Woensdag 6 Mei»
Uitgever: L. X YFFTRMAX neusden.
FEUILLETON.
Ds Geschiedenis van een Yiool.
Nieuw Ned. Panopticum.
VOOS
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 8 maanden f 1.Franco per post zonder
verbooging.
DE OUD-KAPITEIN.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Op het eind van het dorp aan den straat
weg staat een allerliefst woninkje, rondom
door een goed onderhouden tuintje omgeven.
Wanneer ge een blik slaat over de zeer
glad en vierkant gesehoren heg, valt uw
oog op een zestal verknoeide dwergpalmen,
die een groot bloembed omzoomen. Met
taai geduld en een smaak, die eer verwon
dering dan bewondering vraagt, is het den
eigenaar gelukt deze ongelukkige boompjes
eenige overeenkomst te geven met voor
werpen, die hem na aan het hart liggen.
Zij vertoonen achtereenvolgens een drie
mastschip, de Amalia geheeten, zooals ons
een aangehangen bordje zegteen scheeps-
kajuit, waarin zelfs een rondloopende bank
en een tweetal openingen voor raampjes
niet zijn vergeten een sloep met zitbank
een loodskottereen vuurtoren en een
Nederlandsche vlag. Dit zestal is de vreugde
van den eigenaarindien hem het geluk
te beurt valt met u hier rond te wandelen
en hij u deze dingen uitlegt, want een
uitlegging behoeven ze, dan zal hij gere
geld besluiten met te verklaren //dat do
heele prullenboel van bloemen, boomen,
groenten en verdere lorren hem geen steek
waard is en hij zijn half dozijn zeegezichten
niet voor 't Haagsche bosch zou inruilen.
Da's natuur, meneer, niets dan natuur
Wat gaat mij de natuur aan en alle ver
velende landrottenDe zee meneer, gaat
boven alles."
Deze man, die de zee buiten de natuur
stelt en de gansche wereld, indien 't hem
mogelijk was, zou verknippen en besnoeien
totdat ze eenige overeenkomst had met de
Amalia, is de oud-Kapitein Van Zeilen.
De kapitein is gewoon te zeggen dat
'n mensch een raar dier is, en hij zelf le
vert daarvan een gepast bewijs. Toen hij
ter zee voer was het zeemansleven hem
geen oorlam waard 't was slaven en zwoe
gen om anderen rijk te makenop zee
stond men steeds met den eenen voet in
de onmetelijke groote doodkist en de wind
behoefde slechts eenmaal verraderlijk een
mensch in den nek te blazen, om hem een
beentje te lichten en hij was voor de haaien.
Vroeger beteekende het nog watmen kon
toen, indien men 't er levend af bracht,
op oen onbezorgden ouden dag rekenen,
doch nu was dat ook gedaan en 't vet ge
heel van den ketel afgeschept.
't Geval wilde echter dat 't Van Zeilen
vergund was met veel omzichtigheid nog
eenige oogjes vet bijeen te garen en op
48 jarigen leeftijd zijn Amalia aan den
eersten stuurman over te geven, waarna hij
stil ging leven. Geen week nadat hij zich
in een groote stad gevestigd had op een
bovenhuis, waren de bordjes geheel ver
hangen. De lofliederen op het rustige land
leven hielden op, de kapitein zweeg een
week lang; hij scheen een vlinder, die zich
verpoptedaarna begon hij een anderen
toon aan te slaan en van toen af kon men
al zijn spreken en denken samenvatten in
één woord lof der zee
De stad was hem natuurlijk al spoedig
te benauwd. Ook hinderde 't hem geweldig
dat men daar van hem, oudgezagvoerder
der Amalia, volstrekt geen notitie nam en
men hem onverholen in zijn aangezicht durfde
verklaren nooit van een Amalia gehoord
te hebben.
Verontwaardigd over zooveel onkunde en
onverschilligheid trok hij naar 't land. Daar
zou men hem althans in zijn waarde er
kennen. Nu, dat doet men ook. 't Heele
dorp noemt hem kap'tein en is wat grootsch
op zijn nieuwen bewoner. De groene dwerg-
Amalia is een voorwerp van bewondering
voor de dorpsbewoners, die 't in de edele
snoeikunst nog niet verder gebracht hebben
dan tot eenden en huizen en ieder, die de
vrijheid neemt over de heg het //zeeleven"
van den kapitein gade te slaan, kan er op
rekenen door den bezitter gepraaid en ont
haald te worden op een ellenlange beschrij
ving van Amalia's schoonheid en voortref
felijkheid.
Die beschrijving heeft in den loop der
jaren een vasten vorm gekregen en zich
geschikt naar de zes besnoeide planten.
Van Zeilen heeft eenige op zich zelf staande
voorvallen netjes weten te combineeren tot
een samenhangend geheel, waarin achter
eenvolgens de sloep, de vuurtoren, de
kotter en de Ned. vlag een rol vervullen
en alle dorpelingen hebben om beurt dit
Verhaal moeten slikken. Ook nu nog, nu
zo 'tallen kennen zoo goed als de kapitein,
zijn ze ten zijnen huize geen oogenblik
buiten gevaar van 't nogmaals to moeten
hooren. Indien ze 't ongeluk hebben het
zijraam uit te zien en een blik te werpen
op het /zeeleven," dan heeft Van Zeilen
beet en steekt van wal af. //Aardig hé
Ja, dat is een episode uit mijn zeemans
leven, die ik je toch eens vertellen moet"
enz. Ieder weet dat daaraan geen ont
komen is en men zelfs, al wendt men voor
geen tijd te hebben, zoolang bij den knoop
van de jas wordt vastgehouden, tot de
kapitein zijn verhaal behoorlijk ten einde
gebracht heeft.
Dat is 't eenige amusement 't welk
Van Zeilen kent en waardeert. Al 't andere
is beneden den ouden gezagvoerder. Hij
is lid van de dorpssocieteit, doch komt er
nooit. De lui bevallen hem daar niet. Hij
is van oordeel dat iemand thuis ernstig zijn
moet, doch zijn ernstig gelaat thuis moet
laten indien hij uitgaat. Hij wil op de
z/Soos" een vroolijken dronk, een beetje
pretmakerij, doch dat willen de dorpelingen
niet. Die zitten te kruisjassen en te pan
doeren met blikken als van ter dood ver
oordeelden en doen een ganschen avond
over éen rummetje. Daar is hij niet van
thuis. Een dubbeltje meer of minder kan
hem geen zier schelen, dus spelen doet hij
niet, uitgenomen biljarten, waarbij hij de
ballen zoo verschrikkelijk door elkaar werkt,
dat zija medespelers geen oogenblik zeker
van hun leven zijn. Ze ontweken den
//beestenmaker" en toen nu do kapitein, tot
stilzwijgen gedoemd, eens een vertellinkje
afstak van blauwe meiden, trokken de heeren
zulke vreemde gezichten dat de president
aan de waardigheid der vereeniging ver
plicht was, den heer Van Zeilen zijn on
gepaste taal onder 't oog te brengen. Do
kapitein was woedend.
z/Wel verd." zei hij, //ik wist niet dat
ik onder jongejuffrouwen verzeild was ge
raakt, maar ik ga dadelijk een ander vaar
water opzoeken" en hij vertrok.
Later heeft hij zich nog wel eens laten
overhalen de Nutslezingen met zijn tegen
woordigheid te vereeren, doch die //leuter-
kouserij" stond hem al spoedig tegen en
nadat hij op een avond een vreemde spreker
over de Oost had hooren lezen, kreeg hij
er zijn bekomst van. Dat werd een mooie
boel, zoo'n pennelikker, die nooit zeewater
geroken had, over de OostHij, die er
alles van wist, door dat hij dertien maal
op Java geweest was, zou ze dan wel anders
inlichten omtrent die schelmen van Javanen.
Moet dat tuig beschaving krijgen rot
ting olie moeten ze hebben en anders niet.
Sedert komt Van Zeilen niet meer op
publieke plaatsen. Eenmaal 's weeks gaat
hij naar de stad en wandelt de Boompjes
langs't zijn de gelukkigste dagen zijns
8)
Jaren verliepen er. Ik werd van Weenen naar
Petersburg gezonden, van Petersburg naar Parijs, ver
teerde een groot gedee te van mijn vermogen en
overtuigde mij eindelijk toch, dat ik voor de diplo
matie niet den minsten aanleg had. Met mijne mili
taire talenten was het niet veel heter gesteld, maar
ik liet mij toch weder Lij mijn regiment inschrijven
om bezigheid te hebben. Twee jaar na het zoo even
verhaalde kwam ik in kennis met de jonge dame,
die later mijne vrouw is geworden. Na eene korte
verlovingstijd trouwde ik en wij hebben een vreed
zaam en gelukkig huwelijksleven gehad, tot dat de
dood mijne gezellin van mijr.e zijde wegnam.
Mijne vrouw was zeer musicaal. Zij speelde uit
muntend piano en ook onze dochters gaven, toen
zij grooter werden, blijken van veel talent. Ik zelf
had mijn vioolspel, dat ik sedert dien tijd niet meer
beoefende, totaal verleerd. Mijne vrouw wist alleen
dat ik in mijne jeugd wel eens gespeeld had, doch
spoorde mij niet aan om met inijn stijve vingers het
op nieuw te gaan beproeven. Zij was tevreden dat ik
eene levendige belangstelling voor muziek aan den
dag legde en dikwijls jonge wapenbroeders in onze
gastvrije woning bracht, die als dilettanten liet een
of andere instrument bespeelden. Eens in de week,
op een bepaalden avond, waren wij dan ook gewoon
voor onze vrienden een klein concert te geven.
Een der bereidwilligste en tevens talentvolste de
zer conccrlgevers was een
jorfê
officier, die eerst
kort geleden van de krijgsschool gekomen was. Hij
speelde de violoncel, had een goede voordracht en
mijne vrouw mocht hem gaarne hooren. Eens op
een dag vroeg hij verlof om een van zijn kennissen
te mogen medebrengen, met wien hij op eigenaar
dige wijze bevriend was geraakt. Hij bewoonde een
paar kamers, vertelde hij, in een huis dat grooten-
deels stuksgewijze verhuurd werd aan alleenloopende
heeren, die khunne bezigheden buitenshuis» hadden.
Nu wilde het ongeluk dat hij tot naasten buurman
een jongen musicus kreeg, die zich dagelijks ver
scheidene uren op de viool oefende. Hij had zich
daardoor natuurlijk niet laten weerhouden, zijn vio
loncel te strijken en ongelukkig genoeg waren zijne
vrije uren bijna altijd juist in dien tijd gevallen,
waarop ook de ander tehuis was. Daar nu de een
zich niet aan den ander stoorde, vormden zij samen
een afgrijselijk concert. Dat was voor mijn jongen
krijgsmakker al spoedig onuitstaanbaar geworden
en hij had zonder dralen het besluit genomen, zijn
kwelgeest een bezoek te brengen en hem te dezer
zake een minnelijke schikking voor te stellen," zoo
dat ieder voor zijn oefeningen bepaalde uren van den
dag zou kiezen. De musicus, een levendig, opgeruimd
jong mensch, in den eersten bloei des levens, had i
eens gelachen en meende dat er nog wel eene an
dere regeling mogeiijk was, die voor beide partijen i
zoo gemakkelijk mogelijk zou zijn wie het niet lan-
ger ten zijnent kon uithouden, zou met zijn instru
ment bij den ander komen, waarna men dan ge
meenschappelijk musiceeren kon. Dat voorstel hatl- j
de officier met genoegen aangenomen, zonder later
ooit van zijne toegevendheid berouw te hebben ge
had. Hij kon zijn vriendelijken buurman niet genoeg
roemen: deze was een geboren kunstenaar en hij-
zou liet als violist zeker eenmaal heel ver brengen.
Overigens leefde hij in zeer beperkte, bijna behoef
tige omstandigheden en hij zou voor eene uilnoodi-
ging zeer dankbaar zijn.
Mijne vrouw kwam een concert voor piano, viool
en violoncel zeer gewenscht voor en zij gaf dus
gaarne hare toestemming. En zoo werd ons dan een
zekere heer Karl Monti voorgesteld, die verzekerde,
ondanks zijn zwarte oogen en haren en ondanks zijn
Transalpijnschen naam, in Duitschiand geboren te zijn
en niet meer Itaïiaansch te verstaan, dan gewoonlijk
boven de muzieknoten geschreven staat. Hij kon niet
veel ouder dan twintig jaar zijn en was een bijzon
der net en welgemaakt man.
Hij na n mij bijzonder in door zijne aangename en
wellevende manieren. Reeds binncii een paar uur
was hij hij ons zoo tehuis, alsof hij er jaren lang
uit- en ingegaan was. 't Is mogelijk dat wij na
verloop van jaren de opmerking gemaakt zoude heb
ben, dat onze verhouding nooit intiemer was ge
worden dan dien eersten dag. Het gaat meer zoo
met menschcn, die terstond hunne persoonlijkheid
gansch cn al en zonder terughouding doen aanschou
wen, omdat ze eenmaal zijn wat ze zijn, en niet den
besten wil niets meer en niets minder zouden kun
nen schijnen De muziek was werkelijk zijn le
vens-clement hij leefde en hij dacht slechts in en
voor haar. Zij was zijne hartstocht, zijne beminden
en zij maakte hem hartstochtelijk en beminnenswaar
dig-
Voor een noot kon hij in vuur geraken als voor
een ding v/aur leven en dood afhing. Dan fonkelden
zijne zwaite oogen met een woesten glans, die zelfde
zwarte oogen die bij de voordracht van een zacht
adagio zoo peinzend en drootnend ia de verte konden
staren. Er was iets in die oogen dat mij on.ver
staanbaar aantrok, zonder dat ik er mij jen voile
rekenschap van kon geven. Ik verbeeldde mij dat,
als ik pen vrouw was, ik op die oogen verliefd zou
kunnen worden en ik gaf uit dien hoofde werke
lijk nauwkeurig acht op mijne oudste dochter, die
juist den leeftijd bereikt had, waarin jonge meisjes
gewoonlijk voor den blik van zulke oogen bijzonder
vatbaar beginnen te worden.
Hij verhaalde ons dat hij vader noch moeder meer
had en ze ook nooit met bewustheid gekend
had. »lk ben zoo eenski ups op de wereld neergeval
len,» zei hij lachend, gelijk de eerste mensch inct
dat onderscheid dut ik de aarde maar al te rijke-
Ijk met wezens van mijn aard bevolkt vond Ik was
er en moest er gehouden worden. Er werd voor mij
gezorgd. Als kind bekommerde ik er mij natuurlijk
in het minst riiet over, op welke wijze dat geschiedde
en later beschouwde ik het als iets waar over men
zich het hoofd niet behoeft te breken als men iets
beters bij de hand heeft. Ik wordt nu nog onder
steund, zij het ook niet zeer overvloedig. Men heeft
mij gezegd dat ik een klein kapitaal verteer, hetr
welk eene voorname weldoenster voor mij heeft uit
gezet en dat ik daarmede zeer spoedig gereed zal
zijn. Men verwacht dat de muziek mij dan verder
zal helpen of men verwacht misschien ook in het
geheel niets en schrijft mij ten slotte dood eenvoudig
dit is de restEnfin, voor de muziek zou ik honger
en dorst willen lijden, voor de muziek zou ik kun
nen bedelen en als het niet anders wilde
ouk stelen.»
Hij had een viool met een zeer scherpen klank en
klaagde er dikwijls over dat hij over geen beter instrument
beschikken kon. Men had eenvoudig dit voor hem
gekocht en hem in de hand gegeven, zeide hij, en
zijne middelen hadden hem nooit veroorloofd aan een
ander te denken.