No. 362.
Woensdag 25 Maart,
1885.
Bij een glas wijn,
FEUILLETON.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG
Abonnementsprijsper 3 maanden f 1
verbooging.
en ZATERDAG.
Franco per post zonder prijs-
Advertentiën 16 regels GO ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche A D V E R T E N T IE N
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
Wie heeft niet wel eens in den bloei
zijner jaren uw lof uitgebazuind, o edel,
helder druivensapwie heeft niet somtijds
in stille overpeinzing zich aan u verkwikt
in het rustige schemerlicht, wie heeft niet
bij wijlen gelachen om de moeiten en zor
gen van het dagwerk, wanneer uw geest
in hem was gevaren, o zorgenverdrijver
fonkelende wijnEn wie heeft niet met
ontzag opgezien tegen de machtige geesten,
die in lange teugen aan de bokalen ont
snapten, die hart en verstand verdwaasden,
die geheimen uit de diepste diepten van
het gemoed aan den dag brachten, die den
loggen zoon van het stof vleugels verleen
den, waardoor hij zich voor enkele uren
aan de aarde onttogen waande en in hoo-
gere gewesten verwijlde en wie ontwaakte
dan dikwijls niet plotseling uit de zoete
betoovering en zag met ontzetting de ledige
bewaarplaatsen, waarin slechts enkele uren
geleden de machtige goden huisden, die u
hunnen geest hadden ingegeven?
Ja, fonkelend en schitterend druivensap!
als gij werkelijk uwe geboorteplaats had in
den steenachtigen bodem, dien de zon ver
warmde aan de hellingen van den wijnberg,
als uwe schuimende, jeugdige kracht be
teugeld is door de eerlijke hand van den
trouwen verpleger en uw geest zich uit
uw eigene kracht heeft gevormd, dan zijt
gij het hoogste lied waard, dan zijl, gij de
lichtende ster in den krans: Lied, Liefde
en Wijn.
Maar wee u, of liever wee ons, als gij de
stralen van de gouden dagvorstin niet hebt
gezien, als gij geboren werd in den diep-
sten kelder, als arglist en bedrog u den
naam geeft die vreemd is aan u en aan
uw bestaan.
Ja, bij een glas wijn, niet altijd komen
de overleveringen en verhalen en dichter
lijke ideeën overeen, maar de gedachte dat er
wijnen zijn, die slechts den naam met het
edele druivensap gemeen hebben, wijnen,
wier lijdensgeschiedenis niemand wenscht te
vernemen. En toch is het wel eens goed
in den afgrond te zien, waar vele wijnen
ontstaan.
Overal zijn oorzaken voor. Die iets gron
digs wil kennen moet de oorzaken zoeken
op te sporen. Daarom vragen wijwaarom
vervalscht men wijnen? Als antwoord ver
nemen wij in de eerste plaats de zucht naar
groote en spoedige winst. Het verwerven
van geld tot eiken prijs kent geen medelij
den, kent geen naasteroekeloos en geweten
loos zet zij de gezondheid van den even-
mensch op het spel wat bekommert zij zich
om den man, wien haar begeerte naar geld
hart en ziel vergiftigt. Hoe ongegrond wordt
dikwijls, voornamelijk door halfweters, de
voortschrijdende wetenschap, voornamelijk
de scheikunde, beschuldigd van de talrijke
vervalschingen. Welke nuttige uitvinding kan
niet door misbruik veranderd worden in een
plaag van de maatschappij. De wetenschap
heeft de wetten, volgens welke de gisting,
de verrotting en andere verschijnselen plaats
grijpen, opgespoord, en zoodoende de mid
delen ontdekt, deze verschijnselen voor den
dag te brengen of af te wenden. Zij kan
het misbruik niet verhinderen, dat laagheid,
eerloosheid en geldgierigheid gemaakt heb
ben van de ontdekkingen die met moeite en
inspanning van den geest zijn gedaan. Wat
zij aan het licljt brengt, geeft zij allen, ook
hun, die in hunne naasten niet hunne broe
ders zien.
Maar ook andere oorzaken hebben de wijn-
vervalsching in de hand gewerkt. Eene bui
tengewoon groote concurrentie, het toene
mende verbruik, de gemakkelijk geworden
aanvoer uit verre landen, en de kort opeen
volgende zeer geringe oogsten, die evenwel
in de laatste t ee of drie jaren weer over
vloediger geweest zijn. De wijnvervalsching
vond een zeer gemakkelijken overgang in de
zoogenaamde wijnverbetering en wijnverede-
ling. Van deze verbetering tot de totale wijn-
fabricatie is slechts eene schrede.
Slaan wij eerst een blik op de werkzaam
heden van de wijnverbeteraars. Men onder
scheidt daarbij hoofdzakelijk vier bewerkin
gen, die naar de personen, die ze het eerst
in praktijk brachten, genoemd worden gal-
Usee/ en, petiotiseeren, cl/aptaliseeren en scheeli
seeren. Bij het (jalliseeren, zoo genoemd naar
Dr. Gall in Trier, wordt bij het natuurlijke
sap der druiven die door ongunstige weers
gesteldheid in ontwikkeling zijn achtergeble
ven, water en suiker )gevoegd, zoodat na
behoorlijke gisting het zuur- en suikergehalte
gelijk is aan dat van de goede jaren. Nu
is oppervlakkig zulk eene handelwijs zeer
onschadelijk, maar van den éenen kant ge
schiedt het suikeren niet altijd met de onscha
delijke rietsuiker (in tegendeel zeer zelden,)
maar dikwijls door kunstdruivensuiker, die
door schadelijke bestanddeel en zeer veront
reinigd is, en van den anderen kant, komt,
zooals men weet, de eetlust al etende, de
stoutmoedige man, die zijn zwak, schraal
wijntje zoo in de wereld vooruit geholpen
heeft, verheugt zich over zijn werk, dat zulke
voordeelige gevolgen heeft, denkt na over de
scheppingsgeschiedenis van den wijn, tot dat
hij zelf, i'orstend naar daden, de werkplaats
der wijnfabrikanten binnentreedt.
Ouk het petiotiseeren, aldus genoemd naar
den landeigenaar Petiot, is zoo'n tusschen-
ding tusschen bedrog en geen bedrog
het doel is hetzelfde als bij het galli
seeren, maar deze edele toebereiding van
den wijn onderscheidt zich van de eerste
daarin, dat do laatste geen water en suiker
bij het druivensap voegt, maar water en
suiker eenige malen met den droesem van
den oorspronkelijken wijn aan gisting on
derwerpt.
Eene zeer groote schrede verder en zeer
dicht bij de afschuwelijke wijnmakerij zelf,
brengt ons het chaptaliseerèn. Deze edele
manier van handelen heeft haren naam te
danken aan een vroegeren Franschen mi
nister, Chaptal, die tevens een scheikundige
moet geweest zijn. Het al te groote zuur-
gehalte van den wijn wordt door bijvoe
ging van zuivere koolzure kalk onschade
lijk gemaakt, waarbij het overtollige wijn-
zuur als onoplosbare wijnzure kalk wordt
afgescheiden en het ontbrekende alkohol-
gehalte door het bijvoegen van zuiveren
voorloop wordt vervangen.
Hoe slim is door deze wijze van hande
len een brug over de kloof geslagen, die
den nog aarzelenden wijnveredelaar scheidt
van het tooverrijk, waarin hij, als hij slechts
de noodige oefening heeft verkregen, wel
dra waardig zal gekeurd worden binnen te
treden. Hij heeft reeds zijn flauwen wijn
met den echten, gewonen borrel veredeld,
en kan nu zonder toeven overgaan tot het
scheeliseeren (naar Scheele zoo genoemd),
want steeds verder schrijdt hij zoodoende
voort naar den boom der kennisse. Bij het
scheeliseeren wordt de zeer dunne wijn met
glycerine aangemaakt, om hem beter ge
halte te geven en hem beter te kunnen
bewaren. Reeds is de wijn half fabriek
werk.
UitereverL. J. VFEttMAN neusden.
RBonsKsac
i.
Naar het Duitsch van KARL M A I J.
Hij reed verder, alsof hij mij niet gehoord
had. Ik zetto mijne Henrybuks tegen den schouder
en legde aan. Menschenbloed wilde ik niet ver
gieten, maar mijn eerste kogel trof het paard van
den Sheik in of naast het rechteroog. Het verdween
met zijn berijder in de golven. Twee-, drie-, tot
zesmaal toe schoot ik, en telkens met hetzelfde ge
volg. De uit den zadel geworpen ruiters zwommen
verschrikt naar den anderen oever terug, en de ande
ren volgden spoedig hun voorbeeld Dit alles was in
den tijd van één enkele minuut gebeurd, en intus-
schen had Halef zich in postuur gesteld, om mij in
den rug met zijn tweeloop tegen de Zibari te dekken.
Deze hield zich echter op een eerbiedigen afstand.
Ik wendde mij nu weder tot hen en bunnen aan
voerder.
»Zes paarden, en dat zonder te laden. Hebt gij
het gezien Ik had al deze Sehirwani als honden
kunnen neerschieten, indien ik gewild had, de man
nen zoowel als de paarden. Ik behoef mijn geweer
slechts op te heffen om ieder van u van het paard
te werpen. Neemt het ter harte, gij ZibariUwe
wapens vreezen wij nietwant wie uwer liet eerst
dreigt, sterft ook het eerst. Maar ik ben niet als
vijand tot u gekomen, en daaiom hebt gij niets van
mij te vreezen. Ik wilde van uw brood eten en
van uw water drinken, doch daar gij hongerigen en
dorsligen barmhartigheid weigert, die de proleet aan
alle geloovigèn heeft opgelegd zoo zullen de hoevén
onzer paarden zich van u wenden. Dat Allah u en
uwe kinderen betere
Terwijl ik deze woorden sprak, had ik als voor
zorgsmaatregel zes versche patronen in mijne revol
verbuks geschoven. Ik kon dit gerust onder hunne
oogen doen, daar zij het doel van deze handelwijze
toch niet kenden. Hierop draaide ik mijn hengst
naar rechts, doch tegelijkertijd versperden de Zibari
mij den weg.
»Heer!« sprak de aanvoerder, gij zijt een groot
held. Gij kunt met ons gaan.
«Neen. Een gevangene der Zibari wil ik niet
zijn.
«Wij laten u niet gaan.»
«Denkt gij dat roovers ons bevreesd zullen maken?
Onze paarden zullen ons over ulieden heen dragen.
Ziet mijn' hengst slechts aan en gij zult het gelooven.
Ik had de bewonderende blikken opgemerkt, die
hij op het dier sloeg. Eh eigenlijk was het zeer ge
waagd, de aandacht van deze doortrapte paardendie
ven er nog eens opzettelijk op te vestigen.
«Hebt gij dit paard zelf gefokt?» vroeg hij.
«Neen, hel is een geschenk.»
«lieer, zulk een paard geeft geen sterveling ten
geschenke.»
«Geloof wat gij wilt.»
«Van wien hebt gij het dan gekregen?»
«Van Mohammed Emin, den Sheik der Haddedihn,
van den stam der Shammari.»
richtte zich verwonderd in den zadel op.
«Heet uw hengst Ilih?» vroeg hij haastig.
~~WWindl
«Ja.
«Heer, dan zijt gij de vreemdeling die den slag
in het dal Deradsch medegemaakt en daarvoor liet
beste paard aan gene zijde der rivier ten geschenke
gekregen- heeft?»
«Ja.
«En deze man is de dienaar, dien gij destijds bij
.u hadt?»
Hij is het.
Vergun mij dan een oogenblik om met m.jne lie
den te beraadslagen.
«Doe het.»
Nu begon op fluisterenden toon een levendig on
derhoud tussclien de Kurden en hun opperhoofd. Ik
kon er geen syllabe van verstaan, maar lette opmerk
zaam op hunne, gelaatstrekken. De aanvoerder scheen
zijne vijandelijke gezindheid te willen laten varen.
Hij sprak druk met zijne mannen en scheen hen ein
delijk tot zijne inzichten te hebben overgehaald, want
hij wendde zich tot mij met de woorden:
«Heer, wij hebben er wel van gehoord, hoe de
mannen der Haddedihn drie vijandelijke stammen in
het dal Deradsch gelokt en daar gevangen genomen
hebben. Niemand wilde het gelooven gij echter zult
met ons gaan en ons er van vertellen.
«Kunnen wij als vrienden met u gaan?»
«Als vrienden. Gijlieden zult mij welkom zijn!»
«En de Schirwan-Kurden daar ginds, die mij ver
raden wilden?»
«Wij hebben geen deel aan hen
Waar zijn hunne beide boden
«Zij zijn verder naar beneden de rivier overgetrokken.
«Zij hebben niet slim gehandeld. Hadden zij zich
weer van het vlot bediend, dan was het ons onbekend
gebleven, dat zij tot u gegaan waren. Reikt ons
uwe handen ten teckeii van vriendschap, dan zullen
wij met u mede rijden.»
Allen reikten in een kring de hand rondde
vuuraanbidder echter werd overgeslagen.
«lieer,» sprak de aanvoerder, «deze man kei rt
immers weder tot de Sehirwani terug?»
Rij is mij tot geleide meegegeven en kan bij mij
blijven, zoolang hij zelf het verkiest.»
«Maar hij is geen g-looovige, hij aanbidt d«n
duivel en zal in de hel branden!»
«Paradijs en hel zijn door Allah geschapen. Hij
alleen kan beslissen wie tot de zaligheid en wie tot
de verdoemenis zal ingaan. Deze man is mijn reis
makker, ik ben uw vriend en dus is ook hij het.
Reikt ook hem de hand, indien gij niet wilt, dat
wij ons van u wenden.»
Ik eischte veel, zeer veel van hen. Ik deed het
om den braven Guéber te bewijzen, dat ik hem ver
trouwde, en zij gehoorzaamden mijne sommatie,
hoewel met eene uitdrukking van onwil op liet ge
laat. Toen zetten wij ons in beweging. De aan
voerder reed voorop, aan mijne zijdedaarop volgden
llalef en de Guéber, terwijl de Kurden die een
ongeordenden zwerm vormden de achterhoede uit
maakten. Natuurlijk had ik gedurende den gan-
schen rit de hand aan mijne revolver en Halef
noodzaakte zijn paard voortdurend schuin te gaan
om een waakzaam oog achterwaarts op de Zibari
te kunnen houden.
Een gebaande weg was er natuurlijk niet. Wij
reden over de steenbrokken op den westelijken heuvel
kam toe. Toen wij dien bereikt hadden, hield ik den
teugel in om het panorama, dat zich hier voor mij
ontrolde in oogenschouw te nemen. In het Oosten
en Zuid-Oosten verhieven zich de bergen van Sidaka en
Sar-Hassan, waartusschen Rowandits ligt, in het zuiden
roes de Chara-Soergh op. In het Noorden stegen de