No. 404.
Woensdag 19 Augustus.
1885.
Een handelsartikel.
FEUILLETON.
Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden.
KOEN MULLER.
A
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs-
"trbooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Door alle tijden heen heeft ook de mensch
e schande genoten onder de handelsarti
kelen gerangschikt te worden.
In den ouden tijd en ook nog wel in
den nieuwen, dreef men handel in men-
schen, gelijk men thans drijft in paarden
n vee. Men bezigde de met geld betaal-
en op den akker, in het huishouden en
ót personeele diensten. Men hield slaven
ot f/nut en genoegen", verkocht de on-
ruikbaar gewordene op openbare markten
en vulde ook daar de leemten in 't perso
neel aan. Die uit slaven geboren waren,
bleven slaaf en gaven wederom het aan
zijn aan slaven. Zoo bleef do stand in 't le
ven en de bevoorrechten deden er winst
mede.
In onze Nederlanden heeft men nimmer
slaven gekend, althans niet bij namedoch
de lijfeigenen der adelijke heeren uit de
middeleeuwen waren niets meer en ook
niets minder dan zij, hun broeders uit'toos
ten en westen.
De Amerikaansche oorlog en de voort
gang der beschaving hebben den slaven
handel paal en perk gesteld. Geen der mo
gendheden zou thans meer gedoogen dat
menschen door huns gelijken werden ver
handeld, al is daarmee ook het houden
van slaven nog in geenen deele uitgeroeid.
In Europa is het woord slaaf in miscre-
diet. Van handel in menschen kan onder
christenvolken geen sprake zijn. Dat is uit
gemaakt.
Er zijn echter dingen, die men ziet en
die men niet ziet.
Men ziet onder de christenen eerbied al-
lerwege voor persoonlijke vrijheid, doch men
ziet niet of wil het niet zien, hoeveel dui
zenden van hunne vrijheid verstoken zijn.
Men ziet onder de christenen allerwege
eerbied voor de vrouw, van ouds de paria
der maatschappij en van 't gezindoch
men ziet niet of wil het niet zien hoe groot
de schare vrouwen is, die minder geteld
wordt dan de slaven van weleer.
Men ziet onder de christenen kinderlief
de waken over 't dierbare kroost; doch men
ziet niet of sluit er de oogen voor hoeveel
duizenden ouders hun kinderen verkoopen
als slaven.
Het machtige Engeland staat allerwege
in een reuk van heiligheid. Ga er heen en
ge zult verbaasd staan over de maatregelen,
die er genomen worden tot handhaving der
zedelijkheid. De Engelsche pers geeft dag
aan dag het aanzijn aan boeken waarin de
godsdienst schering en inslag is en de En
gelsche Zondagen zijn voor vreemdelingen
de vervelendste dagen des jaars- Engeland
waakt over zijn burgers met meer dan va
derlijke zorg, en de eerste dag der week wordt
daar geheel en al aan de kerk gegeven
en alles verboden wat de ingezetenen van
haar zou kunnen aftrekken.
Niet waar, onze voorstanders van Zondags
rust kunnen bij de vrienden over het ka
naal leeren hoe de Zondagen besteed moe
ten worden.
Dat alles ziet men. Doch wat men niet
ziet is dat daar ginds, in datzelfde Engeland,
een afschuwelijke handel gedreven wordt,
een handel, die de pen weigert in al zijn
ellende te beschrijven. Daar worden de kin
deren des volks, bij honderdtallen door hun
natuurlijke beschermers, die nota bene chris
tenen zijn, verkocht en uitgeleverd aan rijke
ellendelingen. Men bevroedt tot welk doel,
al zeggen we dat niet. Het zijn meisjes,
rozeknoppen in den menschelijken bloemtuin,
waarvoor ieder rechtgeaard mensch den
meest mogelijken eerbied heeft. Kent ge
iets liever dan een onschuldig kind van 13
jaren, van 't welk alle hartstocht nog vreemd
gebleven is?
Neen, zeggen de zondige rijken in Enge
land en ze trachten met alle mogelijke mid
delen, waarvan geld de hoofdzaak is, deze
aankomende meisjes in hun macht te krijgen.
Ze bieden een prijs, waarvoor honderden
gereed staan alle recht en wet, alle christe
lijke deugd, alle eerbied voor de vrouw met
voeten te treden en aan slachtoffers ont
breekt het hun nooit.
Dat is, wie zal zeggen hoe lang, straffe
loos geschied in het overgodsdienstige En
geland, met zijn Staatskerk en zijn Zondags
wet, totdat eindelijk een moedige redactie
het mes in de wond zette en publiek maakte
al wat haar bekend was.
Het is onder de menschen de gewoonte
van de allerergste zonden zoo min mogelijk
te gewagen en wanneer men ze ontwaart
het hoofd om te wenden en te doen alsof
men niets ziet en zoo stond ieder welden
kende in Engeland zeer verwonderd te hooren
dat 't kwaad zóó erg was, ofschoon men
gerust mag aannemen dat niet alleen het
Engelsche Nieuws van den Dag op de hoogte
der afschuwelijkheden was.
De Staat mag niet te veel vertrouwen op
het vernis van beschaving en de uiterlijk
heden van den godsdienst. Onder beide
woelt de zonde in haar meest afzichtelijke
gedaante. Bij ons wordt de vrouw althans
tot haar 21ste jaar beschermd tegen onver
laten als genoemde Engelsche lords, doch
in Engeland heeft men, naïef genoeg, ge
meend, die bescherming1 jfe het 13e jaar
te kunnen staken.
Meen daarom niet dat bij ons van men-
schenhandef geen sprake kan zijn. Er wordt
hier wel degelijk handel gedreven in meis
jes, al zijn die dan ook wat onder. Menig
houder van zeer onzedelijk bedrijf heeft
rechten op menschen, meestal van gelde-
lijken aard, doch die niet aftekoopen zijn
en waarin hij door de politie gehandhaafd
wordt. En al staat onze politie niet in ge
heimen dienst van de prostitutie, gelijk in
Londen, waar ze jaarlijks op fooien van ƒ6000
kan rekenen, zoolang als 't mogelijk blijft
dat een politie-autoriteit, gelijk in den Haag
geschied is, in geldverlegenheid bij een bor
deelhoudster aanklopt en geholpen wordt,
zoolang kan men niet zeggen dat de posi
tie zuiver is. Bij ons te lande onderhandelt
men met do ondeugd, laat de hoofdbedrij
vers zeer groote lasten betalen, doch ver
leent hen dan ook den sterken arm om
naar eisch hun affaire voort te zetten. Van
daar worden de slachtoffers, meestal uit
Duitschland willens en wetens of onder bo-
driegelijke voorwendsels hier heen gelokt,
gelijk koopwaar beschouwd en genieten geen
grein van die onder ons zoo hoog geroemde
vrijheid, die ons veroorloofd te gaan waar
we willen.
De handel in menschen is hier niet zóó
stuitend als in Engeland, maar hij wordt
niettemin onbeschaamd en uitgebreid ge
dreven. Zij die cellulair gevangen zitten ge
nieten meer vrijheid van beweging en zijn
minder van de buitenwereld afgesloten, dan
hunne als koopwaar verhandelde zusters, die
geheel het eigendom zijn geworden hunner
heeren en op gei.ade bij dezen nooit of te
nimmer hopen mogen.
Naar het Hoogduitsch van Sara Hutzler.
1)
De groene blinden waren gosloten. Voor hefc
lage, van roode baksteenen opgetrokken huisje naast
de kerk stond een lijkkoets. Aan den overkant der
straat op het hek dat den bakkerswinkel van
Roosje Hinders van het achterhuis scheidde, zaten
liever gezegd hingen een aantal knapen,
die nieuwsgierig den zwart-versierden wagen aan
gaapten en op de manier van echte straatjongens
hun ongeduld door nauw bedwongen gekrakeel en
in der minne uitgedeelde stompen lucbt gaven.
Wie zou er gestorven zijnEr bood zich tot raden
geen uitgestrekt veld en daarom rieden de jongens
altijd denzelfden der beide maunen, die met el
kander het kleine huisje sinds jaren bewoonden.
De oude lamme vader was den dood meer nabij
d&a Koen Muller zelf. En als het Koen nu toch
eens was, die neen, kom dat was onmoge
lijk. Wie zon, wauneer Koen Muller »Koeu, de
dienstmeid* e£ niet meer was, den kinderen
tot voorwerp hunner spotternijen dienen Wie
leende er zich beter voor dan hij, om achterna
geloopen en uitgescholden te worden? Er was in
de kleine stad geen tweeden te vinden met roks-
panden, die zoo verwilderd om zijne beenen slin-
gerden, wiens magere armen zoo ver uit de veel
te korte mouwen staken en die zulk een rooden
zakdoek om den hals geknoopt droeg, waarvan de
uiteinden als een paar bonte linten in den wind
fladderden.
Eii dan die schoenen, of beter gezegd, diegrooto
vilten pantoffels, waarin hij zich zomer en winter
bijlig, onhoorbaar langs de straat bewoog; neen,
Koen kon het niet wezen, op wien de zwarte lijkwa
gen wachtte, en zoo de deur van het lage huisje
niet spoedig openging, als de nieuwsgierigheid der
onrustige kindergroep niet spoedig bevredigd werd
dan dan de roodachtige Frits uit do apotheek
had reeds meermalen gedreigdzich in dat geval
zekerheid te zullen verschaffen. De drukkende,
doodsche stilte, die op de omgeving rustte, was in
tegenspraak met do rustelooze kindernatuuren
als op een afgesproken teeken sprongen eenige der
grootere knapenonder aanvoering van den ge-
vireesden kameraad, uit de apotheek, van het hek
af en naderden het in alle eenzaamheid daar voor
hen liggende sterfhuis. Uit hunpe gebaren zou
mien met recht hebben kunnen afleidendat ze
ec'hte durf-allen waren; tóch ontbrak het aan den
meesten hunner aan waren moed. Frits ging voorop.
Die kleine deugniet had, met de handen diep in
zijn broekzakken, de muts scheef op het achter
hoofd, zijne blikken eerst naar alle kanten laten
weiden. Toen, zijn ras gemaakt plan volgend,
slak hij den weg over en gluurde, terwijl hij zijne
beide handen boven het linkeroog hield, tusschen
de reten der gesloten blinden door. Zijne makkers
volgden elk zijner bewegingen in spanning, en
toen de bespiedende knaap zich omwendde, met
de armen gestikuleerde en de schouders optrok,
als iemand, die belangrijke ontdekkingen doet,
toen was aau het geduld der overige kinderen ook
een einde gekomen en met rasse sprongen verlie
ten ze hunne hangplaatsenom in het volgende
oogenblik zich naast den rooden Frits te schareD.
Als een troep musscheu verdrongen de knapen
zich voor het venster, waar ze onder voortdurend
stooten en dringen, zonder eenig gevoel van eer
bied voor den doode aan den dag te leggen, el
kander de beste plaats betwisten.
Wat eerst gekscheren was, werd spoedig ernst,
het ouschuldige vechten veranderde weldra in eene
kloppartjj. De hoofden verhitten zich, scheldwoorden
klonken over en weer. Daar werd op het oogeu-
blik, dat do strijd op het hevigst was, de smalle
denr van het sterfhuis van binnen geopend. Op
den drempel verschenen drie mannen, die mot ont
bloot hoofd en bij hun ambt passenden ernst, -aeh
met zwart «loek bedekte doodkist naar buiten
droegen. Achter hem aan schreed een man, wiens
rechterarm, door een korte mouw omsloten, op de
baar rustte, als wilde hij den doode nog voor
mogelijk schokken en stooten op het oneffen pad
behoeden. De buren, die voor den ingang hunner
woningen deelnemend toezagen, kouden niets van
de uitdrukking zien op het gladgeschoren baar-
delooze aangezicht van den ongelukkige, zoo diep
was zijn hoofd naar voren gebogen.
ïKoen Muller,* fluisterde Frits zacht, toen de
stille man met laDgzamon, loomen tred de bij zijn
aanblik verstommende kinderschaar voorbij ging,
om met eigen hand het zwarte doodkleed over de
kist te spreiden, toon niets ontging den scher
pen kinderblik, richtte het oog van den gebogen
man zich naar het bakkershuisje aan den over
kant, dat vreomd genoeg, heden vau onder
tot boven gesloten was. Langzaam zette de zwart-
versierde wagen zich in beweging, terwijl de kin
deren op het oogenblik van de vrees voor de macht
des doods bevangen, en nog geheel onder den in
druk verkeerend, die het zware, stil gedragen leed
op hen maakte, dient opeeugedrongen de lijkkoets
naoögen, om dan met de aan de jeugd eigen ver
anderlijkheid het belachelijke der gebeurtenis na te
gaan en buune onde spotlust, waarmee ze den een
zamen mar. steeds vervolgd hadden, weer bot te
vieren.
»De onde van de dienstmeid!* verklaarde Frits
van den apotheker de hem volgenden knapen in
de richting wijzend van den voortrollenden lijk
wagen, daarna trok hij plotseling den eenen schou
der omhoog, liet het hoofd op de borst zakken en
biukto, terwijl hij den slepeuden gang van Koen
Maller nabootste, met teekenen van geveinsde droef
heid over den weg. De overige jongens, door het
voorbeeld van hunnen aanvoerder aangemoedigd,
sloten zich onder verlegen gelach met gebaren van
de grootste smart bij hunnen hinkenden vriend aau.
Zij hadden juist het midden der straat bereikt,
toen geheel onverwacht de gesloten deur van den
bakkerswinkel open vloog en de bewoonster, Roosje
Hinders met hare breede, krachtige gestalte den
knapen in den weg trad, terwijl ze uitriep:
Schaamt ge u dau ook nu niet?*
Roosje Hinders zeide dit met eene zware, eenigs-
zins bevende stem, welke meer nog dan haar frisch,
open gelaat, het in haar wonend gevoel voorrecht
en billijkheid verried. Met de handen in de zijden
en gloeiende wangen stond ze daar voor de kna
pen, die, reeds gewoon aan de boetpredikatiën van
vrouw Hinders, onder uittartend gelach poogden
haar voorbij te snellen.
»Halt!« Een uitdrukking van nanw bedwongen
toorn lag over haar breeddoor lichtbruine haren
omgeven voorhoofd verspreid. Was er in den toon
harer stem of in de bevelende houding der vrouw
iets dat hen tegen hunnen wil deed gehoorzamen?
Onwillekeurig liet de roode Frits zjjn hoog opge
trokken schouder zinken zijn drieste blik ver
meed het, in het eerlijke gelaat der bakkerin te zien.
»Zijt ge zoo verdorven, dat zelfs de dood n
geen eerbied inboezemt?* sprak zij het woord
hoofdzakelijk tot den kleinen aanvoerder richtend,
»kau een arme stumper nog niet ongehinderd zijnen
ouden vader grafwaarts leiden? Dag aan dag
hebt ge den man van hie' over bespot, op allerlei
wijzen geplaagd, hem scheldnamen gegeven, dat
mij het hart er van bloed' a kon, en zelfs heden, nu
de arme man zijn vaderzijn alles het huis uit
draagt nu zelfs nog wilt ge hem niet ver-
schoonen!*
Wat heeft hij n dan toch gedaan, de arme,
stille Koen, die zijn leven lang reeds voor ande-
liet
en Allena,
WAARD