No. 339.
Zaterdag 3 Januari
1885.
Bevroren Vleesch.
FEUILLETON.
De stomme Hadji.
VOOR
Uitgever: L. J. YF/ETWrAN Keusden.
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Eranco per post zonder prijs
verbooging.
Er is eene klasse van personen die be
weren dat de mensch voor zijn voedsel niet
bepaald vleesch noodig heeft. Niet alleen
dat zij dit zeqgen, maar zij bewijzen het met
zich zeiven en gebruiken niets dan plantaardig
voedsel en bevinden er zich wel bij. Zij
noemen zich vegetarianen, planteneters. Zij
zeggen dat het eten van vleesch de booze
hartstochten van den mensch opwekt, dat
het hem wreed en bloeddorstig maakt, dat
hij zich met de wilde dieren gelijk stelt. Zij
meenen dat wanneer de zegen van het ve-
getarianisme over de geheele wereld zal ge
komen zijn, het duizendjarig rijk aanstaande
is, de eeuw van geluk zal zijn aangebroken,
dat het oorlog voeren dan van zeil zal op
houden. Zij maken, waar zij kunnen, pro
paganda voor hunne leer en winnen ook
steeds proselieten, maar toch is het getal
vegetarianen nog betrekkelijk zeer klein. De
groote meerderheid keert zich nog niet zoo
gemakkelijk van de vleeschpotten afvoor
hen is het streven van de planteneters eene
ijdele poging. Degenen die veel van hun
lichaam en geest vergen, hebben volgens die
meerderheid behoefte aan dierlijk voedsel,
zullen zij niet van uitputting bezwijken. Het
is maar jammer dat dikwijls juist degenen
die het meest van hunne krachten moeten
vergen, die het zwaarste werk moeten doen,
maar zelden in de gelegenheid zijn hun trek
en hun behoefte naar vleesch te kunnen
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag-
en Donderdagavond 8 uur.
voldoen. Dat komt niet omdat er geen vleesch
genoeg is, maar dat komt daar van daan,
dat het slechts overvloedig is op die plaat
sen, waar de menschen er het minst aan
hebben, namelijk op zeer grooten afstand
van de menschenmassa's die het noodig
hebben. In de groote vlakten van Zuid-
Ameiika loopt het rundvee in troepen van
duizenden in het wild rond en als het daar
geslacht wordt dan is het hoofddoel de huid
en het vleesch blijft ongebruikt liggen. Bleef
mochten wij liever zeggen, want degenen
die nauw bekend zijn met de behoefte van
het volk aan dierlijk voedsel, hadden op
dat vleeschverspillen op groote schaal reeds
lang de aandacht gevestigd en zochten naar
middelen om het te voorkomen en het weg
geworpen voedsel productief te maken. Het
vee levend over te voeren werd herhaalde
malen beproefd, maar, gelukte het al eenige
malen, in de meeste gevallen mislukte de
poging- De Professor Liebig uit Weenen
kwam op het denkbeeld de voedende be-
standdeelen scheikundig af te zonderen en
zoo het voedende gedeelte tot de kleinste
proportie te brengen zoo kwam het Liebiqs
vleeschextract in de wereld. Eerst was men
er hoogelijk mede ingenomen, het werd
aanbevolen en gebruikt voor bouillon, voor
saus, voor soep, maar spoedig kwam aan
het licht dat het voornaamste ontbrak, na-
i
melijk de voedende kracht. Later werd het
vleesch, ter plaatse waar het geslacht was,
gekookt, in luchtdichte bussen gepakt en
zoo naar Europa verzonden- Ook deze wijze
van handelen bleek niet aan de verwachting
te beantwoorden. Het grootste ongemak
was dat het vervoerd moest worden door
streken, die de warmste der aarde zijn en
met de grootste voorzorgen kon men het
bederf niet altijd voorkomen.
Eindelijk schijnt met het ware raiddel
gevonden te hebben. Men kende het wel,
maar men wist het niet toe te passen. Het
was genoeg bekend dat visch of vleesch dat
bevroren was, niet bedierf. Men kon wel
iets kunstmatig laten bevriezen, maar nog
niet onkostbaar genoeg om het op groote
schaal te doen. Dan was het nog de kunst
om dien bevroren toestand te doen voort
duren. Ten laatste is het gelukt al die
moeilijkheden te overwinnen. Het is nu
vier jaar geleden dat voor de eerste maal
een stoomschip, de Struthleben, uit Australië
in de havens van Londen aankwam met een
lading kunstmatig bevroren vleesch dat zich
in volkomen goeden toestand bevond. Nau
welijks was het bericht van dezen uitslag
in Australië bekend, of vele maatschappijen
voor den uitvoer van bevroren vleesch vorm
den zich in MelbourneSidney en Brisbane
drie van de voornaamste steden in het
Oosten van Nieuw-Iiolland.
De maatschappij te Melbourne opgericht,
maakte geene goede zaken. De beide andere
slaagden beter. Die te Brisbane vestigde
ook te Batavia depots en zette daar haar
vleesch af. In het eerst konden de Austra-
lisciie maatschappijen de concurrentie niet
volhouden tegen het invoeren van Ameri-
kaansch, Spaansch en Russisch vleesch, maar
sedert 1882 overvleugelde de Australische
invoer die uit alle andere landen. De invoer
sedert 1880 uit Nieuw-Holland en Nieuw»
Zeeland neemt steeds toe: in twee jaar werden
alleen uit het laatste eiland een kwart millioen
geslachte schapen in bevroren toestand naar
Europa gebracht.
Een raadsel is het voor de Londenaars,
hoe de millioenen ponden smakelijk rund
en schapenvleesch uit de vreemde wereld-
deelen naar Groot-Brittannië gezonden,
weder spoorloos verdwijnen. Bekend is
dienaangaande dat men het vleesch dat
bevroren aankomt te Londen van daar naar
Smithfieldmarkt, de groote beestenmarkt
wordt gebracht, maar bijna niemand
weet te zeggen waar het dan blijft, wie
het koopt en wie het gebruikt. Zeer waar
schijnlijk zouden de slachters het raadsel
kunnen oplossen, maar die hebben het tot
heden niet noodzakelijk geacht inlichtingen
daarover te geven. Maar op de volgende
wijze is de zaak gemakkelijk te verklaren.
Het aangevoerde bevroren vleesch is aan
merkelijk lager in prijs dan hetgeen het
levend vee door den veehandelaar ter markt
gebracht, kan opleveren, hetzij het afkom
stig is van den inlandschen vetweider of van
elders levend wordt aangevoerd. Heerscht
er veeziekte in Europa in de staten, van
waar levend vee in den regel wordt uitge
voerd, dan wordt de invoer verboden en
men moet tot andere middelen zijn toe
vlucht nemen, hetgeen nadeelig werkt op
Oorspronkelijk verhaal,
6. L. VAN BALEN.
V
»Ik heb niets dan ondank en verdriet van deze
ellendige Perzen ondervonden, heersprak hij tot
Latirose, die hem aangaande zijne weigering polste.
Het is moeielijk, veel volks te regeeren, ant
woordde de aangesprokene en streelde daardoor
niet weinig de ijdelheid van den schurk.
«Zeer moeielijk, heer!# antwoordde Daoud, «en
ik verdien er geen penning mede, hoewel deze pel
grims mij niet kunnen missen. Als ik één woord
spreek, staat de karavaan stil, of zet zich in beweging
al naar ik wil. Ik heb slechts het voortgaan te ver
bieden, en geen kameel zal een voet verzetten.
«Gij spreekt de waarheid,# bevestigde Latirose,
die even als wij zeer goed wist, dat de schelm nu
ten minste niet overdreef.
«Ik,# vervolgde Daoud trotsch, «ik heb het in mijne
hand, om deze Sjüten allen van dorst te doen omkomen.#
Wij dachten aan den stommen Hadji en ontstelden.
Juist wilden wij pogingen aanwenden, om Daoud tot
voortgaan te bewegen, toen er een gezantschap van
de pelgrims kwam met hetzelfde doel. Zij brachten
geschenken mede en boden die den emir-el-Hadj
aan.
Het gelaat van Daoud helderde bij dit gezicht
een weinig op, maar toch was hij niet voldaan.
Ik zal u verder geleiden,gij ondankbaren
riep hij uit, «maar vooraf zal ik mijn tulband laten
rondgaan, om giften te verzamelen,#hij zeide niet
voor wien. «Indien gij ruim bijdraagt, zal ik de
karavaan laten voortrukken
De kerel had de onbeschaamdheid, ook ons om
eene bijdrage te verzoeken. Miggins maakte zich boos
en wendde zich tot den neger met de woorden
Wees voorzichtig, gij Daoud wij zijn vrienden
van uwen heer Ibn-Rashid wees op uwe hoede, dat
wij den emir niet melden, op welke wijze gij uwe
taak opvat.
«Uw knecht zal zich in acht nemen, heer!# ant
woordde de bedrieger onderworpen.
Intusschen gebeurde het toch nog herhaaldelijk,
dat de emir-el-Hadj den pelgrims geld afperste, doch
daar wij ons den neger niet tot vijand wilden maken,
lieten wij hem begaan. Zeker is het, dat hij een
uitnemend begeleider was van den karavaan. De
havelooze troep der drijvers, die naast de kameelcn
voortstrompelden, had alle ontzag voor hem, en zijne
dienaars waren vol vrees. Ondanks al zijne slechte
eigenschappen was Daoud derhalve toch niet te
vervangen, in waarheid een onmisbaar personage.
Daarom was een voorval, dat ongeveer op de helft
van onze reis plaats had, wel geschikt otn ons te
verontrusten.
Wij hadden ons toen gelegerd bij de birkeh (vijver)
van Abdallah, een van die vele gemetselde regenbak
ken, wier bouw wordt toegeschreven aan Salomo zelf en
zooals men er te Koedrah zelfs veertien bij elkander vindt.
Het zijn kuilen, die van binnen met ceniint bekleed
zijnde tijd heeft de wanden verhard tot muren,
en van de breede steenen trappen, waarmede men
in deze vijvers afdaalt, zijn de treden uitgehold door
de voetstappen van duizenden bij duizenden, die hier
sinds eeuwen hunnen dorst zijn komen lesschen.
Terwijl wij 's morgens ons ontbijt zaten te ge
bruiken, vertoonden zich twee ruiters tusschen ons
en het kamp der pelgrims. Weldra stonden de dam
pende paarden stil en brachten de beide mannen,
bedienden van den emir-el-Hadj, het bericht
dat hun aanvoerder door eene slang gebeten was en
men voor zijn leven vreesde, indien de Hakhim,
de spreker wees op Latirose, niet in allerijl te
hulp kwam.
Onze vriend liet zijn sprinkhanengerecht in den
steek en wierp zich in den zadelwij volgden zijn
voorbeeld en spoedig waren wij op weg.
Onder het rijden deelden d« bedienden van Da
oud ons nog mede, dat hun heer dien morgen was
uitgegaan om te jagen hij had namelijk een wadi
ontdekt, een van die woestijnrivieren, welke
men na hevige onweders dikwijls op de lage plaatsen
vindt, waarin zich eenden en watersnippen op
hielden. Hij had zich alleen in de drassige vallei
begeven en ook werkelijk een paar eenden geschoten
doch toen hij ze wilde opnemen, had eene kleine
slang hem in de hand gebeten.
Spoedig hadden wij het kamp bereikt en stegen
af voor de tent van den emir-el-Hadj. Eene dichte
menschenmassa had zich daar opeengepaktmet be
zorgd gelaat stonden de vrome Hadji's daar, bevreesd
dat de schurk, wiens hulp zij niet konden ontberen,
sterven zou. Sommigen van hen zagen het met leede
oogon aan, dat wij, ongeloovige honden, de hand
zonden slaan aan een rechtgeaard Muzelmanhet
wjord «Hakhim# hoorden wij herhaalde malen uit-
spr. ken, zonder echter uit het mengelmoes van
uitroepen te kunnen wijs worden.
De gewonde zelf lag in zijne rijk versierde tent
en scheen ondragelijke pijnen te lijden. Hij stiet pijn
lijke kreten uit en sloeg nu eens de hand voor het
h tofd, alsof hij daar pijn gevoelde, dan weer greep
hij naar zijn been, alsof daar de wonde was.
Latirose onderzocht de kwetsuur, door den beet
DOOR