No. 402.
Woensdag 12 Augustus.
1885.
Mijmering,
FEUILLETON.
MEMENTO MORI!
Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Franco per post zonder prijs-
vcrhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 1.0 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche A I) V E R T E N T IE N
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Hij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
Men is tot de ontdekking gekomen dat
ons volk gebrek lijdt; ge zult't niet raden,
indien 't u nog niet ter oore gekomen is
er wordt niet bedoeld gebrek aan levens
middelen, aan middelen van bestaan, aan
goed brood, aan vleesch, aan zuiveren drank
enz. enz., ook daaraan lijdt het volk gebrek,
doch dit alles is van een lagere orde. Het
volk, en dat is de ontdekking, lijdt gebrek
aan uitspanning, aan dagen van algemeen
vermaak, aan een wnationalen feestdag.
Tot voor kort gold de geliefde kermis
voor zoo iets. Ze was een feest als een re
genbui, die over 't heele land trok en op
grooten en kleinen zegeningen en nog meer
strooide, ook wel gaven, die nu juist niet
precies zegeningen, zijn. Die bui is afge
trokken of bijna onmerkbaar geworden.
Hier en daar is de kermis met één forschen,
weltoegebrachten slag ter dood gebracht,
op andere plaatsen vermoordt men haar
geniepig en langzaam maar toch zeker en
waar ze aldus behandeld wordt, heeft ze
reeds alle respect verloren. De arme, zoo
hoog in aanzien in vroeger dagen, wordt
bespot en uitgejouwd en er is niemand
meer die haar in bescherming durft nemen.
Ze heeft haar doodvonnis op de kaken en
niemand treurt daarom dan de kinderen,
de groote en de kleine.
In verstand en beschaving staat een kind
van goede ontwikkeling op gelijke hoogte
als het volk van eeuwen terug en dezelfde
indruk die de kermis op een individu van
onzen tijd maakt en die eerst bewondering
teweegbrengt om allengs te verflauwen en
eindelijk ophoudt indruk te heeten, diezelfde
indruk is ook op'tmenschdom te bemerken.
Het volk is de kermis ontgroeid, het is
langzamerhand tot inzicht gekomen dat
zoo'n feest niet meer voor onzen tijd past.
De kermis is verouderd en zal, ook buiten
toepassing van gewelddadige middelen, haar
dood vinden.
We steramen echter, en dat hebben we
vroeger ook reeds gezegd, we stemmen
niet in met degenen die zoo laag op haar
neerzien en in haar de bewerkster zien van
zoovele gruwelen. Geen volwassene mag den
draak steken met de spelen van het kind.
De kermis behoort in den levensgang der
menschheid even goed thuis als het hoepelen
in dien van den jongen. Ze is een histo
risch feit, doch haar tijd spoedt ten einde.
Men heeft daarom de pogingen om haar
te veredelen thans voor goed opgegeven.
Vroeger heeft men daar druk over gespro
ken en geschreven, doch zoomin als een
oud kleedingstuk tot een nieuw te maken
is en een stervend man herschapen kan
worden in een jongeling, zoo min kan de
oude kermis tot een voor onzen tijd passend
vermaak veredeld worden.
Heeft daarom het volk thans behoefte
aan een grooten, nationalen feestdag, een
dag van algemeen vermaak, van stilstand
in zaken en van volkomen overgave aan
vreugde en blijdschap?
Men vermoedt het en zoekt reeds een
steunpunt. Zoo'n feestdng, zal hij eenige
levensvatbaarheid hebben, moet een reden
hebben, een punt van uitgang. De Israëlie
ten dansten om het gouden kalf, de Neder
landers kunnen niet jubelen over 't mooie
weer of 't malsche gras der vlakten en 't
warme zand der duinen. Als 't op den
feestdag regende, zou 't gansche feest in
't water liggen.
Wanneer we goed zien, dan behoort een
feest, zal het nationaal zijn, zijn grond te
vinden in de geschiedenis van het volk.
Het moet uit de omstandigheden geboren
en met het volk opgegroeid zijn. Zoo is
de kermis ontstaan en daarom hangt veler
hart nog aan haar. Op den dag van zoo'n
feest moet in ieder menschenhart een snaar
trillen van vreugde of dank of van beide,
en al deze trillingen moeten zich doen hoo-
ren in een welluidend schoon akkoord en dat
is dan het nationaal feest.
Zou ons volk dergelijk feest kunnen
vieren Ongetwijfeld. Wie herinnert zich
niet de dagen van 1872, toen als dooreen
tooverslag het verleden zich voor onzen
geest vertoonde en we met een gloeiend
feest den tijd der Watergeuzen herdachten?
Zoo zou b. v. het jaar 1813 een uit
gangspunt kunnen zijn, de verlossing van
het Fransche juk. Of aan die van het Spaan-
sche juk zou zich een feest kunnen vast-
knoopen en daarvoor kan dan of den Briel
bf Leiden stof leveren. Immers is het ont
zet van Leiden ook een algemeen bekende
gebeurtenis
Maar laten we niet meer opnoemen.
Ieder die geen vreemdeling in het land is,
weet dat een nationaal feest met een
gebeurtenis uit onzen vrijheidskrijg tot ba
sis een onmogelijkheid is. Een feest, waarop
twee vijfde der ingezetenen zich ter oor-
zake van gemoedsbezwaren zou afzonderen,
kan niet nationaal heeten.
We zijn zelfs niet eens zeker dat de
verlossing van het Fransche juk aan allen
aangenaam zou zijn herdacht te worden.
De humaniteit eisclit tegenwoordig alle
steenen des aanstoots angstvallig te mijden
en de verbroedering der volken tot stand
te brengen. Er is weer eene nieuwe ver-
eeniging opgestaan, die zich Pax h u m a-
n i t a t e (vrede door menschelijkheid) noemt
en gewis het hoofd zou schudden indien
de Nederlander zich nog eens de jammer
lijke tijden van 't jaar '10 herinnerde en
het zegenrijke jaar '13 daarop gevolgd.
Men mocht weer eens belust worden op
den verfoeiden oorlog, weet ge? en 't is
beter een oud gediende niet in den kruit
damp te brengen.
Nu heeft men er wat op gevonden. Kun
nen we moeilijk een nationaal feest
scheppen eigenlijk worden die niet vol
wassen geschapen, maar groeien uit een
klein beginsel met 't volk op we zou
den dan toch tot een algemeen feest kun
nen komen. Men heeft de jongste, nog
natte bladen van ons geschiedboek opge-
OSSIP SCHUBIN.
6)
IX.
Mijne tante schonk ons haren zogen op onze ver
loving. Ik was gelukkig.
Spoedig merkte ik, dat ik Sonja tot dusverre
nog maar half gekend had, dat zij met zekere trot-
sche schuwheid hare schoonste eigenschappen voor
mij had verborgen gehouden.
Zij bewees mij de hartelijkste teederheid, had voor
mij de roerendste attenties en bleef inmiddels toch
terughoudend tot het ongenaakbare toe.
En spijt dat alles gevoelde ik nog steeds de oude
pijn. Altijd en altijd weer bekroop mij die afschu
welijke vrees, beklemde mij de borst en maakte mij
zoo gesloten en stilzwijgend, dat mijne arme bruid
het bemerken moest en zich er door gekrenkt achten.
Op zekeren avond was ik buitengewoon naargees
tig gestemd, nog erger dan anders. Het was nog
altijd aan den Rijn, op een ruw getimmerd houten
balkon, dat op een tuin vol bloeiende linden uit
zag, die in den maneschijn scheen te slapen. Daar
trad Sonja aan mijne zijde en begon schoorvoetend:
«Wladimir, scheelt er iets aan?Zijtgeziek?
Of is er iets dat u hindert?*
>Bewaar me,« antwoordde ik heftig, »hoe komt
ge in '8 hemels naam op die gedachte?*
Ik schrikte zelf van den scherpen klank mijner
«tem en zweeg.
»Dan zij haalde diep adem,» dan ...kan
ik slechts een ding vermoeden Gij begint mij
moó te worden!*
»Ik?« riep ik ontsteld.
Gij behoeft er niet tegen op te zien mij dat te zeg
gen,vervolgde zg met donkeren, trotschen blik, hoewel
zij moeite moest doen zich goed te honden, ik ben
niet een van die zwakke, teerhartige meisjes, die
tering krijgen, als als zij bloosde en
wendde het gelaat af. »Ik geef u uw woord terng,*
prevelde zij.
»Sonja!« riep ik uit, »hoe knnt ge in Godsnaam
denken, dat dat
»Dat ik u verveel,* voltooide zij half lachend, half
weenend. »Omdat het zoo natuurljjk zou zijn. Ik
ben niet zoo als andere meisjes; ik kan niet coquet-
teeren, ik kan niets anders dan Zij bleef ste
ken en keek verlegen en innig met hare groote
oogen tot mij op, begon toen over haar geheele
lichaam te sidderen en bitter te snikken
»Ge kunt niets anders dan mij liefhebben is
het dat, wat gij zeggen wondt?*
Zij knikte. »En gij?* vroeg zij mij diep in de
oogen blikkend.
Wat ik haar antwoordde? Nn, in elk geval was
het voldoende om hareu twijfel te verdrijven. Toen
stonden wij nog een poosje bij elkander, st.om en
gelukkig. De nachtwind suizelde in de boomen en
hier en daar zonk een bleeke lindebloesem, als door
de maan doodgekust., zonder geruisch ter aarde. Op
eens legde Sonja hare kleine hand in de mijne.
»En nu, Wolodja, biecht nu eeu3 op, wat u zoo
treurig maakt,* fluisterde zij.
Niets, waarin gij eene rol speelt, mijn duifje,*
antwoordde ik.
Toen legde zij haar kopje met schuchtere teeder
heid op mijn schouder. »En ook niets waarover ik
u troosten kan?* fluistorde zij zoo zacht, dat het
was alsof ik hare woorden alleen maar met mijn
hart hoorde.
Hoe aanbad ik haar! Als ik daaraan denk, dan
wordt het mij angstig en droevig te moede. Ik be
grijp niet dat wij beiden een en dezelfde mensch
zijn, de goedhartige knaap van toen en ik. Het is
mij alsof ik sinds dien tijd van ziel verwis
seld ben.
X.
Den volgenden dag ontving ik een brief van
miju broeder Boris. Op het eerste gezicht herkende
ik zijne hand niet. Het schrift was stijf en van
velerlei krullen en halen voorzienverder was de
brief als doorspekt met zinnen en woorden, die in
Chineesche karakters geschreven waren en waar
van ik natuurlijk geen letter verstond. Hij schreef
mij veel over een grootsch plan, n.l. over de in
voering van algemeene dienstplicht in China, Met
het Chineesche leger,* zoo besloot hij, »waag ik
het Europa te bevrijden en alle vooroordeelen met
één slag eene eeuw achter ons te werpen.*
Ik wist dat mijn broeder zich vroeger veel op
had gehouden met natinnaal-oeconomie, in den
laatsten tijd voel met de Chineesche, en dat ver
klaarde ten minste iets van don brief. Toch bleef
er raadselachtigs genoeg in over. Vruchteloos
trachtte ik mij diets te maken, dat de verschil
lende ongerijmdheden van het vreemdsoortige epis
tel opzettelijke humoristische overdrijvingen waren,
de indruk, dien het op mij had gemaakt, bleef on
aangenaam en «hakkend.
Daar mijn broeder als zijne innigste wensch uit
gesproken had mij spoedig te zien en wel in Ba
den, waarheen hij mij, van Parijs uit, tegemoet
zou reizen, begaf ik mij ook weldra op reis naar
dit beroemde Russen-elyseum. Mijne tante, die
vooraf nog eene vriendin in Bonn wilde bezoeken,
beloofde mij ten spoedigste te zullen volgen.
Ik kwam in Baden, maar vond noch mijn broe
der, noch oen brief, die zijne afwezigheid kon ver
klaren. In aanhoudende verveling wachtte ik éën,
twee dagen. De derde dag liep ten einde... nog
hoorde ik geen taal of teeken van Boris. Daar
hoe goed heugt het mij nog! Het was tegen den
avond en zeer drukkend. Ik zat mot neergelaten
stores aan mijn schrijftafel en had juist een brief
aan Sonja voltooid. Achteloos greep ik eene Frau-
sche courant, een nummer van de «Figaro.* Ik
las een weerbericht, toen eene komische anecdote
over de vorstin B., daarna een »sensatiemakonde
gebeurtenis*
»Het handelde over »een Russisch edelman, dien
gansch Parijs kent, een origiueel met despotiek
karakter en liberale denkwijze vorst S De
bedoelde heer is gisteren in het Bois naar het rij
tuig van den keizer gestapt en heeft, hem zijne
hand aanbiedend, uitgeroepen: »Mon cousin, puis
je compter sur vous?* Hij hield zich voor den
keizer van China. Gevallen van verstandsverbijste
ring schijnen reeds meermalen in de familie S
te zijn voorgekomen. De voorname lijder bevindt
zich reeds onder geneeskundige behandeling van
Dr. Blanche.*
Die voorname lijder was mijn broeder Boris.
Hoe ik de volgende drie uren doorbrachtik
weet het niet. In mijne herinnering zijn ze niets
dan eene zwarte vlek, waarvan ik gruw. Toen ik
weder tot mijne bezinning kwam, was het eerste
waarop mijn oog viel, mijn brief aan Sonja.
Ik brak het couvert open en las hem tweemaal
langzaam van den datum tot de onderteekening
over. Toen scheurde ik hem in lange, smalle reepen.
Nu was alles uit.
Het viel mij in dat mijne tante mg opgedragen
had, voor haar en mijne bruid kamers te bestol
len. Binnen korten tijd zouden zij te Baden aanko
men. Sonja wederzien durfde ik niet, eene ontmoe
ting met haar moest tot eiken prjjs verhinderd
worden. Maar hoe?
Zou ik eenvoudig het bericht uit de Figaro*
knippen en het haar toezenden met de woorden er
NIEUWSBLAD
liet Land van Neusden en Altena,
LANGSTRAAT EN
BOMHELERWAARD
DOOR