No. 365.
Zaterdag 4 April.
1885.
FEUILLETON.
ignew.
UitgeverL. J. VEERMAN Heusden.
Wegens het Paaschfeest,
zal het volgend nummer een
dag later verschijnen.
Qsrbrand Adriaanse Brsdero.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs-
verkooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
1585 Maart 1885.
Bredero heeft nagelaten een ,/boertigh,
amoreus en aendachtigh Liedt-Boeck", waar
in zeer zangerige liederen voorkomen.
Oordeel slechts.
't Zonnetje steekt zijn hoofdje op
En beslaat der bergen top
Met zijn lichtjes
Wat gezichtjes,
Wat verschietjes, ver en flauw.
Dommelen tussohen 't grauw en blauw
't Vochtig boompje blinkt versierd,
't Vrolijk vinkje tiereliert
Op zijn takjes
Wild en makjes,
En weer strakjes op een aar,
Hippelt 't met zijn wederpaar.
d' Hemelen worden meer begroet
Van de diertjes, klein en zoet,
Dan van menschen,
Die maar wenschen
Naar het aardsch, verganklijk goed,
Dat men hier toch laten moet.
We moeten 't bij dit proefje laten, dat
genoeg is om Bredero's dichterlijk gemoed
te doen kennen.
Natuurlijk heeft ook deze dichter zich
bezondigd aan minneliederen.
Hij met meer recht dan anderen, want
in de liefde is Bredero al zeer ongelukkig
geweest.
Zijn eerste liefde heeft hij, naar den trant
der tijden, uitvoerig bezongen. Of hij zijn
uitverkorene in verzen schreef, weten wij
niet, maar zeker is 't dat 't heele beloop
zijner minnerij na te gaan is.
Indien het u belieft dat 'k bij u mag verkeeren,
Gij zult de waarheid klaar door 't ondervinden leeren,
Van mijn jonstdragend liart en mijn verliefd gemoed,
Dat u, Princes, bemint boven al 's werelds goed.
Ik bid u hartelijk dat gij aan deure staat,
Wanneer als morgen komt, dat de klok negen slaat.
Dat was nog een stille vrijage, doch het
meisje is ongetwijfeld r/aan deure'' geko
men en heeft haar bewonderaar hoop ge
geven, want spoedig daarna dichtte deze
Margrietelief! gij hebt mij blijgeestig gedacht,
En 't eerste glinstrend vier in mijne ziel gebracht.
Deze liefde was van korten duur. Niet
lang daarna gaf de schoone een ander hare
hand en Bredero neemt afscheid van haar.
O meisje zoo gij anderen doet,
Zoo wordt u weer gedaan.
Mijn eerste liefde was wel goed
Maar die is nu vergaan.
't Is de oude geschiedenis, doch Bredero
heeft die driemaal beleefd en al die tegen
spoed heeft den vroolijken zanger geknakt.
Zijn tweede liefde was de beroemde dochter
van Roemer Visscher, Maria Tesselschade.
Dit is mijn hoogste vreugd, daar ik mij in verblij,
Dat gij uw oogjes slaat uit goedheid eens op mij,
Als uw genade mij eens vriendelijk aanziet,
Ik ruilde dat geluk om al de wereld niet,
zong hij, op haar doelende. Tesselschade
huwde echter met Kromhout.
Doch genoeg over Bredero's minnezaken,
't Wordt tijd dat we een blik slaan op zijn
voornaamste werken, bestaande uit twee
blijspelen het Moortje en de Spaansche
Brabanderbenevens een paar ridderromans
en een drietal kluchten.
't Is echter in geenen deele gemakkelijk,
in 't publiek over 't Moortje te schrijven.
Een der personen zegt ergens
'k Wist niet op wat manier
dat ik 't ontkomen zou
de zaak, die is zoo vuil
Dat is 't juiste woord, 't Moortje is
naar onzer zeden maatstaf vuil en we kun
nen er niet bij, hoe de Bredero-commissie
dit blijspel ter opvoering heeft kunnen kie
zen, noch ook hoe ze dit voor de preutsche
dames van heden genietbaar maken zal.
Er is bijv. sprake van schoone, mooie
Aal, ter kenschetsing Mooi-aal genoemd,
die druk gevrijd wordt, en van een harer
aanbidders een Moorsche ten geschenke
krijgt. De broeder van den edelen gever
komt op 't idee met deze zwarte dame van
kleeren te verwisselen en laat zich in haar
plaats bij Mooi aal binnen voeren. Daar
vindt hij behalve haar, om wie 't hem te
doen was, een jonge dame, die aan zijn
zorg wordt toevertrouwd. Hoe hij zich van
die taak kwijt, moet de lezer zich maar
voorstellen. Genoeg is 't te zeggen, dat
Bredero onverbloemd hier een geschichte
maalt, waarop een huwelijk moet volgen.
Het Moortje bevat vele komische tafe-
reelen en zeer veel afwijkingen, die de
handeling schade doenal zijn deze uit
weidingen zeer waard gelezen te worden,
ze schaden het dramatisch karakter en zul
len bij de opvoering voor een groot deel
dienen te vervallen.
Veel aardiger is het tweede blijspel,
Bredero's meesterwerkde Spaansche Bra
bander.
De held in dit inderdaad vermakelijk
stuk is een Zuid-Nederlander, gelijk er in
zijn dagen velen in Amsterdam ronddwaal
den, een kale gelukzoeker, doch trots en
praalziek als een Spaansche sinjeur.
Dat heer heet Jerolimo Rodrigo. Hij
heeft als page in zijn dienst genomen een
bedelenden jongen Robbeknol, die zeer goed
weet, hoe armzalig het met de beurs zijns
meesters gesteld is en den kalen Brabant-
sche i bluffer voortdurend bespot.
vHier is honger gebakken en dorst ge
brouwen" zegt hij, op zijns meesters scha
mele woning doelende. Deze gereed naar de
kerk te gaan, geeft zijn bevelen
Wel Robbert, maakt het bed. Het huis wordt al bevolen,
Haal water. Zie wel toe dat ik niet wordt bestolen.
Zoo ge uit gaat, sluit de poort en legt de sleutel dan
Op deze richel, opdat ik in komen kan.
En sla het eten git, dat 'tgecn ratten verderven.
Naar het Duitsch van KARL M A I J.
V
Wat mij betreft, ik had mij niet misrekend. Een
tijd lang staarde het dorpshoofd sprakeloos in de tromp
van inijn geweerzoo iets was hem blijkbaar nog nooit
overkomen. Hij werd bevreesd.
»Heer, ik ga!» sprak hij eindelijk, wendde zich oin
en vertrok.
Nu was ik overtuigd, dat ik het spel winnen zou.
Ik richtte mijn geweer onmiddelijk op den zoon van
het opperhoofd, die ongewapend was.
Plaats u daar in dien hoek!«
Hij mat nvij met trotsche blikken en vestigde toen
het oog op den wand achter mij, waaraan zijne wa
pens hingen.
Ik tel tot drie,voegde ik er bij. »Een
twee
Hij wendde mij nog half aarzelend den rug toe en
zette zich toen op de aangeduide plaats neer. De
jonge vrouw stond nog voor mijhaar gelaat was
doodsbleek, en in hare oogen glinsterden tranen.
«O heer, wilt gij ons werkelijk dooden?« vroeg zij
zacht.
»God behoede u,« antwoordde ik haar in het Ai a-
bisch. »Een krijgsman doodt geen vrouw.
Maar wilt gij Hamsa-Mertal, mijn' man, dan dood
schieten
Ja, indien de vergadering der krijgers niet be
sluit, dat ik vrij zal zijn.
Kent gij de zeden en gebruiken der Kurden,
Effendi
Ja. <i
Wil ik u onder mijne bescherming nemen
Mij, mijne makkers, mijne paarden en alles, wat
ik bij mij heb.
Ja.
Haal dan het brood.
Zij nam een der ronde brooden op, brak uit liet
midden een stuk weg, at er van en gaf ook mij er van
te eten.
Geef mij de hand en kom met mij,» sprak zij
toen, »ik zal ook met uwe mannen en uwe paarden
het brood deelen!»
Ik was nu tea miuste voor het oogenblik volkomen
veilig. Had zij slechts een stuk van den rand geno
men, dan zou mijne veiligheid nog altijd niet ontwij
felbaar geweest zijn. Ik volgde haar naar de andere
ruimte. Zij reikte aan mijne metgezellen het brood en
deelde het eveneens met de paarden. Toen wij in
het woonvertrek terug kwamen was Hamsa-Mertal op
gerezen.
»Ga,« gelastte ik hem, «en zeg uwen vader wat
gij gezien hebt! Hoe heet de bloem van uwe wo
ning
Bij de Kurden spreekt men veel vrijer over de vrou
wen, dan bij de overige Mohammedaansche volken.
Zij heet Schefaka,» antwoordde Hamsa-Mertal.
Vertel dan aan uwe krijgers, dat ik onder de be
scherming van Morgenrood sta en dat ik mijne wape
nen bij de uwe gehangen heb. Zij kunnen het huis
weder betreden.*
Ik hing mijne wapens aan den wand, tastte in mijn
gordel en baalde een van die kettingen van glaspaar-
len te voorschijn, die men in de groote steden voor
eenige stuivers koopt. Ik hing de schoone Schefaka
het sieraad om den hals en zeide
Neem dit geschenk, o Schefaka; moge de glans
uwer wangen cn de gloed uwer oogen altijd over deze
paarlen lichten.»
Hare wangen bedekten zich met den blos der ver
rukking.
Effendi, ik dank u! Gij zult onder mijne hoede
even veilig wonen als in Abrahams schoot. Vergun mij,
dat ik u spijs en drank breng, dan kunt gij rusten en
uwe oogen onbezorgd sluiten.»
Het geschiedde, zooals zij gezegd had. Ik at en
dronk en strekte mij toen op den grond uit om to
slapen.
Toen ik ontwaakte hcerschte er diepe stilte in de
woning; daarbuiten echter onder het geboomte klonk
ccne luide stem, die de geloovigen opriep tot het
namiddaggebed. Ik bad dus lang geslapen, en niemand
had het gewaagd, mijne rust te storen. Toen ik het
andere vertrek betrad, bleken Halef en de Guéber te
zjn ingeslapen tusschen de paarden. Ik liet hen slapen,
stak mijn' dolk en mijne revolver in den gordel en
trad naar buiten.
Het gebed was geëindigd en een aantal krijgeis
zaten rookend in een' kring bij elkaar. Mijn gastheer
en zijn zoon zaten bij hen. Zoodra Scheri-Schir mij
zag, stond hij opde anderen volgden zijn voorbeeld.
Allen gaven mij de hand en noodigden mij uit bij hen
plaats te nemen.
Wat hebt gij over mij besloten vroeg ik het
opperhoofd.
Het Morgenrood licht over u,« gaf hij ten antwoord.
Gij zijt veilig, zoo lang gij u in ons dorp bevindt.»
Ik dank u, maar ik zal ook dan nog veilig zijn,
wanneer ik morgen het dorp verlaten heb. Ziet gij het
eerste blad daar aan dien eikentak. Zesmaal zal ik
schieten en zes gaten zullen in eene rechte lijn ia het
blad zijn.»
Dl LANGST
I
Morgenrood.