat verloren, zoodra hij de voorrechten van anderen begeert en zich vergrijpt aan hetgeen dezen op hem voor heeft door na tuurlijke oorzaken. Men zegt dat er aan een boom, met duizenden bladen gesierd, zich geen twee blaadjes bevinden die volkomen aan elkan der gelijk zijn. Zoo onder de menschen. Menschen, die onder de gelukkigste omstan digheden voor de ontwikkeling van weder- zijdsche gelijkheid verkeerd hebben, kinde ren van dezelfde oudersdie dezelfde opvoe ding en hetzelfde onderwijs ontvangen en onder den invloed van dezelfde gebeurte nissen geleefd hebben, dezen zelfs vinden wij dikwijls zoo ongelijk aan elkander, dat de eene vaak de tegenstelling van den ander kan genoemd worden. De eene broeder kan een genie, de ander een idioot; de eene een krachtige strijder, de andere een zwakke stumper worden, de een kan worden aangedreven door eene buitengewone lust voor den arbeid, de andere verongelukt door luiheid en gebrek aan wilskracht; de een laat zich in alles leiden door zijn plicht gevoel, de andere geeft alleen gehoor aan zijne teugelooze hartstochten. Zelfs de warm ste voorstanders der gelijkheid zullen moe ten erkennen dat hier geene gelijkheid bestaat. Gelijkheid namelijk in den zin, zooals velen dat bedoelen. Een leger waarin allen gelijk zijn, zou een caricatuur van een leger zijn; een huisgezin, waar ouders en kinderen en dienstboden gelijk waren, zou zeker geen model-huishouden zijn. De maatschappij kan den domme niet tot den ge lijke van den verstandige maken,omdat zij met den besten wil niet in staat is hem te geven wat hem ontbreekt. De maatschappij kan den eerlijken man en den schurk niet gelijk stellen, omdat het onmogelijk is den schurk te dwingen, zich de welwillendheid en de achting der menschen te verwerven. Men zal zeggen dat dit ook niemand verlangt, maar dat men slechts verlangt dat allen gelijk zullen zijn voor de loet, en dat de wet gelijk zal zijn voor allen. Zeker, dat is gezonde taal en in dien zin is het woord gelijkheid ook het eerst op het vaan del van het volk geschreven. In dien geest te arbeiden moet ons aller doel zijn en toch is dat doel niet altijd te bereiken. Daartoe zijn wij zeiven elkander te veel ongelijk, want al is de wet ook gelijk voor allen en wij zijn zelf allen ongelijk, dan wordt zij nog niet hetzelfde voor den een zoowel als voor den ander. Hoewel dit met elkander in tegenspraak schijnt te zijn, is het toch zeker waar. Wanneer de staat b. v. van twee personen, die hetzelfde jaarlijksche inkomen hebben, een zelfde belasting eiseht, dan is deze voor beiden gelijk, maar wanneer de een dubbel zoo hard moet werken als de andere om zijn inkomen te verdienen, dan vordert de wet werkelijk tweemaal zooveel van den een als van den ander; wanneer tweepersonen, de een uit den hoogsten stand, de andere uit de onderste lagen des volks voor dezelfde misdaad tot levenslange gevangenis en ge vangeniskost veroordeeld worden, dan zal deze straf veel zwaarder zijn voor den man uit den aanzienlijken stand dan voor den ander, want de laatste is aan een hard leven en aan ontbering gewoon. Uit meer gevallen zou men kunnen laten zien dat voor de wet niet eene absolute gelijkheid kan bestaan. Die dat willen verlangen het onmogelijke, en zij, die 011- ontwikkelden willen wijsmaken dat allen in alles gelijk zijn, doen eene misdaad, want zij wekke n verwachtingendie niet verwezenlijkt kunnen worden, ook niet door wetten en reglementen. Daar waar absoluut niets is, kan men het idiaal van volkomen gelijkheid het meest nabijkomen, maar daar bestaat de gelijkheid dan ook daarin dat allen volslagen gebrek hebben aan alios wat wij tot de behoeften des levens zouden rekenen. Maar zoo spoedig er in eene maatschappij verschillende betrek kingen te vervullen zijn, die eene zekere mate van kennis vereischen zoo spoedig er behoeften worden geschapen, waarin slechts door weinigen kan worden voorzien, even spoedig zal er ongelijkheid komen, eerst in kennis, dan in geld. Communisten, die het alles voor allen in practijk willen bren gen, zouden als zij eens in hunne pogingen slaagden, eene kortstondige gelijkheid in het leven kunnen roepen, die door natuurlijke oorzaken spoedig weer zou verdwijnen; maar zij zouden in korten tijd onnoemelijk veel bedorven hebben en de maatschappij eenige eeuwen hebben achteruit gezet. Er was eens een man in Attika, in Grieken land, die Procrustes heette. Deze man deed al het mogelijke om de volkomen gelijkheid onder de menschen tot stand te brengen. NOVELLE NAAR HET DU1TSCH FRIEDRICH ZIMMERMAN. 7) Het was bijna middag geworden, toen zware voet stappen in den gang de thuiskomst des vaders meld den. Dadelijk daarop hoorde Karei met luider stem loepen: «Paul, is mijn zoon al thuisgekomen?» »Ja, heer houtvester,» was het antwoord van den jagersknaap. als hier ook iemand gedurende mijne afwezigheid geweest? Niemand anders, mijnheer de houtvester, dan de boer Kleinhuber, wien door u zijne kar is ont nomen. »De houtdief? Wat moest die hier »IIij verzocht zeer beleefd of mijnheer de hout vester hem de kar wilde teruggeven, want hij moest haar noodzakelijk op het veld gebruiken, omdat hij geen wagen bezit. Hij hoopte dat mijnheer medelijden met hem mocht hebben, want hij was volstrekt niet voornemens geweest om te stelen. Het stuk hout dat door u onder de takken op zijne kar is gevonden, had hij niet van een der hoopen hout afgenomen, maar op den weg gevonden. Hij gevoelde wel dat hij verkeerd had gedaan door het meê te nemen, maar armoede had hem daartoe verleid. Hij wilde des noods wel eenige gevangenisstraf ondergaan, als mijn heer de goedheid wilde hebben hem zijn kar terug te geven en hem daardoor in staat te stellen zijn werk te verrichten. «De kar blijft hier totdat de rechtbank het vonnis over den houtdief zal hebben uitgesproken,was liet antwoord. «Waarom hebt gij dien gemeenen kerel niet dadelijk het huis uitgegooid?» «Hij smeekte zoo dringend, mijnheer de houtvester, en zag er zoo beklagenswaardig uit «Zoo! Als hij het nog eenmaal durft wagen hier te komen, dan jaagt gij hem met de honden buiten ons grondgebied, verstaat gij? En koin mij nooit weer met zulke praatjes aan boord, of gij zijt den langsten tijd op Hoheneiche geweest. Begrepen?» Dit zeggende rukte hij de deur open en trad in de kamer. Met een korten, doch lang niet vriendelijken groet ging hij zijnen zoon voorbij, zette zijn geweer in een hoek en begaf zich naar de schrijftafel. Eer hij deze echter nog had bereikt, bleef hij slaan en zei met toornig gelaat tegen zijnen zoon: «Hebt gij anders niets te doen, Karei, dan o p de sofa te liggen luieren en met uw hondje te spelen?De stem van den ouden man klonk hol en ruw. Zijne korte grijze haren, zijn lange baard van dezelfde kleur, het toor nige gelaat, de donkerbruine oogen en zijne dichte, borstelige wenkbrauwen deden hem daarbij op een jager der grijze oudheid gelijken. «Neen, vader,» antwoordde Karei. «Zoo? Hebt gij alles gedaan, wat ik u gelast heb? «Ja, vader. «Hebt gij den bok, die van het andere landgoed naar hier is gekomen, gevonden?» «Hij stond op de weide bij de tweede kudde, die over den Barrenberg is gekomen.» Is hij doodgeschoten?! Karei talmde een oogenblik met zijn antwoord, doch zeide eindelijk rondborstig en vrij: «Ja, maar niet door mij. «Wat?» zei de houtvester, terwijl de grootste ver bazins zon dan? relaat Ik wi te lezen was, l toch niet niet gelooven dat door u? een Een wilddief schoot ellendeling in ontsnap- de hand. o op Door wien ander «En toch is het zoo, vader, hem voor mijne oogen dood.» «Alle duivels! En gij liet den pen? Hadt gij dan geen geladen buks Wie was het kendet gij hem?« «Neen. «Zoo en de bok?« «De wilddief nam hem meê. De oude man liet een honend gelach hooren. «Gij zijt een prachtig exemplaar van een schutter, een zeld zaam jagerstalent! 'tls wel de moeite waard geweest dat ik u hier bij mij liet plaatsen.» Dit zeggende stampte hij van kwaadheid met zijn voet op den grond, terwijl zijne oogen fonkelden. «En gij durft het wagen, lafaard, mij met zulke praatjes ouder de oogen te komen,» vervolgde de oude Krantz. «Den domslen jagersjongen zou ik de deur uitwerpen dat hij den nek brak, als hij mij mededeelde wat gij hebt durven vertellen in mijn zoon moet ik verdragen, dat hij zich door een elleudigen boer wild voor den neus laat wegkapen, omdat bij te hartig is om den schurk te vatten.» «Vader!» riep Karei met bevende stem. «Watblief?! Moet ik u misschien dapper noemen Ik heb waarachtig ook een koslelijken sti 1111 aan u. Zoolang ik hier houtvester ben, is er geen wilddief op ons grondgebied geweest.» Hij hield p'ot«eling op met spreken en een vreemde trek kwam op zijn laat te voorschijn. «Ja één,« vervolgde hij, «maar toen heb ik mij zoodanig doen kennen, dat sedert niemand heeft gewaagd een band naar boom of wild uit te steken. De oude Krantz is genoeg bekend. Thans denken de schurken zeker dat ik oud en zwak ben geworden, omdat ik n als onderhoutvester in dienst heb genomen, lla, ha, ha 1 blijf maar stil op de sofa liggen, jongentje, uw vader zal alleen zijne zaken wel regelen, zooals liij dat vroeger heeft mij het het laf- ge gedaan. «Vader!» riep Karei, bleek, van woede opspringend, «ik duld niet dat gij zoo verachtelijk van en tot mij spreekt. Ik herhaal hetik duld het niet, omdat ik het niet verdien. Op dit oogenblik kwam tante Tine in de kamer. «Kind, kindriep zij, «blijf toch liggen. Gij zult uwe wonde verergeren en ten slotte nog uw been verliezen, als gij u niet kalm houdt. De enkel is eene gevaarlijke plaats. «Zijt gij gewond?» vraagde de oude houtvester, wel is waar op ruwen toon, doch blijkbaar met eenige bezorgdheid. 't Is de moeite niet waard om er over te spreken ik ben door een steen gekwetst.» Toorn en hoon werden weder op het gelaat van den ouden Krantz zichtbaar. «Ha ha,« zei hij, zijn dat wapenen voor jagersZijt gij met elkander aan 't steenengooien geweest, mijn jongen?» «Wilt gij mij aanhooren of niet, vader. Zeg het maar ronduit. Ik heb geen lust mij langer als een kwajongen te laten bespotten,zei Karei, en zijne stem klonk bijna zoo ruw als die des houtvesters. De aangesprokene trad eene schrede achteruit, nam ijn zoon van het hoofd tot de voeten op en zei toen «Gij durft het wagen om zoo tegen mij te spreken, knaap van en en Alteoa, VAN

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1884 | | pagina 1