No. 359.
Zaterdag 14 Maart,
Productief maken.
FEUILLETON.
UitgeverL. J. VEERMAN Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en Z A T E R D A G.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder
verbooging.
Bmnenlandsche ADV E R T E N T IE N
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
voorden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
Als eene bijzonderheid wordt ons in de
laatste dagen in verschillende bladen eene
statistiek van landverhuizing medegedeeld.
Daarbij wordt opgemerkt dat cr in de Ver-
eenigde Staten van Noord Amerika nog
plaats genoeg is voor vele scheepsladingen
uit Europa, want als de geheele bevolking
van Europa, Azië en Afrika naar de Ver-
eenigde Staten toog, dan zou het land nog
niet zoo dicht bevolkt zijn als dit met ons
land in doorsnede het geval is. Zooals be
kend is, wonen, dooreen gerekend, in ons
land ruim 7000 menschen op de vierkante
Duitsche mijl of drie op twee Hectaren.
Of evenwel die sterke bevolking op zoo'n
uitgestrektheid ook voldoende te eten zou
vinden, dat is eene andere vraag. Als wij
gaan vergelijken met ons eigen land, dan
moeten wij zeggen ,/iieeiV' want ons land
kan zijne bewoners niet voeden, veel moet
van buiten worden ingebracht. Het is echter
ook waar dat ons land veel meer zou kunnen
opbrengen dan het nu doet. Gaan wij ten
minste na hoeveel percent (2272 woeste,
d. w. z. onbebouwde gronden ons land nog
heeft, gronden die pioductief kunnen worden
gemaakt, dan komen wij tot het besluit dat
ons land heel wat meer kan opleveren dan
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Grootc letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
het nu doet. De oppervlakte, die de onbe
bouwde gronden vroeger besloeg, was heel
wat grooter dan tegenwoordig, veel er van
is reeds in bouwgrond geconverteerd, en
men gaat er nog gestadig mede voort, maar
langzaam, zeer langzaam. De reden daarvan,
van dat langzame namelijk, is niet verre te
zoeken. Over het algemeen wil iemand wel
gaarne geld uitgeven, als hij het uitzicht
heeft op zekere winst, maar die w,iust moet
niet in een al te ver verschiet liggen, en
dat is bij het ontginnen van woeste grondeft
juist het geval. Het is een wissel op de
toekomst. Wanneer er andere belangen dan
alleen winst bij in het spel komen,gaat men er
gauwer toe over, omdat het dan moet.
Dit is o.' a. met onze duingronden het
geval geweest. Toen die kale, dorre zand
heuvels, bij eiken storm uit het westen, al
meer en meer aan de zeezijde afnamen en
het duinzand de gronden aan den voet der
duinen door het overstuiven geheel en al
bedierven, was het 't zelfbehoud dat naar
de middelen deed omzien om den bouw
grond te redden en het middel dat diende
om den bouwgrond te bewaren, maakte
tevens den woesten grond productief. Het
beplanten met helm belette de zandver
stuivingen, de grond kwam zelf tot rust,
en als de grond tot rust komt en de mensch
verzuimt zijn werk, dan neemt de natuur
zelf het werk ter hand en bezaait den bo
dem met duizenden kleine plantjes, die,
verweerende, weldra een grondslag maken
waar de mensch op kan voortbouwen.
Toen een 40-tal jaren geleden de aard
appelziekte dit volksvoedsel met vernieti
ging bedreigde, bracht men de aardappelen
naar de duingronden over en tegenwoordig
beplant men groote uitgestrektheden met
deze aardvrucht, waar vroeger niets dan
golvend zand werd gevonden.
Door onvoorzichtigheid, geholpen door
onkunde, is de mensch er in geslaagd,
vruchtbare streken in woestenijen te her
scheppen. Het onbedacht vellen der bos-
schen, zonder ze door aanplanting te ver
nieuwen, heeft verscheidene streken van
Europa voor geruimen tijd woest gemaakt.
Daarvan kan het noord-westen van Frank
rijk meepraten, waar een bergreeks nog
het Argonner-woud heet, maar waar bijna
geen boom meer te vinden isgetuige ook
Palestina, het land van melk en honig over
vloeiende, dat op vele plaatsen een woestijn
van rotsen is geworden.
Van de hoog geroemde cederen van den
Libanon zijn nog maar enkele tientallen
over- Ook Rusland is druk bezig zijne
vruchtbaarste gronden, zijn zwarten grond,
in onvruchtbaar land te herscheppen. De
boSschen op de berghellingen worden uit
geroeid, het hemelwater, niet meer door de
boomen tegen gehouden, spoelt de vrucht
bare bovengrond kaal, de rivieren slepen
als onstuimige bergstrootnen alles mede,
tot dat later de boomlooze landstreek, waar
de vruchtbare grond is weg geveegd, ook
eene bijna regenlooze landstreek wordt.
Wat omgekeerd de mensch met wils
kracht en geld uit kan voeren, is ook niet
gering te achten. Onlangs hebben wij ver
meld, hoe met taaie volharding, met geld
en werkvolk, de naakte rotsen van Monte-
Carlo in een paradijs zijn herschapen, waar
alles geurt en bloeit, wat het zonnige zui
den maar kan voortbrengen.
In de Middellandsche Zee ligt nog een
sterk bevolkt eiland, dat vroeger, evenals
Monte Carlo, niets voortbrachtde witte
rots, die het geheele eiland uitmaakt, ver
oorzaakte alleen, door hare weerkaatsing
van het scherpe zonlicht, dat de menschen
halfblind werden. Dat eiland heet Malta.
Op datzelfde Malta vindt men thans heer
lijke tuinen en lommerrijke plaatsen. Men
heeft daar letterlijk de vruchtbare teelaarde
met de handen naar toe gedragen van het
eiland Sicilië. Nu brengt Malta voort peul
vruchten, groenten, katoen, suikerriet, ooft,
wijn en koren, vroeger niets dan marmer,
bouwsteenen en zeezout.
Een ander voorbeeld van hetgeen do
hand van den nijveren mensch vermag,
wanneer zijn eigen belang hem drijft, is
het eiland Ascension. Dit eiland is van een
dorre rots, die onder den invloed van ver
schroeiende en verderfelijke winden, nauw
voldoende voedsel opleverde voor wilde
geiten, veranderd in een aangenaam en
vruchtbaar eiland, overvloedig producten
opleverende voor eene geheele bevolking.
Het eiland ligt in het midden van den
Atlantischen Oceaan, achthonderd mijlen van
St. Helena. Tijdens de gevangenschap van
Napoleon op St. Helena, besloot de Engelsche
Regeering garnizoen te leggen op Ascension.
Dit gebeurde in 1815 en verscheidene jaren
achtereen werd het garnizoen van water
en voedsel voorzien door middel van sche
pen, hetgeen natuurlijk zeer kostbaar was.
Toen de Keizer in 1821 overleed, was er
geene bepaalde reden meer om het garnizoen
daar te houden.Men zou het wel als een station
willen bewaren, maar er was geen water.
Toen men eindelijk na veel onderzoek toch
water vond, besloot men het eiland bezet
te houden. Met moed begon men toen het
ontginningswerk en zette het onverdroten
voort. Het garnizoen werd in zijne pogingen
wakker gesteund door het gouvernement.
De Regeering zond een der voornaamste
tuinlieden uit het Vereenigd Koninkrijk en
onder diens leiding werden wonderen ver
richt. Waar teelaarde gevonden werd, werd
zij verzameld van builen werd zij ook al
1)
Naar het Duitsch Van K A It L M A I J.
Dat God u beware; de vrede en de barmhartig
heid des Heeren zij met u!«
Seheik Melef, tot wien ik deze afscheidswoorden
sprak, reikte mij van zijn' schimmel af de hand. De
dunne baard trok zich om zijne smalle lippen op
vreemde wijze samen, en op zijne slapen vertoonden
zich die kleine rimpeltjes, die mij steeds zoo weinig
vertrouwen inboezemden.
«Ik ben uw knecht, niets is mij te veel orn u
van dienst te wezengeve God, dat uw bezoek ge
lukkig zij
Daarbij drukte hij mij zeer vriendschappelijk de
hand en een zijdelingsche blik beduidde aan de mannen
van zijn gevolg, dat ook zij nu afscheid van mij
konden nemen.
«God sta u in uwe plannen bijGod zij tevreden
•over u God vermeerdere uwen rijkdomVrede zij
met u, mijn beminde vriend!»
Deze en soortgelijke andere uitroepen weêrklonken
om mij heen, terwijl ongeveer twintig handen zich
beijverden, de mijne te drukkken. Het was een on
verstaanbaar Kurden-dialec dat deze Schirwan-Kurden
spraken, en even slecht als hunne taal was mij ook
hun karakter voorgekomen gedurende mijn vierdaags
oponthoud onder hen. Ik achtte mij gelukkig, heel
huids te kunnen vertrekken, en kortte daarom het
afscheid zooveel mogelijk af. Ik reikte aan den in een
kring rond mij geschaarde mannen de hand; mijn
dienaar Halef deed hetzelfde, en toen reden wij weg,
begeleid door een' ruiter, die ons langs den besten
weg over de rivier de Zab zou brengen en vandaar
tot de Zibar-Kurden.
Deze man was zonderling gekleed. Aan zijn roode
Koehlik,de uit vilt van geitenhaar vervaardigde
muts der Kurden, waren lange reepen leder bevestigd,
die hem als de pooten van eene reusachtige spin
langs zijn gelaat en nek afhingen. De wijde broek
was zwart-en-geel gestreept. Twee onder zijne naakte
voeten gebonden stukken leder vormden zijne schoenen.
Een groen en wit geruit kleedingstuk, het midden
houdende tusschen een vest en een jas, bedekte zijn
bovenlijf, en uit de armgaten kwamen twee bruine,
harige armen te voorschijn, die aan een gorilla
schenen te behooren. De man had een open gelaat
en eerlijke oogen, met welke hij mij van tijd tot tijd
oplettend scheen te monsteren.
«Shidi», vroeg mijn dienaar, nadat wij ongeveer
een half uur zwijgend hadden voortgereden, «wat
is spitsboef in hel Kurdisch
Herambas.
«Nu, dan is deze Kurd een Herambas.»
«Spreek wat zachter!»
Waarom, Shidi Opdat deze Kurd ons niet
hooren zal Zelfs al kon hij Arabisch spreken, dan
zou hij toch mijn dialekt niet verstaan. De taal van
het Avondland is hier onbekend, en alle Kurden zijn
roovers. Allah il Allah, God is groot en alwetend
Hij weet ook dat uit dezen Sheik der Schirwani niets
goeds komen kan. Hebt gij op zijn scheven neus en
uitpuilende oogen gelet Zijne ziel is de ziel van
een vos.»
«Ik weet het, Halef. Maar wij hebben nu niets
meer met hem te maken.»
«Allah zij geprezen, dat wij uit zijne handen zijn!
Maar hebt gij wel opgemerkt dat er twee ruiters het
dorp hebben verlaten voor wij vertrokken?»
«Neen. Vreest gij den een' of anderen schurken
streek
«Vreest Shidi? Weet gij, wie ik ben? Ik ben
Hadji-Halef-Omar, 7 Ben Hadji-Abul Abbas, Ibn Hadji
Daoud al Goffarah ik heb u twee jaren lang trouw
en als een dapper man gediend ik was met u in
de Sahara, in Musr (Egypte), in Belad al Arab
(Arabië), in Mossoel en in het land der duivelaan-
bidders 2), en ben nooit in gevaar van uwe zijde
geweken. Heb gij ooit gezien dat ik vreesde
«Neen. Mijn wakkere Halef heeft nooit vrees
gehad.»
Hij streek zijn' snorbaard, die links uit weinige,
rechts uit ettelijke haren bestond, met zelfbehagen
omhoog, schoof zijn' turban uit de oogen, hief zijne
kleine, magere figuur zoo hoog mogelijk in den zadel
op, en speelde met zijn pistolen. Na deze zeer im-
poneerende inleiding hervatte hij
«Gij spreekt de waarheid, Effendi. Gij zijt de
wijsste man en de grootste krijger van het Avond
land gij hebt een sterke buks om den leeuw,
den zwarten panter en den beer te dooden
De Moslem zijn er trotsch op, een bedevaart naar Mekka
te hebben meegemaakt, en voegen dan voor hun naam het
woord Iladji (5 pelgrim). De naam van onzen dapperen Halef
is dusPelgrim Halef Omar, zoon van den Pelgrim Abul-
Abbas, kleinzoon van Pelgrim Daoud uit Goffarah.
(ben s zoonibn kleinzoon.) Vkrt.
De Guébers of Parzen, meer bekend als vuuraanbidders.
Zii/zijn de allengs in aantal afnemende volgelingen van Zoro-
WjK. Vkrt.
gij hebt voorts eeu geweer, waarmede gij vele
kogels tegelijk schieten kunt, zonder te laden gij
hebt ook twee kleine pistolen, die zes schoten kunnen
doen in één minuut. Ik echter ben uw vriend en be
schermer Hadji llalef-Omar en onder mijne hoede
zijt gij altijd veilig geweest als onder de bescherming
van Allah en den profeet. Ik zal ook nu over u
waken, opdat de vijand geen haar van uw hoofd
zal vermogen te krenken.»
«Dat verwacht ik ook van u», antwoordde .k
uiterlijk zeer ernstig, hoewel ik moeite had t en
glimlach te weerhouden.
Mijn kleine dienaar Halef hield er namelijk van,
nu en dan eens een weinigje op te snijden, maar ik
wist tevens dat ik mij in iedere omstandigheid op
hem verlaten kon. Hij opende juist weder den mond
om zijn zelfverheerlijking voort te zetten, toen onze
gids zijn woorden afbrak.
Wij hadden namelijk het Schirwandorp reeds bij
het eerste morgenkrieken verlaten', en waien dooi
Sheik Melef een eind weegs begeleid. Allengskens
had het oosten zich gekleurd, en juist nu schoot de
eerste straal van de opgaande zon ons tegen en over-
strooide de golven van de Zab met flonkerende lieh-
ten. Plotseling sprong onze geleider van het paard,
knie de met naar het oosten gericht gelaat neder en
riep met uitgebreide armen: «O zon, o zon, ozon!»
Hij bleef geknield liggen tot de vurige kogel zich
geh'H boven den horizont verheven had, toen steeg
hij weder op.
Wordt vervolgd.