No. 373.
Zaterdag 2 Mei.
1885.
FEUILLETON.
Iets over gelukkig maken.
Uitgever: L. J. VEERMAN flensden.
Cs Geschiedenis van oen Viool.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.
verbooging.
ZATERD A G.
Franco per post zonder prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 et. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche A D V E R T E N T IE N
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
Bekend is de geschiedenis van den koop
man die een bedelaar ontmoette. De arme
man vroeg een aalmoes, de koopman gaf
hem een stuiver en de bedelaar bedankte
met een«God vergeldc het u duizend
maal." De koopman, die reeds voortge
gaan was, keert zich onmiddelijk om, roept
den bedelaar terug en geeft hem een gulden,
snel berekenende, dat de vergelding in
evenredigheid duizend gulden moet be
dragen.
Het verhaal is natuurlijk een grap, maar
toch ligt er een scherpe persiflage in op
gesloten. Hoe groot zou het percent der
giften en gaven wel zijn, die alleen ge
geven worden in de hoop dat Onze Lieve
Heer daar boven ze honderd en honderd
voudig zal vergeldenmen behoeft niets
anders te doen, daii eens eene courant in
handen te nemen en eene rubriek liefde
giften na te slaan. De bijschriften van
sommige giften zijn welsprekend. Wij be
doelen nu niet de zoogenaamde anonieme
giften, waar de initialen zoo duidelijk zijn,
dat ze de gevers dadelijk verraden, maar
over die andere, bijv.„Op hoop van zegen."
„Opdat onze verwachting vervuld worde."
„Op hoop van succes in onze onderneming."
enz. enz. Het is zeker geen zuivere wel
dadigheidszin, die hier voorgezeten heeft,
maar al willen wij ook aannemen, dat zulke
bijschriften in de onschuld des harten ge
geven zijn, het geven was en is niets dan
egoïsmus, eigenbelang. Een penninkske
wordt geofferd om het duizendvoudig ver
golden te zien een spiering wordt uitge
worpen om een kabeljauw meester te wor
den. Met die giften wordt een doel be
reikt, dat is waar het is echter het doel,
dat de vrager zich voorstelde, toen hij re
kende op zoo vele verschillende factoren,
die de menschen nopen tot geven en hij zich
aldus in staat gesteld ziet zijne ondersteu
ningsplannen te volvoeren. Maar het doel
van de meerderheid der gevers, dat is wat
anderszij geven niet uit weldadigheidszin,
maar uit eigenbelang de Heer zal het
vergelden. Opgekweekt, als zij zijn bij
de woorden: „wie den armen geeft, leent
den Heer," geven zij alleen omdat hun
beloofd is, dat zij ruimschoots terug zullen
ontvangen, en de ware zin van het woord
wordt niet verstaan.
En toch brengt geven hare eigenaardige
belooning mede. Dat zal iedereen onder
vonden hebben, die wel eens gegeven heeft
om aan den drang van het hart te voldoen.
Niet het geven dat als het ware in de sleur
gebeurt, aan vragers, die op gezette tijden
komen om ons hunne schatting op te leg
gen aan Nieuwjaarwenschers, die op ver
scheidene plaatsen nog geprivilegieerde be
delaars aan zulk geven heeft het hart part
noch deel, maar het geven, dat een gevolg
is van een dankbaar gevoel, waarbij de
nood van anderen ons in schrille tegenstel
ling tegemoet komt. Waar wij door eene
gift iemand waarlijk gelukkig maken, daar
zijn of worden wij het zelf ook. Laat ons
met een voorbeeld, door de fantaisie te
voorschijn geroepen, eene opheldering geven.
Meneer Wild is boekhouder op een niet
al*te groot koopmanskantoor. Niettegen
staande zijn klein inkomen is hij tevreden
en vroolijk, en daarom zijn zijnb vrouw en
kinderen het ook, want opgeruimdheid is
aanstekelijk. Eens echter kwam hij in eene
buitengewone vroolijke stemming te huis,
omhelsde vrouw en kroost en riep uit
Heden zullen wij eens een pleizierigen dag
hebben, onze patroon is een bovenste beste.
Hij zei van daag tot ons Jongens, het
gaat mij goed, nu zal het mijn personeel
ook goed gaan.
Gij zult van nu af aan een klein aandeel
in de winsten mijner zaak hebben, en om
dat het van daag voor mij een buitenge
woon goede dag is, zoo krijgt gij heden
allen eene* gratificatie. Zoo kreeg ik een
bankje van vijf-en-twintig gulden en wanneer
het verder goed gaat, dan kunnen wij het
volgend jaar wel wat ter zijde leggen. Nu
zullen wij al vast eens een genoegelijken
dag hebben. En u Mieije, zoo wendde
hij zich tot zijn oudste dochtertje, u heb
ik reeds wat meegebracht. Ge weet wel,
dat nieuwe sprokenboekje, waarover gij het
laatst hadt, hier hebt gij het.
Mietje gaf een luiden kreet van genot.
Spoedig daarop zaten allen aan tafel, de
ouders elk met een kleine op den schoot.
Mieije las deftig en ernstig een van de
schoonste sprookjes voor. Men zou moeite
gehad hebben te zeggen, wie de gelukkig-
kigste aan tafel was. Daar werd gebeld.
Plet was de vrouw met brood. De moeder
ging buiten de kamer, om hare inkoopen
te doen. Zij keerde dadelijk weer terug en
zeide Manlief, ik heb je laatst van de
arme vrouw verteld, die vijf kinderen heeft,
welke allen met zulke slechte kleederen
loopen. Wij zijn heden zoo in onzen schik,
zal ik haar de vuile kleederen van onze
kinderen geven Ik zou ze misschien nog
wel een beetje kunnen opknappen, maar
Geef ze haar, vrouw, en laat ons blij
zijn, dat wij ze missen kunnen.
De arme vrouw snelde met een grooten
bundel naar huis. Kinderen, kijk eens hier
ach wat een goede menschen. Van
daag is het een gelukkige dag, hier breng
ik heerlijke mooie kleederen mede, morgen
kunt gij weder naar school gaan, en wan
neer ik dan de vuile weer wat opgeknapt
hebt, dan krijgt gij deze voor den Zondag.
Nu eerst merkte zij, dat zij niet alleen
waren eene oude bedelaarster zat in een
hoek bij de deur neergehurkt. De ellende
keek haar de oogen uit.
Och, geef mij een stukje brood, ik heb
zoo'n honger. De vrouw gaf de bedelaar
ster dadelijk een broodje. Ik dank u, het
was hoog tijd. Zij stak het broodje haas
tig tusschen de lompen, die voor kleederen
dienden en wilde weggaan. Waarom eet
gij het niet op, als gij zoo'n honger hebt
Mijn zieke man heeft het meer noodig dan
ik. Wel, neem dan dit ook mede, ik ben
heden zoo in mijn schik om mijne kinderen,
kom morgen terug om nog wat brood, of
ik versch brood kan geven, weet ik niet,
maar gij moet toch komen.
Wanneer wij deze opheldering nog hoo-
gerop hadden willen beginnen, b.v. het
koninklijk paleis in plaats van bij den koop
man, dan zou de gel uksdraad ook zooveel
langer hebben kunnen worden. Bij zulk
geven staat niet het eigen ik op den voor
grond, daar is het zuivere eenige doel
helpen en gelukkig maken, gelukkig
maken omdat wij het zelf zijn. Dan blijft
alle zelfzucht vreemd aan onze weldaden,
dan worden het weldaden in de ware en
eigenlijke beteekenis van het woord.
Wij gelooven niet, dat er een universeel
middel is, dat slechts behoeft uitgevonden
en in praktijk gebracht te worden om de
menschheid gelukkig te maken, maar wel
gelooven wij dat er een middel bestaat om
'WE
Ik wendde al mijn overredingskracht aan om haar
te overtuigen, dat zij van het erfdeel haars vaders
niet mocht scheiden dat de viool in mijne hand toch
haar grootste waarde verloordat ik de som, die zij
noodig had, gemakkelijk missen kon, en dat ik tot
haar geruststelling mij zelfs verbinden wilde om het
geld na verloop van tijd weder van haar terug te ne
men, als zij genoeg verdiende om te kunnen sparen.
Zij bleef bij haar eerste woord. Ik kan van u niets
ten geschenke en niets te leen aannemen,® sprak zij
nadrukkelijk. «Het eenige wat ik van u vraag is,
dat ge de viool van mij koopt voor den prijs, dien
,ik er voor gesteld heb. Ik eisch niet te veel. Maar
het kon wezen dat een koopman op den prijs trachtte
.af te dingen en ik ten laatste genoodzaakt zou zijn
het instrument over te geven voor een som, waar
mede ik mijn doel niet volkomen zou kunnen berei
ken. En dan Zij sloeg de oogen naar mij op
en liet een oegenblik haar blik liefdevol op mij rus
ten «het is mij niet onverschillig aan wien ik
de viool afsta ik zou er gemakkelijker van schei
den als ik wist, dat hij het eigendom van een vriend
bleef, voor wien hij tevens de waarde van een aan
denken had. Niet waar gij zoudt de viool bewa
ren en niet van de hand doen Gij zoudt er gaarne
eens op spelen of ook maar eens met den stok
over snaren strijken en daarbij dan in vriendschap
aan het arme meisje denken, dat u ook niet verge
ten zal. Ik verlies mijn lieveling toch niet geheel,
alsik weet dat hij bij u goed bszorgd is.
liet was wéér geheel de sympathieke verschijning,
die mij vroeger zoo onweerstaanbaar geboeid had. Ik
voelde dat ik zwak werd en ik w i 1 d e niet
zwak worden. «Laat het dan zoo wezen,® zeide ik,
om er een einde aan te maken, ik ga den koop
aan. Hier is het geld. Maar ge moet u toch een
toegift getroosten. Neem m ij n viool, die nu geheel
onbruikbaar voor mij is, mede in den koop als
een aandenken wilt ge dat?®
Zij bedacht zich een oogenblik. «Ik zal het doen,«
antwoordde zij, omdat gij het wenscht.Zij nam
de oude vrouw de vioolkast af, opende het deksel
en zeite haar op mijn tafel. Barbara belastte zich
terstond weder met de mijne. «Duizendmaal dank,
signor,® verzuimde zij niet mij toe te roepen.
«En nu nog één verzoek, Angelina! Deze viool
behoort nu aan mij. Speel er nu nog ééns op, dan
zal ik meer behagen in mijn eigendom scheppen.®
«Ik dank u voor dit verlof,® antwoordde zij, ter
stond met eene haastige beweging de hand naar de
viool uitstrekkend. Ik ging op een stoel zitten en
zij stond tegenover mij, met de viool onder de kin,
tegen de tafel leunend. Zij sloot de oogen en haalde
een langen, diepen toon uit de snaren. De klank
scheen haar met nieuw leven te bezielen het
schoor.e, straks nog zoo levenlooze en bleek,e gelaat
kleurde onder een blos van geestdriftde\ zijden
wimpers beefden van ontroering. Zij begon een melo
die, doch liet die spoedig weer varen en fantaseerde
nu naar welgevallen, wat voor mij altijd haar aan
genaamste genre geweest was. Ten laatste herkende
ik een Veneliaansch Gondellied, waarvan ik dikwijls
een herhaling gevraagd had. Alsof de gondelier zich
al verder en verder met zijn boot op de lagunen
verwijderde, zoo werden de klanken allengs zachter
en zwakker, totdat zij op de vleugelen van den
avondwind wegstierven. Angelina liet de viool zak
ken en legde hem langzaam, alsof zij mij niet wek
ken wilde, in de kast, waarop zij zich terstond naar
de deur begaf,
Ik was werkelijk, het moede hoofd met de hand
steunend, blijven zitten alsof ik sliep. Droomen deed
ik zeker. Nu de klank niet meer in mijn oor trilde,
zag ik op en bemerkte dat zij reeds den drempel ge
naderd was. Ik snelde haar na, sloot haar onstui
mig in mijne armen en wilde haar aan mijn hart
drukken. Maar zij verzette zich met alle kracht hier
tegen. «Dat niet dat niet smeekte zij.
«Een afscheidskus, Angelina!® riep ik; »één en
kele Ik kan zoo niet van u scheiden.®
«Neen,® zeide zij, het gelaat afwendend, «deze
mond kust niet meer.®
ȟat zou zonde wezen, Angelina
«Neeri dat is boete. Laat mij gaan endoen
wat mijn geweten mij voorschrijft.
«Een enkele kus, Angelina
«Neen
Angelina de v i o o 1 behoort u weder voor
een éénige kus!®
»Ook niet voor dien prijs.®
Ik laat haar los. «Gij zult er berouw over hebben,
mijn kindMaar luisterAls het u berouwen mocht,
van daag ot morgen, of over een jaar
kom tot mij de viool is voor één kus weer uw
eigendom.®
De oude vrouw had de deur reeds geopend en liet
«Angelina!®
het ontstelde meisje voorbijgaan,
riep ik haar na. Zij snelde de trap af, zonder nog
eens om te zien.
Ik bleef in een onbeschrijfelijke stemming achter.
Ik had mij op het laatste oogenblik laten vervoeren
door een hartstocht, dien ik mijner onwaardig had
geachtik bad niets verkregen en alleen het
afscheid bemoeielijkt. Ik bedacht nu dat die eerste
kus niet de laatste zou gebleven zijn, maar ik be
dacht ook dat zij mij beminde mij beminnen
moest; dat het een alles overtreffend geluk was,
door haar bemind te worden. En zij stond mij niets
toe, omdat zij mij beminde! Ik werd o»ei vallen
door een vlaag van machtelooze woede, die mij aan
dreef om het een of ander in mijne nabijheid te
vernielen. Ik greep naar de viool en den strijkstok
in streek als razend over de snaren, zoodat zij
kraakten en jammerend allerlei wanklanken voort
brachten, totdat er eindelijk een sprong. Ik
w'fip liet instrument in de doos, sloeg het deksel
dicht en schoof haar achter een kast. Ik wilde het
ding niet meer onder mijn oogen hebben.
En toch kon ik nog vele weken lang geen zachten
voetstap in het portaal voor mijn kamerdeur hooren,
zonder in angstige spanning en met een kloppend hart
te luisteren of zij ook kwam
Zij kwam niet
(Wordt vervolgd.)
DE LANGS
mm
J