No. 310
1884.
FEUILLETON.
UitgeverL. J. VEERMAN Heusden.
Dg Roman van esn Kunstsnaar.
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Wij lazen deze week iets over advertee-
ren en het nut daarvan en de niet adver-
teerende man van zaken werd vergeleken
bij een beschroomd minnaar, een man dus
die nooit zou slagen en nooit op een groot
debiet zou behoeven te rekenen. Er is zeker
veel van waar en het oude spreekwoord
//Goede wijn behoeft geen kransis mooi
op weg een verouderd spreekwoord te worden.
De zaken bevelen zich zelf niet meer aan,
maar zij moeten den menschen opgedrongen
worden. Zij moeten hun dagelijks onder
de oogen komenhoe meer kosten er voor
gemaakt worden, hoe rijkelijker de stroom
van klanten vloeit.
Het is niet noodig dat aan te toonen.
Het succes van Holloway, die jaarlijks hon
derdduizenden aan advertentiën uitgaf en
toch als millioenair stierf, is overbekend.
En hij was bij lange na de eenige niet, hij
heeft zijns gelijken gehad en nog. Geen
Engelsch blad, courant of tijdschrift neemt
men in handen, of men ziet er met groote
letteren de //Pear's Soap" geadverteerd. Zoo
gaat het met het schoensmeer uit New-
York, de beroemde stijfsel uit Saksen
schatten worden er besteed aan het bekend
maken en er worden met de koopwaar na
tuurlijk ook schatten verdient, hoe fabel
achtig laag de prijzen ook zijnanders zou
men natuurlijk niet voortgaan. Bij ons te
lande gaat dat adverteeren nog niet op zoo
groote schaal als bij onze overburen, de
Engelschen of bij de meesters in die kunst,
de Amerikanen, maar toch getuigen de ad
vertenties van Bolle, Cohen enz. dat men
hier goed op gang komt.
In het algemeen denkt men dat die wijze
van bekendmaking geheel en al een uitvind
sel van onze dagen is, maar dat is niet
het geval. Dag- en weekbladen waren er
vroeger niet, men kon die dus niet gebrui
ken, maar het plaatsen van aankondigingen
op de gevels van de huizen, op blinde mu
ren enz. deed men reeds in zeer vroege
tijden. Men deed dit reeds te Rome en in
andere groote Romeinsche steden, waar de
rijke inwoners uit de hoofdstad den zomer
kwamen doorbrengen, nog op veel grootere
schaal dan bij ons. Hoekhuizen waren
daarvoor evenzeer in trek als bij ons, maar
men ging er nog veel verder, want de
monumenten op de graven der afgestorvenen
geplaatst, werden druk gebruikt als aan
plakborden of als zuilen voor de advertenties.
Nog ten huidigen dage is men in staat zich
daarvan te overtuigen.
Op menigen muur van de huizen in de
stad Pompeji, die achttien honderd jaar
geleden onder, de uitwerpselen van den
Vesuvius bedolven werd, leest men adver
tentiën als middel van publiciteit. Dat niet
ieder inwoner van genoemde stad den gevel
van zijn huis als advertentiebord wilde doen
gebruiken, kan men er ook zien. Hier en
daar vindt men waarschuwingen tegen het
beschilderen van den gevel met dergelijk
doel.
Wanneer wij tegenwoordig naar dag- of
weekblad grijpen, dan is dat hoofdzakelijk
om onze nieuwsgierigheid te bevredigen.
Wij weten gaarne wat om ons heen voor
valt en ook wat er op verderen afstand
gebeurt. De mensch is in sommige opzichten
overal dezelfde en was vroeger even zoo
goed nieuwsgierig als nu. Maar de mid
delen om die nieuwsgierigheid te bevredigen,
waren niet zoo ruimschoots voorhanden
als tegenwoordig. Voor twee a drieduizend
jaar kende men geen couranten en de elec-
triciteit, die snelle en gehoorzame dienares
van den mensch bracht in dien tijd de
nieuwste berichten uit alle oorden der we
reld nog niet aan, bijna te gelijkertijd dat
zij plaats grepen. Maar de zucht naar
nieuws was in die tijden zeer sterk ontwik
keld. De strijd om het bestaan hield toen
nog niet, zooals tegenwoordig, bijna den gehee-
len dag den mensch aan zijne zaken, zoo
dat hij dikwijls maar weinig tijd kan schen
ken aan hetgeen hem niet persoonlijk aan
gaat de zorg voor het leven nam niet al
den tijd in beslag en in de bloeiende steden
van de oudheid was een gedeelte der wel
varende bevolking bijna den geheelen dag
op straat. Weinig te doen hebbende, was
de zucht oin te vernemen wat hier of daar
had plaats gehad, en wel zoo spoedig mo
gelijk te vernemen, een scherpen prikkel,
gelijk nog heden bij hen het geval is, die
weinig of niets om handen hebben. In
Athene's bloeitijd was de nieuwsgierigheid
aldaar tot zulk eene hoogte gestegen, dat
de eerste vraag door vrienden of bekenden
tot elkaar gericht bij elke ontmoeting, niet
was: //Is er wat nieuws?" maar: //Wat is
het nieuwste nieuws?" En dan werd de
radde tong aan het werk gezet, iedereen
bemoeide zich op de levendigste wijze met
de aangelegenheden van stad en land. Te
huis kwam men slechts om te eten of te
drinken. Aan den huiselijken haard kluis
terde men zich niet, want op het groote
marktplein behoorde men te wezen om er
het nieuwste nieuws te vernemen van stad
en land en uit den vreemde en zich op de
hoogte der zaken te houden. Daar waren
de voornaamste gebouwen, daar kwamen de
snelloopers of hardloopers aan, die uit elke
streek werden afgezonden om gewichtige
tijdingen over te brengen. Hardloopers zien
wij nu en dan zich eens in het publiek ver-
toonen, om hunne krachten te laten zien
en er een karig loon mee te verdienen,
maar toen en vele eeuwen later nog, waren
zij de lieden die gebruikt werden om be
langrijke berichten over te brengen. Er wa
ren er dan ook die als loopers eene groote
beroemdheid hebben verkregen en Europa
in de lengte en breedte zijn doorgetrokken,
eiken dag 24 a 30 uren afleggende. Bij de
Grieken, maar voornamelijk bij de Romeinen,
waren de baardscheerders de groote trechters
voor alle nieuwstijdingen. Die wat bijzonders
wist, snelde er heen om zijne waar aan den
man te brengen, die wat weten wilde ging
er heen en zijne nieuwsgierigheid werd door
gaans bevredigd. Van uit zijn winkel ver
spreidde zich het nieuws als een loopend
vuur door de stad. In die winkels namen
ook hun oorsprong die soort van geschriften,
die de voorloopers van onze couranten mo
gen genoemd worden. Daar hoorde men
allerlei soort van praatjes, geruchten die in
omloop waren, grappige, ook dikwijls sca-
breuse verhaaltjes enz. Men was op derge
lijke berichten buitengewoon gesteld, voor
namelijk in de provinciën en wingewesten,
want Rome en hetgeen Rome betrof, stond
bij allen hoog aangeschreven.
Later toen de boekdrukkunst reeds in de
wereld was, gebruikte men ditzelfde middel,
wanneer iemand uit eene kleine plaats zich
naar de hoofdstad des lands begaf of naar
het buitenland, of in het leger diende, dan
maakte hij zich dikwijls verdienstelijk door
zooveel mogelijk berichten te verzamelen en
ze met de eene of andere gelegenheid naar
zijne woonplaats te zendendaar werden
ze dan door den druk vermenigvuldigd en
onder de menschen gebracht. Later gebeurde
dit ofïïciëel onder toezicht der regeeringen,
maar uitdrukkelijk was het verboden zich
met de zaken van den staat of met de regee
ring te bemoeien. Niet alleen bestond dit ver
bod in de monarchiën waar de vorst alles was,
maar ook in de republieken. Tegenwoordig
is daar natuurlijk geen sprake meer van en
C. L. VAN BALEN JR.
F)
Het was een heerlijke dag in het begin van Juni.
De zon stond helder stralend aan den blauwen hemel
en spreidde kwistig haar licht uit over velden en
wegen. Het koren begon reeds te rijpen en het
geelgroene kleed van de arenzee stak bevallig af tegen
het donkere der aardappelvelden, die met de droome-
rige knotwilgen aan den oever der slooten iets echt
Hollandsch aan het landschap bijzetten.
Op den straatweg was 't brandend heet, en zoover
men zien kon was er dan ook geen sterveling te be
speuren. Rechts van den zonnigen weg, tusschen een
korenveld aan de eene en een weiland aan de andere
zijde, strekte zich een dicht met geboomte begroeid
stuk land uit. »Het bosch« noemden het de land
lieden, en inderdaad, het had eenige aanspraak op
dien naam.
Lange jaren geleden was het aangelegd door een
rijken grondeigenaar, die er zijn zomerverblijf had
doen bouwen. Toen zweefden er dag aan dag be
vallige dames aan den arm van dienstvaardige ca
valiers door de donkere laantjes en om de wel onder
houden bloembeddenmuziek en vroolijk gelach klon
ken in de ooren van den wandelaar, die zich langs
den straatweg voortspoedde, en vroolijke kinderen
dartelden op de grasperken en tusschen de kleurige
en geurige bloemen.
Helaas, die tijd was lang voorbij. Allerlei lots
wisselingen had »het bosch» ondergaan, herhaalde
malen was het van eigenaar veranderd om eindelijk
gekocht te worden door een rijk geworden huurkoet
sier, die het had ingericht tot een uitspanningsplaats
voor de bewoners der naburige stad het bosch was
een theetuingeworden.
Er zijn menschen, wicn men het kan aanzien,
dat ze betere dagen gekend hebben; zoo was 't ook
met het bosch. Op de dichtbegroeide grasperken
wezen cirkelvormige verhevenheden hier en daar nog
de plaats aan, waar vroeger een bloemperk was
hier en ginds bloeide tusschen het onkruid en de
hooge grassprieten een vergeten rhododenron, of beurde
een roosje het kopje omhoog.
Kamperfoelie en clematis omslingerden nog hier en
daar de donkere beukenstammen, maar roekelooze
handen hadden de blinkend witte of donkerpaarse
bloemen van de clematisranken afgerukt, en slechts
schaarsche kamperfoelietrossen vertoonden zich nog.
De groote vijver was een moeras geworden, waarin
pijlkruid en moerasboterbloem welig woekerden, en
langs de kanten stonden goudbloemige irissen, hoog
opgeschoten, en bogen fluisterend de toppen over naar
den drassigen bodem, telkens wanneer een windje het
loover deed ritselen. Hier stond het gras hooger
dan ergens andersroode en witte klavers wiesen
daartusschen omhoog en schenen een wedstrijd te
hebben aangegaan met de slanke koekoeksbloemen
en de rankende wikke. Bruine en groene beuken spreid
den hunne takken over deze veldkinderen uit en ver
mengden hunne bladeren met het loof van donkere
elzen of fijnbladige berken, wier witte stammen een
schilderachtig contrast vormden met het bruine elzen
hout en de donkergroene beukestammen.
Een enkele breedgetakte beuk trok onder die alle
de aandacht onvoorwaardelijk tot zich. Ver in 't rond
breidden zijne machtige armen zich uit Zijn top ver
hief zich hoog boven de kruinen der overige booinen,
en zijne onderste lakken ontsprongen op manshoogte
uit den machtigen stam en strekten zich beschermend
uit over het hooge gras en de veelkleurige bloemen
aan zijn voet.
Het meerendeel der bezoekers van »het boschhad
geen oogen voor al dit schoon. Zij stoeiden en draaf
den door de enge laantjes of vermaakten zich aan den
schommel of de wipplank. Wie zou 't hun ook gewe
zen hebben? En geleerd hadden ze 't ook niet, 't
schoone te zien en lief te hebben. Wie zes dagen van
de week voort moet in een stoffigen winkel of op een
duf kantoor, zoekt den zevenden dag de vrije lucht
om te genieten en dat genot moet zich zichtbaar
openbaren in fonkelende oogen en purperroode wangen,
en hoorbaar in vroolijke gesprekken en gezangen, uit
volle borst aangeheven. Van 't minder zicht- en hoorbare
genot heeft de groote massa geen flauw vermoeden.
Geleerd hebben ze 't niet, en niet voor ieder is 't
weggelegd, dat zelf te vinden.
Toch was dit blijkbaar wel het geval met den jon
gen man hij zal ongeveer vijf-en-twintig jaren ge
teld hebben die in de schaduwvan den mach
tigen beuk, in 't gras lag uitgestrekt op de helling
van den vijverkant. Het hoofd gesteund tegen den
donkeren stam, blikt hij in halfzittende, half liggende
houdiug rond zich. Zijn oog weidde over de lischbloe-
men en het riet in den moerassigen vijver, die bogen
en ritselden onder den adem van de wind, of blikte
hij" tusschen de boomstammen door naar de donkere
schaduwen tusschen het kreupelhout.
Dan liet hij weer het hoofd op de borst zinken
en blikte dof vóór zich heen, of omklemde kramp
achtig den knoestigen wandelstok, die hij in de hand
hield en sloeg als in hevige gemoedsbeweging op
den grond, zoodat de vogels angstig opvlogen.
Er lag over het gelaat van dien jongen man iets
mismoedigs; de donkere oogen, door smalle wenk
brauwen overschaduwd, lagen diep in hunne kassen
en vertoonden eene uitdrukking van de grootste
moedeloosheid. De vleugels van den fijngevormden neus
en de hoeken van den kleinen mond met de ietwat
bleeke lippen waren nederwaarts gebogen, en over het
geheele gelaat lag een matblecke tint, die de welge
vormde trekken als van was desd schijnen. De jonge
man was eenvoudig gekleedhij droeg een donker
bruin pak, zijn linnen boord was onberispelijk en een
donkere stroohoed bedekte de glanzende, kastanjebruine
1 ikken. Een schetsboek, dat naast hem in het gras
lig, deed in hem den schilder of teekenaar vermoeden.
Hij nam het boek op, liet achteloos de bladen door
z'jne vingers glijden en legde het weer op zijne oude
plaats neder, om het een oogenblik later opnieuw ter
hind te nemen. Hij sloeg het op het eerste blad
open en tuurde lang. Toen bekeek hij achtereen
volgens de volgende bladen en mompelde: «Kijk, dat
w jrdt voortdurend beter, straks komt mijn beste schets,
di: ook mijn laatste goede was, dan is 't voorbij.»
Hij scheen genaderd tot het bedoelde blad, want
er lichtte eene gansch andere uitdrukking uit zijne
oogen. Er vloog iets als eene uitdrukking van ver
eering, van toewijding over zijn gelaat, en lang blikte
li j op het witte blad voor zich. Het vertoonde een
vrouwefiguur in zittende houding: zij was gekleed in
een licht zomergewaad en de kleine handen speelden
met een bloem. Het geheel gaf den indruk, alsof
er iets aan ontbrak, alsof er nog een persoon naast
dat jonge meisje behoorde want hare oogen drukten
verlegenheid uit; 't was alsof er iemand bij hoorde,
wiens nabijheid haar zoo schuchter voor zich deed
«WW#»': SBsatags,-r-y» rmzmtBs&iiimxm
DOOR