No. 340.
Woensdag 7 Januari.
1885.
De Handschoen.
FEUILLETON.
De stomme Hadji.
Uitgever: L. J. YF.ERMAN neusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken W O E N S D A G
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1
verhooging.
en ZATERDAG.
Franco per post zonder prijs
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Verscheidene voorwerpen van dagelijksch
gebruik zijn ons tegenwoordig zoo onont
beerlijk geworden, dat wij ons kwalijk kun
nen voorstellen hoe het met ons gaan zou
als wij ze ontberen moesten. Denken wij
maar aan zakdoeken, vorken, lepels, rijtui
gen, om van het uitgevondene van den
nieuweren tijd niet te spreken. Verbeeld u
eens, zonder zakdoek, zonder vork, of lepel
En toch waren de zakdoeken vóór een paar
eeuwen nog een nieuwigheid en onze
vorken en lepels zijn ook nog niet zoo heel
oud- Anders is het met. een kleedingstuk
dat men zou wanen van nieuwen datum
te zijn en dat wij toch kunnen nasporen
tot in de hooge oudheid. Wij bedoelen den
handschoen. Voor de welvarende volksklas
sen is de handschoen tegenwoordig een bijna
onontbeerlijk kleedingstuk. Behalve in de
gevallen dat de handschoen dient om onze
onbeschermde handen tegen de koude te
beschutten en ze met verwarmende stoffen te
bekleeden, is hij geheel en al een weelde
artikel geworden. Terwijl de nietsdoende
fat bij elke schrede op de straat zijne angst
vallig verzorgde handen in modeklenrig
glacé verbergt, vergenoegt, de arme arbeider
er zich mede zijne met eelt bedekte handen
in handschoenen te wringen die van dikke,
sterke stoffen zijn vervaardigd en ook hij
kan ze nauwelijks ontberen, als hij zich
ten minste bij sommige gelegenheden niet
aan een groot vergrijp tegen de mode wil
schuldig maken. Zie maar bij kerkgang,
of begrafenissen, of bij bruiloften (in den
beginne), gehandschoend is dan iedereen,
de mode wil het zoo, evenals de mode
verlangt dat men bij dergelijke gelegenheden
den hoogen hoed opzet. Tegenwoordig
Oorspronkelijk verhaal,
C. L. van BALEN.
«Gij wilt mij verminken!» schreeuwde hij. «Dat
Allah u vervloeke Ga heen
Latirose was enkel verbazing, maar al spoedig be
greep hij wat de oorzaak was van Daouds ontzetting.
De Koran zegt namelijk, dat geen verminkte het
paradijs zal betreden, en de ware geloovige zal liever
sterven, dan een lid van zijn lichaam, hoe klein ook,
verliezen.
«Gaat weg, gij Franken Gaat weg, zeg ik u!«
riep de neger nogmaals woedend.
Op hetzelfde oogenblik trad een man, die tot nog
toe de stomme getuige van het voorgevallene was
geweest, op den emir-el-lladji toe en legde de hand
op zijn schouder; die man was Abdul-Shammar, de
tempelbewaker uit Medina.
«Ernir-el-IIadjsprak de fanatieke Arabier, «ge
doet wel met deze mannen te verbieden u te ver
minken. Is er geen Hakhim onder uwe mannen?»
«Neen!« kreunde Daoud.
draagt even goed het dienstmeisje als de
Vorstin handschoenen alleen is bij beiden
een groot onderscheid in de hoeveelheid
en in de hoedanigheid, of, zooals wij dat
deftiger uitdrukken, in kwantiteit en kwali
teit. Eiken dag en op elk uur van den dag
hebben wij den handschoen voor oogen en
dat is voor ons zulk eene gewoonte gewor
den, dat het bijna niemand zal invallen
naar den oorsprong van die gewoonte te
vragen. En toch kan de handschoen wijzen
op eene geschiedenis van duizenden jaren,
en wel eene geschiedenis die rijk is aan
belangrijke bijzonderheden. De Grieksche
geschiedschrijver Xenophon, geboren onge
veer 450 jaar voor onze jaartelling, geeft
ons in een zijner werken eene nauwkeurige
beschrijving der handschoenen, zooals de
Perzen ze droegen in den tijd van Koning
Cyrus. Wel is waar velt hij een zeer af
keurend oordeel over deze wijze om de
handen te bekleeden. Hij zegt onder anderen
de Perzen bekleeden niet alleen het hoofd
en de voeten, maar zelfs de handendit is
eene buitengewone verweekeling van het
lichaam. De Grieken gebruikten ook hand
schoenen, maar alleen als beschermend voor
de handen bij zwaren arbeidlater werden
aan tafel ook handschoenen gebruikt om
de vingers niet te verbranden bij het eten,
dat men bij gebrek aan vorken met
de handen moest aanvatten. Elk ander ge
bruik van de handschoenen werd zoowel
bij de Grieken als bij de Romeinen als een
verachtelijk teeken van verwijfdheid aange
zien. Bij de Romeinen werd het gebruik
van den handschoen eerst toen meer alge
meen, toen de weelderige Aziatische over
daad en de verkwistende levenswijze uit
het Oosten meer en meer ingang vonden.
Varro, een tijdgenoot van Cicero en van
Julius Cesar, zegt in zijn werk over den
landbouw in het 35e hoofdstuk van het
tweede boek, dat men de olijven dikwijls
met handschoenen aan plukte, maar dat
deze handelwijze niet verkieslijk was, daar
de met ontbloote handen afgeplukte vruchten
langer goed bleven.
Uit al deze voorbeelden blijkt dat de
gewoonte handschoenen te dragen zeer
oud is en dat zij wel is waar langzaam
maar gestadig van het eene volk der oud
heid op het andere overging en zoo allengs-
kens meer en meer verbreid werd. Ook de
volkeren van Midden Europa leerden het ge
bruik spoedig kennen en reeds in de
achtste en negende eeuw droegen de hoogere
standen handschoenen.
Vorsten, edellieden en kerkvorsten gaven
er schatten aan uit, daar zij er juweelen,
borduurwerk en kant aan droegen. De ver
kwisting had in de negende eeuw reeds zoo
zeer veld gewonnen, dat kerkbesturen ge
noodzaakt waren er zich mede te bemoeien
en de verkwisting wilden tegengaan door
aan de verschillende standen voor te schrij
ven welke stoffen en welken vorm zij voor
de handschoenen mochten aanwenden.
Reeds van de vierde eeuw af aan behoor
den de handschoenen tot het ambtsgewaad
der Bisschoppen en bijzonder bij de plech
tige wijding mochten zij niet ontbreken. In
het jaar 1002 werd aan den Bisschop van
Paderborn een handschoen gegeven, dien
hij als symbool zijner waardigheid met bij
zondere plechtigheid in ontvangst nam.
Ook de ridderschap bediende zich van
den handschoen dikwijls als symboolook
bij haar gold de overgave van den hand
schoen als teeken van beleening of stands
verheffing en zelfs de Keizer verleende ge
wichtige privilegiën, b. v. het recht van
markten en missen te houden, geld te mun
ten enz door middel van het overzenden
van een handschoen ja zelfs het verlof tot
het aanleggen van steden werd op dezelfde
wijze gegeven. In stads wapens vindt men
daarom nog dikwijls een handschoenuit
onkunde heeft men dien dikwijls voor een
hand aangezien. De thans nog gebruikelijke
wijze van spreken //iemand den handschoen
toewerpen," heeft haren oorsprong in de
gewoonte der ridders, den tegenstander voor
uitdaging een handschoen voor de voeten
te werpen nam de tegenpartij hem op, dan
was de uitdaging aangenomen. Zoo als het
geven van den handschoen het symbool was
van het geven van een leen, zoo was het
ontnemen van den handschoen het teeken
dat men van zijn leen was vervallen ver
klaard. De leenheer zond dan een gevol
machtigde, hooger in rang dan degene die
gestraft moest worden, naar den laatste toe
en liet hem den handschoen afeischen. Ge
durende de regeering van Eduard III van
Engeland werd de Graaf van Carlisle wegens
eene verraderlijke briefwisseling met Schot-
sche oproermakers ter dood veroordeeld.
Op het schavot beroofde de beul hem van
zijne schoenen, hakte met een bijl de zil
veren sporen af en trok hem de handschoe
nen uit, die hij op den grond wierp en
vertrapte, ten teeken dat hij van zijn rang
en zijne waardigheid vervallen was.
De handschoenen der geestelijken en ho
velingen waren van leer, die van de ridders,
overeenkomstig met hun handwerk, ook van
leer, maar bedekt met ijzeren schubben.
Het waren tot heden toe alleen mannen
die handschoenen droegen in de dertiende
eeuw begonnen ook vrouwen ze te dragen
eerst van geweven stoffen en zeer spoedig
werden zij buitengewoon kostbaar. Voorna
melijk ten tijde van Koningin Elizabeth
van Engeland werd het dragen van hand
schoenen eene zeer kostbare liefhebberij en
de Koningin ging daarbij zelf met een kwaad
voorbeeld voor. De naden barer handschoenen
waren met edelgesteenten bezet en de bo-
«Ook niemand die een weinig van de geneeskunst
der geloovigen verstaat
«Ik weet het niet,zuchtte de neger.
Op dit oogenblik trad een der bedienden naar voren
en sprak
«Heer, in het kamp is één man, die de genees
kunst verstaat.»
«Haal hem!« kreet Daoud.
De dienaar aarzelde en mompelde eenige woorden
binnensmonds.
«Ga, zeg ik u!« schreeuwde de gewonde op
nieuw.
«Heer,» stamelde de man, «de vrome Ilakhim van
wien ik sprak is een Hadji, een Pers.»
Abdul-Shammar maakte een minachtend gebaar,
doch de neger riep «Haal hem. Al is hij een Pers,
hij is toch ook een geloovige.
De man verwijderde zich snel, en daar bijna de
geheele bevolking van het kamp zich om de tent
des aanvoerders verzameld had, viel het hem niet
moeielijk den man, dien hij zocht, te vinden. Daar
buiten gingen luide kreten opplotseling verduis
terde eene gestalte den ingang tot de tent, en toen
ik het hoofd omwendde, ontstelde ik zoo hevig, dat
ik mij aan Miggins moet vasthouden om niet neer te
storten.
Ja, mijne oogen zagen het w e 1, daar stond hij,
hij zelf, de stomme Hadji.
Een enkelen blik sloeg hij op ons, maar een blik
die ons tot in de ziel drong toen beschreef hij een
kring om ons heen en hield zijn mantel met de
handen vast, als om zich niet te verontreinigen door
de aanraking met de ongeloovigcn. Wat zou deze
man doen Hij, door een samenloop van omstandig
heden als in het hol van den leeuw gebracht,
hoe zou hij zich er uit redden Stierf Daoud onder 1
zijne handen, dan zou het volk hem verscheuren de
bedeltroep die van den roof leefde, zou dan boven
dien vrij spel hebben, de stomme Hadji zou het
moeten ontgelden en de geheele karavaan, ook
hij zeil zou aan de* willekeur van het gepeupel zijn
overgegeven. En wat, zoo de Hakhim naar het
lancet greep?
Latirose was de eerste, die zijne tegenwoordigheid
van geest herwon. Hij plaatste zich plotseling recht
voor mij, als om een gesprek te beginnen. Ik zag
dat de droppels zweet op zijn voorhoofd parelden
hij scheen van plan eene laatste wanhopige poging
te doen om Daoud en daardoor den moedigen Duit-
seher te redden.
«Doktor Paul Ulrich!» sprak hij in het üuitsch
en steeds het gelaat naar mij kecrende, «Doktor Paul
Ulrich, luister.»
Ik kon het gelaat van den stommen Hadji half
zien en zag dat hij verbleekte.
«Hij luistert,» zeide ik, zoo luid, dat beide mij
duidelijk verstaan konden.
Latirose deed alsof hij met mij in druk gesprek
was en vervolgde met luider stemme.
«Indien gij de wond wilt uitsnijden, zal men u
en ons steenigen. Aan het voeteneind van Daonds
rustbed staan de lleschjes die ik uit mijn medicijnkist
genomen hebhet kleinste bevat ammoniak, het
grootste alkohol. Grijp ze ongemerkt weg gij kent
het gebruik
Toen Latirose deze woorden gesproken had, zag
ik dat de aderen op zijn voorhoofd gezwollen waren,
dat hij sidderde als een misdadigerhij had zijn
laatste kaart op het spel gezet.
Intusschcn had de stomme een aanvang gemaakt
met de bezwering der booze geesten, die mogelijk
i i de tent konden zijn. Meesterlijk speelde hij
z n rol; zoo meesterlijk, dat ik mij een oogenblik
n t kon voorstellen dat ik werkelijk met dezen man
D iitsch gesproken had. Hij strooide het zout door
de tent, evenals de Arabische kwakzalvers doen hij
scheen herhaaldelijk te bidden, want zijne handen
bewogen zich als die van een biddende. Hij deed
zijn gebed rond de legerstede van Daoud gaande
en voortdurend knielendewij zagen hem langzaam
de medicijnfleschjes naderen daar sleepte zijn kleed
er over heen en schijnbaar zonder er acht op te
geven knielde de vro me man midden tusschen de kost
bare flakons neder, en wrong zich al biddende
i.i allerlei bochten. Toen hij opstond, waren de
ilescli met alkohol en die met ammonniak ver
dwenen.
Wordt vervolgd.
I
C-
csr
door
8)