No. 379.
Zaterdag 23 Mei.
Kijkjes op Indie.
FEUILLETON
Uitgever: L. J. VEEEMAN Heusden.
Wegens het Pinksterfeest
zal het volgend No. een dag
later verschijnen.
UUU
m
Lil
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs-
verbooging.
MK'.IWLJ1-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
II.
De verhouding van Indie tot ons land.
Het onderwerp voor deze onze tweede
schets wordt ons aangewezen door de tijds
omstandigheden. In Den Haag is de ver
houding tusschen de heide deelen dezer
dagen bekeken en getoetst, zoodat er hoop
bestaat dat ze binnen kort, voor zoover
het mogelijk is ze in klinkende specie uit
te drukken, voor goed geregeld zal worden.
Wanneer we hier beginnen met in her
innering te brengen dat de kennismaking
tusschen Nederland en Indie dagteekent
van den aanvang der 17e eeuw, bijna 300
jaren geleden, dan zal 't menig lezer ver
wondering baren dat eerst thans, in 't jaar
1885, en nog wel door ?t stoutmoedig op
treden van een afgevaardigde, een voorstel
werd ingediend tot regeling onzer verhou
ding. We willen op onze eigen woorden
niet vooruitloopen, doch constateeren hier
al vast dat dit, helaas! hoog noodzakelijk
was.
Onze voorouders zijn begonnen Indie te
zoeken, nadat hun door Spanjes koning de
handel op Portugal verboden was. Portu
gal n.l. kende toen den weg naar 't Oos
ten, doch hield dien om zeer begrijpelijke
redenen zoo geheim mogelijk. Wij voeren
derhalve naar dit land en haalden van daar
de Indische waren. Nu wilde het geval dat
Spanje Portugal bemachtigde en de wijze
koning verbood daarop den Hollanders
voortaan allen handel.
Deze maatregel, in 'tjaar 1580 en op 't
standpunt van Philips zeer begrijpelijk, was
de eerste reden van ons zoeken naar Indie.
We kunnen hier niet in den breede dat
alles ophalen, doch herinneren slechts dat
Corn. Houtman den weg vond in 1595 en
we na veel oorlogens tegen allerlei heer-
schers op Java en vooral tegen Portugal
en Engeland, vasten voet kregen niet alleen,
maar de Portugeezen geheel verdrongen en
onze vlag deden wapperen op Java en de
Molukken.
Van vrije concurrentie had men in die
dagen geen flauw begrip en van daar dat
de maatschappijen //van verre'', te Amster
dam, Rotterdam, Middelburg, Delft enz.
elkaar meer tegenwerkten dan den alge-
meenen handel bevorderden en ieder voor
zich te zwak was, zich door Portugeezen
en Engelschen heen aan de inboorlingen
op te dringen.
Toen dit gevoeld werd, legden onze va
deren den grond tot een groote vereeni-
ging, Oost-Indische compagnie geheeten.
Met medewerking der overheid en den in
vloedrijken raadsman Oldenbarnevelt, ver
kreeg deze in 1602, bij uitsluiting van alle
andere, het recht op Indie handel te drijven
Men zal in onze dagen van beperking
en nauwkeurig toezicht niet licht zich de
macht dier veel besproken, hoog geloofde
Vrij naar RICHARD V 0 S Z.
'Fen tijde dat de gebeurtenissen, die hier volgen,
voorvielen, zag Tivoli er nog heel anders uit dan nu.
Tegenwoordig bezit het stadje eene ware brigantaccia
in zijne schurkachtige logementhouders en de bende
schavuiten, die onder den blooten hemel wonend, zich
den weidsch klinkenden titel van ciceronigeven; de
brigantaccia van toen echter was een geheel andere.
Toen ter tijde behoefde men, als men een bezoek
bracht aan de zuilenhal van den sibylletempel, nog
niet goedschiks of kwaadschiks de gevangene te wor
den van die moderne rooverholen, die den argeloozen
reiziger onder het vertrouwen inboezemende synoniem
albergo della Sibylla, tot zich lokkend, hem redde
loos ter prooi geven aan het dubbele krijtje van een
.echten zoon van Italië. Veilig voor de overvallen van
een Romeinschen kellner, die zich eiken ademtocht
sibyllijnsche lucht met een »cafe nero* een ver
mouth di Torino* of een «foglictta*
wrangen »vino di paese* laat betalen, kon men,
in den zonneschijn tusschen de goudbruine zuilen van
den tempel uitgestrekt, languit op de eerwaardige
marmerplaten liggen, boven u het gebruinde casset-
werk en het schitterende hemelgewelf, onder u, zoo
nabij, dat een onbesuisde beweging u het leven zou
kunnen kosten, de kloof van den razenden Anio, welks
watervallen een dof gedonder emhoog zenden en
Italië's schoonsten maar tevens verschrikkelijkslen af
grond met kokende dampen vervullen. Nederblikkend
in de diepte, op de boomtoppen van een ongerept
woud van kurk-eiken, wier reuzenwortels de steile
rotsen, hier diep doorploegd, daar phantastisch ver
brokkeld, omklemmen, duiken oude, lang vergeten
sprookjes in de herinnering op.
En met het oog de sneeuwwitte, in den zonne
schijn blinkende meeuwen volgend, die, rusteloos over
de watervallen strijkend, nu eens diep in den lmive-
ringwekkenden afgrond neerduiken, dan weer in
peilsnelle vlucht omhoog schieten, vergeet men de
woelzieke, rusteloos bedrijvige wereld en bouwt ecne
nieuwe er voor in de plaats.
De eeuwen wijken terug, de tijd van lang ont
troonde, schoone goden keert wederhet gezicht op
de kloof van den Anio echter is onveranderd geble
ven. Altijd vertoonde zij hetzelfde schrikkelijk vei-
heven beeld, altijd weerklonk hetzelfde loeiende ge
bruis, altijd dwarrelden dezelfde grauwe, geheimzin
nige dampen omhoog, uit de spleten en scheuren van
het gesteente opborrelend. Hoor over de zacht-
bewogen toppen van het heilige woud klinkt het
en diep verachte Compagnie te groot voor
stellen. Deze toch vormde een bewind ge
heel op zich zelf en de directeuren, 17 in
getal, vergaderden driemaal 's jaars, om
ginds in het verre oosten aan koningen en
keizers wetten te stellen. Ze bouwden daar
vestingen, legden steden aan, sloegen hun
eigen munt, zonden vloten en krijgsvolk
uit en gaven van hunnen overvloed telkens
bij vernieuwing van hun octrooi, hetgeen
om de 20 jaren plaats vond, een deel aan
den Staat, dien ze ook met schepen onder
steunde.
En dat alles geschiedde in de beste har
monie met de Staten van deze landen, die
dikwijls beroofd en berooid, of bekneld door
vijanden, der wanhoop ten prooi waren. De
Compagnie handelde onder stipte geheim
houding. Ze was aan niemand rekenschap
verschuldigd en daardoor te meer mag het
verwondering haren dat ze, ofschoon onaf
hankelijk en steunende op een verbazenden
rijkdom, steeds de ondergeschikte geble
ven is.
De Oost-Indische Compagnie was en is
nog het ideaal van alle maatschappijen en
't moet voor de deelhebbers in de vele suk
kelende vereenigingen van onze dagen een
weemoedig genot zijn te hooren, hoe onze
vaderen daarmee verdiend hebben.
Het kapitaal bedroeg 672 millioen, ver
deeld in actiën van 3000. Daarmee
verdiende men al spoedig 10, 15, 20 pCt.
Ja er zijn jaren geweest waarin de winst
40 en 50 bedroeg, eenmaal zelfs, in 1606,
75 ten honderd. Gemiddeld was de op
brengst 21% en werden de actiën tegen
6 maal den inleg aan de beurs verhandeld.
Dat was nog eens een zaakje, die Com
pagnie Zelfs in de dagen van tooineloozen
achteruitgang was ze zoo aan de uitdeeling
van groote dividenden gewoon geraakt,
dat ze ook toen nog winst uitkeerde. Dat
verhaastte natuurlijk haren ondergang niet
weinig, 't Was de schuld der geheim
houding. De directie durfde tegenover de
aandeelhouders niet bekennen, hoe de zaken
stonden. Men leende steeds, en zonder
terug te betalen deelde men een denk
beeldige winst uit. Het monopolie, dat de
Compagnie groot en rijk gemaakt had,
werd haar verderf. In 1780 roken de
Staten lont, maar de rottende toestand werd
nogmaals verborgen gehouden. Van '86
tot '90 gaf ze nog meer dan 43 millioen
meer uit dan ze verdiende en in 1795
daalde ze met een schuld van meer dan
100 millioen ten grave.
Om nu tot ons eigenlijk onderwerp, de
verhouding tusschen Indie en Nederland te
komen, hebben we te vragen hoe heeft de
Compagnie Indie behandeld Die vraag,
ieder lezer gevoelt dat instinktmatig, kan
men niet doen zonder een greintje angst
te gevoelen voor de belangen van Indie
en de eer van onzen naam.
Niemand zegge toch dat 't onverschillig
is, hoe men een veroverd land behandelt,
indien men er maar voordeelen van trekt.
Daartegen toch verheft zich de mensche-
lijkheid en het welbegrepen eigenbelang.
We laten den godsdienst hier buiten, of
schoon 't alleszins gepast zou zijn te vragen:
hebben wij, Christenen, daar ginds christelijk
mystieke geruisch en gelispel van den nachtwind als j
het gefluister van geestenstemmen en tusschen de
zuilen, die in het bleeke schijnsel der sterren blinken, j
verschijnt een liooge, in een' witten sluier gehulde
gestalte. De oogen, die in de toekomst zien, met
diep treuiigen blik in de diepte geslagen, staat de
priesteres daar. Wat mag zij aanschouwen Dat
de wereld dezelfde blijft, al moge ook de tempel ver
vallen, al gaan gansche volken en maatschappijen te
gronde, al moeten zelfs de «eeuwige godensterven
Arme zieneresse
Ten tijde dat een Duitsch schilder met zijne tee
kenportefeuille of een Engelsche lord met zijne reis
koets het gansche vreemdelingenpubliek van Tivoli
vormden, werden de Sibylle-tempel en een daaraan
grenzend, op antieke fondamenten opgetrokken, huis,
bewoond door de familie Cesana, bestaande uit man,
vrouw en twee kinderen, een jongen en een meisje.
De vroegere c e 11 a van den kleinen, sierlijken, in
cirkelvorm gebouwden tempel, was het vensterlooze
woonvertrek, door eene deur, die in den doorbroken
wand was aangebracht, met het aangrenzende huis
verbonden.
Don Cesana bezat een kleinen wijnberg en eene
zeer kleine oliveta, zoo dicht bij den tegenover-
liggenden oever van de Aniokloof gelegen, dat de
boomen voortdurend door den stofregen der water-
vallen bevochtigd werden en de grond door aanhou
dende nattigheid slijkerig was geworden. Daarom
groeiden de olijven slecht, en de wijn gold voor een
der zuurste uit den omtrek.
Ter wille van dezen wijnberg en dezen olijvengaard
had de man zijne nicht Cesana uit liet tempelhuis
getrouwd. Zij was half waanzinnig, zat uren lang
voor zich heen te staren en in zich zelf te mompelent
wilde niet ter kcik gaan, omdat zij daar onophoude
lijk aangegaapt werd, rn was angstig voor iëderen
geestelijke. Te huis hield zij zich bezig met het
k.veeken van zijderupsen, waarvan zij meer hield dan
vin hare kinderen de eerste brachten brood in, de
anderen verbruikten het.
Zoo groeiden dan de beide kinderen op, naar het
den hemel goed dacht. Het meisje was twee jaren
ouder dan haar broeder, en, dat het onder de handen
barer half kindsche moeder nog niet was dood ge
bleven, dat scheen elk der buurvrouwen iets boven
natuurlijks, want Donna Cesana deed bijna niets
anders dan het kleine schepseltje op haar schoot
houden en over het kind heengebogen, onafgebroken
half luid spreken, een manier van doen, die de ge
zamenlijke verstandige vrouwen op hunne eigene ma
nier uitlegden. Na enkele jaren reeds toonde het
meisje zich zoo ongehoord, zoo bovennatuurlijk ver
st indig, dat zij haar volkomen verwaarloosden broeder
reeds oppassen en verplegen kon. Als zij met hem
op de tempeltreden zat gehurkt en hem met de
II