No. 386. Woensdag 17 Juni. 1885. Het leger in China. FEUILLETON, Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden. m VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en Z A T E R D A G. Abonnementsprijs: per 6 maanden f 1.Franco per post zonder verhooging. prijs- Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Het geschil tusschen China en een der eerste militaire machten in Europa mag deze korte beschouwing over de weerbaar heid der Chineezen rechtvaardigen. De militaire toestanden in China onder scheiden zich zeer van die in de Europee- sche staten, door dat ze nog geheel op het beginsel rusten, door Confusius in zijn wet geving neergelegd. Voor de Chineezen is de krijg het groote ongeluk en de zwaarste beleediging der menschheid. Naar dit beginsel kunnen ze nooit een veroverings krijg, een z.g. poli tieker! krijg voeren, zonder zich aan zware zonde schuldig te maken. De soldaten-stand is naar hun opvatting slechts een noodza kelijk kwaad, dat geduld wordt ten einde het grondgebied te verdedigen. De opoffe ringen, daaraan ten koste gelegd, bleven steeds achter bij die voor andere doelein den gebracht, b. v. voor den landbouw, die in China als het edelste bedrijf geldt, als den mensch het meest waardig en den hemel welgevallig. De militaire stand geniet derhalve in China niet dat aanzien en die rechten als in Europa en de Mohammedaansche lan den in Azië. Het mangelt den Chineezen ook aan dat zelf bewustzijn,'t welk met het ridderlijk militaire beroep te zamen gaat ën den soldaat een groot deel zijner deug den geeft. Aan deze zuiver beschermende natuur van het militaire stelsel ging de bouw van den grooten Chineeschen muur vooraf, die ten doel had zonder groote offers van men- schenlevens de grenzen des rijks te beschut ten- Uit den aard der zaak volgt er uit dat de soldaten-stand niet als een bijzon der eervol beroep geldt en dat evenmin van algemeenen dienstplicht in China sprake kan zijn. Het Chineesche leger wordt vol tallig gehouden door vrijwilligers, welke om den wille der soldij in dienst treden en door de kinderen van oude soldaten, welke hunne plaatsen bij wijze van erfenis aan hunne zonen nalaten. In den jongsten tijd echter is in China, tengevolge het aanknoopen van betrekkin gen met Engeland en Frankrijk, veel ge daan om de sterkte van het leger te ver meerderen. Zoo hebben b. v. bij de om Peking en Kanton liggende regimenten Remming- tongeweren en getrokken kanonnen de plaats der oude bogen, speren en lontge weren ingenomenook heeft men hier en daar arsenalen aangelegd, die steeds meer de bewapening der armee volgens de jong ste uitvindingen voortzetten. Vooral zijn de verbeteringen in 't oog vallend waar ze de marine en den bouw der forten betreffen, welke alle naar Europeesch systeem inge richt en met Krüpp kanonnen bewapend zijn. In het leger bestaat echter nog altijd de oude verhouding, die de ontwikkeling van den militairen geest verhiudert en waar over we nog eenige sprekende trekken wil len mededeelen. De keizer vin China staat niet als in andere landen tot zijn leger in onmidde- lijke persoonlijke betrekking, doch behar tigt de belangen er van als van ieder an der ondergeschikt deel van 't staats-orga- nisme. Het ministerie van oorlog heeft, als alle ministeriën, twee presidenten, een uit elk der in het rijk wonende rassen, n.l. een Tartaar en een Chinees. Daarom ontbreekt het in het leger aan eenheid, die, zal het iets beteekenen, absoluut noodig is. Wan neer de eerste president overhelt tot een meer krijgshaftige opvatting zijner taak, dan wordt hij daarin door zijn Chineeschen collega tegengewerkt. Nu is wel in de laatste jaren een nieuwe betrekking in 't leven geroepen, n.l. van opper-president, van 't. ministerie van oorlog, maar volgens de almanak van Gotha is die nog steeds va cant, daar de zwarigheid der leiding door één persoon onoverwinnelijk schijnt. Vroeger waren de Chineesche soldaten ingezetenen in de plaats van hun garnizoen, wat natuurlijk de ontwikkeling van het militairismo evenzeer belemmerde als de gezwinde verplaatsing der armee. Laatst is daarin verandering gebracht, doch daar deze diep ingrijpt in de eeuwenoude toe standen, zal er een vaste hand noodig zijn om ze te handhaven. Wanneer wij terugblikken op de geschie denis der Chineesche armée, dan vinden we als de eerste thans nog geldende grond slag een instructie, door Keizer Kang-hi in 1710 aan zijne bevelhebbers gegeven. Ofschoon daarin verzocht wordt den mili tairen geest in 't leger op te wekken, berust ze toch in den grond geheel op de oude godsdienstige opvatting omtrent den oorlog en den soldatenstand. Een Fransch schrijver haalt uit deze in structie de volgende merkwaardige plaat sen aan. „De oorlog/' schreef de Keizer, „is voor een volk dat, wat een gevaarlijke ziekte voor het lichaam is." Er komt in elk ziektegeval een oogenblik waarin men eenig middel aanwendt, een ander, waarin men het middel werken laat en eindelijk een, waarin men het uitwerksel bespeurt. Die deze tijdstippen niet nauwkeurig in acht neemt, heeft, geen zedelijk doel en geen menschelijk gevoel. Men zal derhalve geen oorlog voeren zonder degelijke redenen evenmin op ongereede tijden men zal geen oorlog beginnen in den zaaitijd of in den oogst of in tijden van hongersnood, onver schil lig of deze bij ons of bij den vijand voorkomt. Wel, zegt Keizer Kang-hi, kan men een krijg ondernemen, slag leveren, steden veroveren voor men echter van deze middelen gebruik maakt moet meu zeker zijn dat gerechtigheid het doel, menschlievendheid het richtsnoer onzer handeling is. Men mag nimmer het leven van menschen op het spel zetten dan wan neer het geldt het leven van anderen te redden men mag nimmer de rust van bijzondere personen storen, dan wanneer het geldt de openbare rust te verzekeren slechts dan mag een enkel mensch schade lijden, wanneer dat voor het geheel heil en geluk ten gevolge kan hebben. Omtrent de krijgs operatiën zegt de Keizer o. a. dit Men zal den vijand nooit verder dan honderd schreden vervolgen, want oorlog en veldslagen zijn slechts noodweer en het is onrechtvaardig een vluchtenden vijand schade toe te brengen. Ontmoet een be velhebber een vijandelijke afdeeling, zoo zal hij niet terstond tot den aanval over gaan, maar in de eerste plaats hare vlucht begunstigen. In 't, bijzonder wordt aan bevolen dat de krijgsaanvoerders bij het binnendringen in het land des oproermakers (iedej* die tegen China oorloogt is een oproermaker tegen den Keizer, dewijl deze alle andere vorsten der aarde als zijne leenmannen beschouwt), eerbied zullen hebben voor de goden die daar gediend worden en de priesters niet zullen bena- deelen of bedroeven. Zij zullen niet door de velden, waarop rijst verbouwd wordt, marcheeren geen wouden vernielen of vruchtdragende boomen omhouwen en geen kleine planten en nuttige kruiden vertreden. Zij mogen zich geene huisdieren met ge weld toeëigenen, de muren der steden niet Vrij naar RICHARD V O S Z. 8) Onmiddelijk naast den tempel daalde een smal pad %teil in de diepte af. Maar slechts enkelen hadden den moed het te betreden, uit vrees voor de daemo- nen die in den afgrond huisden, meer dan voor het gevaar dat er aan verbonden was. Hoewel Sibylle sinds hare kindsheid met de ver schrikkingen van de kloof vertrouwd was, had zij het toch nog nooit durven wagen bij avond het pad te betreden. Doch sedert zij overtuigd was zelf eene soort van booze geest te zijn, kende zij geen anderen angst meer dan angst voor haar zelf. Het zou aan hare hersenen niet ongestraft blijven dat de overledene »strega« haar onder het hart had gedragen. Zonder eenige bizondere voorzorg in acht te nemen, schreed zij tastend langs de rotsen, waarin toenmaals nog geen weg was uitgehouwen, geene gaanderijen uitgebeiteld, De twijgen van den wilden olijf en den woekerenden braamstruik of denstekeligen mastiekboomJ) dwongen haar telkens tot stilstaan. Somwijlen scheen Jiet alsof zij over den afgrond zweefde. Daar zij ech ter het huiveringwekkende pad even goed kende als den zuilengang van het ouderlijke huis, en bovendien vast vertrouwde op hare sibyllijnsche kracht, deed zij zelfs bij het bedriegelijke schemerlicht van de maan geen enkelen misstap. Op punten waar de twijgen zich boven haar hoofd samenvoegden of waar het maanlicht nog niet was doorgedrongen, wachtte zij, alvorens verder te gaan, tot hare oogen zich aan de omringende duisternis gewend hadden. In de zwarte diepte zag zij het golven der schuimende wateren en van alle kanten daalden fijne droppels neer, die haar gelaat als een motregen besproeiden. Eindelijk naderde zij haar doel. Meer en meer vernauwde zich de kloof; de rotsen naderden elkander, sloten zich bijna aaneen. In mon sterachtig phantastische vormen steeg een warrelende menigte van klippen en rotsblokken, eene bende drei gende spookgestalten gelijk, rond de nachtelijke be zoekster omhoog. Een razend gebruis boven, een razend gebruis onder haar, dat de grond scheen te wankelen. Achter laag, schier ondoordringbaar struik gewas, eene wildernis van ^slingerplanten en riet, reus achtige bladplanten en monsterachtige varens, werd de duistere ingang zichtbaar van eene grot, die in de onderwereld zelf scheen af te dalen. Oorverdoovend was het geraas dat uit de opening naar buiten drong een sissen, een loeien, een borrelen en brullen om een donderslag te overstemmen. Dichte wolken van waterdamp golfden naar buiten. Sibylle wachtte tol het kloppen van haar hart was bedaardtoen drong zij moedig voorwaarts, eene donkere, slijkerige helling langs. Zij bevond zich in een hooggewelfde grot, een ontzaglijke rotsspleet. Voor zoo ver de duisternis eene nauwkeurige waarneming toeliet, scheen in de verte een geweldige zuil op te stijgen, door een mat schijn sel onzeker verlicht. Van dien kant kwam het donde rend geraas. Het was de Auio, welks hoofdmassa zich hier in de diepte stortte. Slechts enkele schre den van het me/je verwijderd, wentelde de stroom in wilde draaikolken en maalstroomen zijn onder- aardsch graf tegemoet. Zij bevond zich in de Neptu- nus-grot. Sibylle hurkte, half verdoofd door het helsche ru moer, op den rotsachtigen bodem neer, die van tijd tot tijd door een golf werd overstroomd. In die houding bleef zij langen tijd wachtende. Zoodra liet maanlicht door den rotsspleet gleed en, een regenboog over den afgrond tooverend, water en grot plotseling in een blauwen glans tooide, stond zij op, trad tot aan den rand der klippen naar voor, hief haar gelaat en hare armen omhoog en sprak langzaam en plechtig den sibvllijnschen tooverspreuk uit, die, sedert hare kindsheid uit haar geheugen ge weken, haar den vorigen nacht weer te biimen was geschoten. Nadat zij dit volbracht had, bukte zij zich, plukte een wit bloempje, dat op de klippen bloeide, trok den dolk haars vaders uit haar keurslijf, stak zich daarmede in den arm en liet drie bloeddroppelen in de geopende kelk der bloem vallenden dolk wierp zij in den stroom. Toen de wonderlijke glans om haar heen ver bleekte en het kleurenspel boven den val vervloeide, ging zij heen. Het leven haars broeders was gevrijwaard. Alleen een kogel kon hem dooden; daarover strekte zich hare macht niet uit. V. Reeds voor zonsopgang was Sibylle aan den arbeid zij naaide uit liet vel eener boschkat, die haar vader eens in een adventnacl.t op »bloedgrond« had geschoten, een kleinen buidel voor haar' broeder. Daarin borgde zij de witte bloem met de drie bloed droppels. Het koord, waaraan de buidel gedragen moest worden, vlocht zij van haar eigen haar. Daar mede gereed, pakte zij alles in haar korf, wat zij aan eetwaren in huis had een zak maïsmeel, eene flesch olijfolie, een touw met gedroogde forellen uit den Anio. Ook van de kleedingstukken haars vaders voegde zij er een paar bij en vulde een geiteleeren zak, waarin bij herfsttijd mos werd bewaard, met wijn. Toen legde zij haren sluier af, zette de korf op haar hoofd en. maakte aanstalten om het huis te verlaten. Bij de deur aarzelde zij, keerde zich nog eenmaal om en mompelde: Het zal toch niet helpen. Haar oog viel op de buks van haar vader; zij nam haar van den wand en hing haar over den schouder en nam nog zooveel kruit en lood mede als zij vindfn kon. Zonder verder te dralen trad zij toen naar buiten, sloot de deur achter zich toe en legde den sleutel achter een antiek kapiteel, dat voor de deur als zitplaats dienst deed. Wordt vervolgd. De mastiekboom is eeu struikachtig boomgewas, dat in Z. Europa iniieemsch is en waarvan het welriekende mastiek gewonnen wordt Vkrx

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1885 | | pagina 1