No. 384.
Woensdag 10 Juni.
1885.
FEUILLETON
j
Uitgever: L. J. VEERMAN. Heusden.
lil
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs-
verbooging.
Binnenlandsche A D V E R T E N T IE N
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tioeemaal in rekening gebracht. Bij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
In onze historie zijn ongetwijfeld die
bladen het schoonst en opwekkendst, waarop
de geschiedenis van de Republiek derVer-
eenigde Nederlanden beschreven is tijdens
de jaren van hoogsten bloei, toen ons
zwaard gevoeld werd in de schaal van Eu
ropa's evenwicht, onze kooplieden de groot
handelaren van ons werelddeel waren, oiize
kunstenaars den Nederlandschen naam hoog
hielden.
Die tijd ligt reeds twee lange eeuwen
achter ons. Van onzen invloed op de po
litiek van Europa is geen grein meer te
bespeuren, onze handel is door de onder
nemingszucht van de mogendheden in de
schaduw gekomen, maar wat vergaan is,
onze kunstenaars hebben we behouden.
Hoewel reeds lang dood leggen ze door
hunne gewrochten thans nog getuigenis af
van den zin voor kunst, onzen vaderen
eigen.
'tls een onuitwischbare schande voor
onze natie, dat ze deze getrouwen in de
hoogste mate veronachtzaamd heeft. Die
tegenwoordig de Nederlandschen schilder
school bestudeeren wil, moet daartoe tal
van kunstmusea in den vreemde afloopen
en wanneer hij, na die bezichtigd te hebben,
tot het altijd nog kostbare overschot hier
te lande terugkeert, slaat hij de handen
van verbazing ineen over de meer dan el-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Vrij naar RICHARD VOSZ.
6)
Door de plechtige stilte van den nacht klonk het
gedonder der watervallen met dubbele sterkte. Een
dikke nevel vulde de diepte, die een onderaardscli
wolkenmeer geleek, binnen welks zwarte rotsen de
hel kookte.
Vurig rees de maan boven den Catillus op; recht
achter het kruis, dat triumfeerend op den top stond.
Het zag er uit, alsof het door een aureool om
straald werd.
Terwijl de grauwe bergruggen rondom langzamer
hand verlicht werden, bleef de afgrond in het duister,
tot eindelijk ook daar het licht doordrong. Toen de
glans het neveldek beroerde, scheen het te golven
en op te zwalpen. Duidelijker steeds doken de rots
muren uit de schemering op, tot het licht de grauwe
wanden overstroomde, alsof zilveren golven er over
heen vloeiden en lichtende stralen aan de ruwe opper
vlakte ontsprongen.
De nevelgolven in de diepte vervloeiden, glinsterende
punten en toppen stegen uit de blauwe diepte op,
een toovergaarde, die in den afgrond verzonken was.
Lichtende nevelgestalten maakten zich van het ge
heel los, verhieven zich en zweefden langzaam, als
bevrijde en gezaligde geesten naar het blauwe hemel
lendige zorg waarmee wij tot heden onze
schatten van kunst behandeld hebben.
De Uffizigalerij te Florence bevat een
zaal met //Iiollandsche meesters/' het Pitti-
paleis aldaar kostbare stukken van van Dijck,
Rubens, Van der Helst en RembrandRome
en Milaan bezitten eveneens Plollandsche
meesters, Londen en Dresden ook en Parijs
bezit er in den Louvre zooveel en zoo kost
bare, dat een kunstkritikiis (Busken Huet)
kon schrijven zoolang het groote publiek
in Holland niet naar Parijs en naar den
Louvre komt, zal het zich van de oude
llollandsche kunst nimmer een denkbeeld
leeren vormen. De Rembranden en de Dou's,
de Cuypers en de Ruysdaels, do Weenixen
en de Heems, de YVouwermannen en de
Pieter de llooghe's baden hier in een licht,
schitteren in een gloed, spiegelen zich in
een omgeving, die hen gisteren geschilderd
doen schijnen."
Wat daar later op volgt is een oordeel
over ons //Zij (de Franschen) brengen in
hunnen Louvre zulk een schitterende hulde
aan het Hollandsch voorgeslacht, dat we
niet zonder schijn van ondankbaarheid ons
boos op hen kunnen maken." Dat laatste
ziet op hun geringschatting van onze te
genwoordige meesters en gaat ons thans
niet aan.
Ik wil er maar door doen uitkomen dat
we veel hebben laten te loor gaan van wat
vroeger ons eigendom, thans nog onze
roem is en dat Nederland blozen moet
wanneer het bemerkt hoe enorm dat ver
lies is.
z/De Franschen brengen in hunnen Louvre
een schitterende hulde aan het Hollandsch
voorgeslacht."
Ik noemde deze woorden een oordeel.
Eenmaal er overheen stappende dat we
veel verloren hebben en ons troostende
met hetgoen nog overgebleven is, klinken
deze woorden honend ons in de ooren,
wanneer we de meesterstukken onzer kunst,
die duizenden guldens waarde vertegen
woordigen, opgehangen vinden in het rijks
museum, in de wandeling het Trippenhuis
geheeten.
Wanneer we het weinige dat we hebben,
nu nog maar behoorlijk verzorgd hidden,
zouden we daaruit nog eenigen troost heb
ben kunnen putten, maar de toestand waarin
zooveel schoons verkeert is aller erbar
melijkst.
Het Trippenhuis, of liever de Trippen
huizen, want er zijn er twee, zou als woning
van een rijk handelaar geen onaardig figuur
maken op den Kloveniersburgwal, gelijk het
dat ook sedert 1GG2 gedaan heeft totdat na
eenige lotswisseling in 1814 daar een mu
seum van schilderijen gevestigd werd. Maar
als zoodanig heeft het de eenige verdienste
van onze meesterstukken een dak aan te
bieden. Een plaats zou te veel gezegd zijn.
Een woning is nu eenmaal niet geschikt
tot museum te dienen. Evenmin een buiten,
gelijk het Paviljoen te Haarlem. Men heeft
gedaan wat men kon om 't Trippenhuis zijn
woningeigenaardigheden te doen verliezen,
maar is er geen museum uit gegroeid en
daar men nog vele eigenaardigheden, om
den wille van artistieke schoonheid en de
verdeeling in kamers en kamertjes met zij
licht moest ontzien, leverde het slechts een
belachelijk geheel op, een onding. In het
Trippenhuis was alles gevuld, tot de hokjes
en gangen incluis. Zelfs liggen er op zolder
kostbare stukken als weggesmeten, omdat er
geen plaats voor is. Licht was er te veel
en te weinig. Schilderijen, die tusschen de
ramen hingen, waren totaal onzichtbaar en
die een plaats in de hoogte gekregen had
den, hingen in voortdurenden schemer. En
dan de omgevingVlak in de buurt wordt
een groote handel in petroleum gedreven
en men ijst van 't gevaar dat ons Rijks
museum jaren lang uitgestaan heeft.
Thans is 't bijna gedaan, 't Is gesloten en
de ko.:tbare lading wordt gelost en vervoerd
naar een ander oord, waar ze geheel tot haar
recht zal komen. jJ
Na jarenlange verstopping, na een einde- J
loozen tijd van verwaarloozing en veronaeht- a
zaming, zullen dan eindelijk onze kunstschat-1
ten verzameld worden in één groot natio/j
naai Museum, dat na veel delibereerens te
Amsterdam is opgericht.
Reeds in 18G3 werd door Thorbecke, bij
gelegenheid der Delftsche tentoonstelling, op J§
hel wenschelijke van zoodanig museum ge-
wezen. Men dacht toen echter niet aan eeq,
daarvoor expres ontworpen gebouw, doch
hoopte van een der aanwezige lokaliteiten
te kunnen profiteeren. Later bleef dit een
zaak, waarop //de aandacht des ministers
gevestigd bleef," een term, die op 't Binnen
hof zeer goed bekend is. J f
In '66 werd er gesproken om de groote S
Hofzaal van 't Flaagsche gemeentebestuur 'j|
te vragen en tegelijk kwam het Muiderslot
in de gedachte der steeds ijverende com
missie. De minister gaf als zijn gevoelen te fe
kennen dat hij zelfs voor een tijdelijke
plaatsing de Hofzaal minder geschikt bleef
achten en dat het Muiderslot daartoe even
min dienstig was.
De zaak bleef echter aan de orde en
kwam in 1873 door een voorstel van de
heer S. van Houten als een memoriepos
op de begrooting. Later werd er een toi
voor uitgetrokken en begon op het door d(
hoofdstad geschonken stuk grond de bouv
van ons nationaal museum.
Dat is het blijeindend slot van de lijdens
geschiedenis onzer kunst.
«4
(Wordt vervolgd.)
gewelf op. Ornstroomd van licht, stond de tempel
daar, als was hij pas uit de handen van een boven-
natuui lijken bouwmeester gekomen, die hem der godin
ter eerc had geschapen.
Bewegingloos staarde het meisje nog altijd voor
zich en toen rond haar heen alles zich meer en meer
verhelderde, zuchtte zij diepwant binnen in haar
was het duistere nacht.
Daar hoorde zij opeens iemand over de kleine plaats
schrijden, waardoor het rotsplat, waarop de tempel
stond, van de eerste huizen der stad gescheiden werd.
Misschien dacht zij op dat oogenblik aan hem, want
zij wist dadelijk dat hij het was. Zij werd beurte
lings koud en heet en kromp in elkaar van angst
het was of ze plotseling de eerste levenstrillingen in
zich had gevoeld van hetzelfde geheimzinnige vermo
gen, dat bij hare moeder eerst in den dood ontwaakt
was, maar iedere vrouw van haar geslacht en haren
naam zoowel hier als hier namaals aan ondragelijk
lijden overleverde. Zij zonk neer met haar hoofd tegen
een der zuilen geleund en drukte haar gelaat diep in
de rozenfestoenen zonder acht te geven op de door
nen, die haar gelaat verwondden.
Sandro bemerkte haar niet. Op de onderste trede
van den tempelstoep bleef hij staan, schuw naar bin
nen glurend, waar de beide huiveringwekkende doo-
den lagen, door het bevende licht der kaarsen spaar
zaam verlicht. Een uil vloog klagelijk gillend van het
tempeldak opde knaap sloeg een kruis. Daarop riep
hij zacht: «Sibylle! Sibylle
Daar hij haar nergens zag en zij niet antwoordde,
begon hij angstig te worden. Hij maakte een klein
voorwerp los, dat aan een snoer om zijn hals hing,
besteeg haastig de trappen en legde het voorwerp
op den drempel neer, waarna hij zich in allerijl ver
wijderen wilde. Maar ter zelfder tijd richtte het
meisje zich op en ontwaarde hij haar.
Hij trad beneden om den tempel heen, lot hij haar
bereikte. De ruimte was daar zóó klein, dat hij, dieht
naast den hoogen onderbouw des tempeis staande,
het gebruis van den stroom en het schuimen der
golven kon waarnemen.
«Uwe ouders zijn beiden dood,« zoo begon hij,
tusschen vrees en medelijden geslingerd, «en allen
laten u alleen
«Ze liggen heiden in den tempel,antwoordde het
meisje met toonlooze stem. «Wilt ge ook hun ster-
vens-uur weten voor de tombola U wil ik het ver
tellen, opdat ge door mijn verdriet zult kunnen win
nen. Hoeveel skudi verlangt ge?«
Zij vroeg dit laatste op zulk een diep honenden
toon, dat de jonkman zich het bloed naar het hoofd
voelde stijgen.
«Ik ben gekomen,# bracht hij met moeite uit,
om u
Sibylle viel hem in de rede: «Alsof ik niet weet,
waarom gij hier gekomen zijt, Sandro Sebastiano!
Mijne moeder heeft uw' vader immers den dood aan
gedaan, uit wraak voor de vcrwenschingen uwer moe
der en wegens de wond die mijn broeder om mijnent
wil ter wille van de strega van u heeft ont
vangen. Misschien hebben de menschen gelijker
gebeurt zoo veel dat wij niet begrijpen kunnen. Ie
der kan dat eiken dag aan zich zelf nagaan.#
Zij verzonk in diep gepeins.
Middelerwijl voerden in Sandro's borst de harts
tochtelijke aandoeningen strijd. Hij wilde weg, ver
weg, maar stond als vastgeketend en zag met eene
mengeling van vrees en vereering tot haar op.
«Omdat mijne moeder Sibylle Cesana heette,#
klaagde de ouderlooze, alsof zij in zich zelf sprak,
«en omdat zij over het gepraat en de wantrouwendev A
blikken der menschen eerst nadenkend en toen on
noozel werd en eerst bij haar sterven het verstand
herkreeg, heeft men haar vervloekt. Zoo als mjnij
moeder geleefd heeft, wit ook ik leven, en zoo
als zij gestorven is, zal ik sterven! Hier een jammer
lijk bestaan, hier namaals eeuwige kwellingenEn
waarom
Zij hief als ten aanklacht hare beide handen ten
hemel.
Na eenigen tijd schrikte zij op en voegde Sand,^
toe: «Staat ge daar nog altijd!#
«Is uw broer weg?#
«Ja, op den Monte-Genaro. Als de begrafenis voorbij
is ga ik hem weer halen. Hij behoeft het niet te
Weten hoe zijne moeder nog in den dood beschimpt
wordt.
Sandro hield het niet langer uit. Met nokkende
stem nam hij afscheid.
»Ik ga morgen weg naar Rome.«
«Goede reis!#
llij ging echter nog altijd niet. Zij hoorde hoe hij
diep en zwaar adem haalde.
«Opdat gij het niet het
eerst van anderen zult
vernemen, wilde ik het u zelf zeggenIk word
gendarm.
»Sbirre!«
Zij sprak deze schimpende benaming zoo langzaam llf
uit en met zulk eene diepe verachting dat Sandra's 0
gelaat aschvaal werd. Met heesche stem riey klei'B
haar toe ming I
«Zeg uwen broeder, den brigant, dat hij zit. llt'fi
acht neme voor den sbirre, want die zou wel :n h11
naar Tivoli kunnen komen. En gij, met uwe toi zich f
'borr
I 'A
DE
ei
LEBWAABD.
SIBILLE 1 11
,1'