No. 411.
Zaterdag 12 September.
1885.
\J\
Wat ouds.
Onze Logée
FEUILLETON.
VOOR
11
'i
Uitgever: L. J. YEEUMAN. lïcusden.
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG
Abonnementsprijs per 3 maanden f 1
verhooging.
BJU I -
en ZATERDAG.
Franco per post zonder prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche ADVERTENTIEN
waarvan de plaatsing di'iemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
De ware oudheidkundigen hebben bij voort
during hunne blikken gewend naar 't oosten.
In ons land en 't verdere west-Europa
moge van tijd tot tijd iets opduiken
uit der aarde schoot dat ons van 't verleden
verhaalt, ons verleden is nog zoo jong en
haalt niet in belangrijkheid bij die van de
Oostersche volken, die reed3 tot een hooge
mate van beschaving gekomen waren toen
Europa nog in den nacht der onbekendheid
begraven lag.
De geschiedenis der Europeesche volken
begint eerst na Chr. en die van de Oos
tersche tien en meer eeuwen daarvoor.
Zoekende en vorschende dringt men lang
zamerhand deze eeuwen door en met eiken
stap staat men verbaasd over de mate van
beschaving, waarvan men eeuwen vóór Chr.
reeds duidelijke sporen vindt. Waren ook
niet de Israëlieten ten tijde van Koning
Salomo (omstreeks 100 j. v. Chr.) een be
schaafd Volk.
Achtereenvolgens hebben Babylonië en
Assyrië hun begraven historie voor ons
opengelegd, thans ontsluiert ook Egypte
zich voor onze oogen.
Reeds sedert tijden hadden de oudheid
kundigen vermoed op 't spoor te zijn van
de oude Koningsgraven aldaar en de Ara
bieren, die op de puinhoopen van Thebe
wonen, brachten van tijd tot tijd belang
rijke vondsten in omloop, die ze voor grof
geld aan Europeanen verkochten en die
deden vermoeden dat ze uit die graven af
komstig waren. Toch kon men den waren
weg daartoe maar niet ontdekken.
Plotseling echter helderde zich de zaak
op. In 1880 vertoonde een reiziger aan
prof. Maspero te Parijs enkele photogra-
fische afbeeldingen eener oude papyrusrol
door hem te Thebe gekocht van een Ara
bier. Volgens de ontcijfering van Maspero
was deze rol het heilige Doodenboek der
Egyptenaren en geschreven nog voor den
tijd van Koning Pinotom, een tijdgenoot
van Koning Salomo.
Prof. Maspero werd in '81 benoemd tot
opzichter over de oudheden van den Khedive
in Cairo en zoodia hij den post aanvaard
had, besloot hij alle pogingen aan te wenden
om achter het geheim t,e komen en maakte
daartoe reeds in April van 't zelfde jaar
zijn eerste onderzoekingsreis. Toen hij op
de puinhoopen van het oude Thebe was ge
komen, liet hij den Arabier, die bedoelde
rol verkocht had, vatten en gevangen zetten.
Maar bedreigingen noch beloften hadden
op dezen slimmert eenig gevolg, zoodat
men hem voorloopig in de gevangenis te
Keneh opsloot.
Maspero beloofde daarop ƒ600 aan den
ontdekker van 't geheim, waarna hij zich
op reis naar Prankrijk begaf. Nauwelijks
was hij vertrokken of de broeder van den
dief, Mohammed kwam bij den stadhouder
te Keneh en verklaarde het geheim voor
de beloofde som te zullen oplossen. Men
telegrafeerde nog, maar Maspero was ver
trokken en de regeering zond een commis
saris.
Mohammed bracht dezen en den stad
houder naar een afgelegen, weinig bezochte
plek der Doodenstad, aan den Nijloever.
Achter een hooge kalkrots en bedekt door
een rotsblok vonden zij den ingang tot een
hol, 12 M. diep. Toen men op den bodem
gekomen was, bevond men zich voor een
rechten gang van 74 M. lengte, die naar
een grafgewelf voerde van 7 M. lengte en
4 M. breedte.
In dit gewelf en den gang bevonden zich
36 mummies (lijken), waaronderkoningen en
koninginnen, prinsen, prinsessen en hooge-
priestersook een menigte van heilige vaten,
beeldjes, kostbare voorwerpen van albast, glas,
brons en acasiahout, in 't geheel 6000 num
mers. De regeerings-commissaris zorgde voor
de verzending van al deze voorwerpen naar
Cairo, waar zij in het Museum werden ge
rangschikt en ten toon gesteld.
Voor zoover men heeft kunnen nasporen
was genoemd gewelf de familiebegraafplaats
van een koning, die in het jaar 1110 vóór
Chr. regeerde en wiens stamvader opper
priester in den grooten tempel van Thebe
geweest is. Een der schoonste stukken der
verzameling is de mummiekist en de mummie
zelf van koning Amen-Hotep I, uit de 17de
eeuw vóór Chr., onder wiens geslacht de
uittocht der Israëlieten uit Egypte moet
hebben plaats gehad. De kist, waarin zijn
mummie rust, is van wit marmer en op het
deksel is zeer kunstig den kop van den ge
storvene uitgehouwenwaaronder een gier
met uitgespreide vleugels. Op het binnen-
vlak ziet men hiëroglyphen (Egyptisch schrift)
bevattende het gewone gebed van den af
gestorvene. Het lijk is 1 M. 65 cM. lang,
van het hoofd tot de voeten in Lotusbloe
men gewikkeld, die door banden van Oranje
kleurig linnen bijeen gebonden zijn. Tusschen
de bloemen bevond zich nog een wesp, die
al die eeuwen daar moet gelegen hebben
en goed bewaard was.
Onder de andere voorwerpen bevond zich
het lijk eener gazelle, geheel gebalsemd
en met lijnwaadbanden omwikkeld, in een
prachtige, naar den vorm van het lichaam
bewerkte kist, die fraai beschilderd is. Aan
de achterpooten is een stuk der kist uitge
slagen, zoodat men de omwikkelde pooten
zien kan. Het dier lag bij de mummie
eener koningin en zal waarschijnlijk haar
lievelingsdier geweest zijn, zoodat ook het
dier moest sterven toen zijn meesteres stierf,
ten einde haar naar de andere wereld te
begeleiden.
Een ander stuk is een houten standaard,
waarin zich vier fraaie bronzen vaten be
vinden, waarin waarschijnlijk de drankoffers
bevat waren, wijn, bier, melk en water,
die men de dooden meegaf.
In een groote kast vond men het dood
maal eener koningin, bestaande uit ganzen,
stukken van schapen en gazellen, kalfskop
pen enz., alles gebalsemd en in lijnwaad
omwikkeld. De doode behoefde derhalve
op den weg naar het doodenrijk niet van
honger om te komen.
Een der merkwaardigste zaken is echter
het Doodenboek, de hierboven genoemde
papyrusrol. Zulke dooden boeken gaf men
de gestorvenen mede in de kist. Het ge
vondene is van koningin Makara en 3000
jaren oud. Het bevat 165 hoofdstukken
en bestaat uit een reeks van gebeden en
aanroepingen, die door den verscheiden geest
moesten uitgesproken worden op zijn 3000-
jarigen tocht naar den dag der opstanding.
Een dezer gebeden luidt: //Ik kom tot u,
o Osiris, met reine handen. Ik ben recht
vaardig geweest in al mijnen wandel. Ik heb
niet tegen den koning gezondigd en niets
gedaan, waarom de menschen mij zouden
kunnen aanklagen. Zie, ik ben zonder ge
breken O, neem mij op' Wend u genadig
aangezicht tot mij, o heer Osiris!''
Het boek was met fraaie teekeningen
voorzien, een van welke de koningin voor
stelt, zittende op haren stoel met al de
teekenen barer waardigheid, vóór haar twee
tafels, waarop de doodenoffers liggen. Daar-
O
A. BARON VON ROBERTS.
Ik begon mijne mededeelingen voort te zetten
én ongetwijfeld moesten de nit hnn verband geruk
te brokstnkken van mijn onderhoud met mynheer
Larmotte voor mijn auditorium fabelachtig genoeg
klinken.
»Je hebt gedroomd! Je bent aan 't malen! «zoo
viel mijne vrouw mij telkens in de rede, alsof zij
het refrein zong op mijn verslag. Dat begon mij
ten laatste te ergeren. »Nu, goed!« zeide ik, »dan
heb ik maar gedroomd Maar jelui allemaal dan
natuurljjk ook, want dan is de brief van van
middag ook gedroomd.*
En daarop zweeg ik en trommelde van ergernis
met de vingertoppen van mijne beide handen op
de armleuningen van mijn stoel.
Dat duldden ze niet lang. Onder bidden en vleien,
ja zélfs met tranen in de oogen trachtten de meis
jes mij te bewegen tot een nuchter en geregeld
verslag van het gebeurde. Ten slotte vertelde ik
alles, van mijne eerste intrede in Larmotte's kabi
net af tot aan het einde toe.
En hoe was de uitwerking? Waarom jubelden
ze niet van uitgelaten vreugde? Waarom geraak
ten zij niet buiten zich zelf van pret over het
ongehoorde toeval, waardoor ons zulk een vermo
gen in den schoot werd geworpen?
Het was stil om mij heen. Als zoutpilaren ston
den ze rond mij, alleen vernam ik hier en daar
een zucht. Lucie schreide met haar zakdoek voor
de oogen van zenuwachtige opwinding.
»En dat om een schildpad Hoe is het mogelijk f«
riep mijne vrouw uit. »Hij is toch een zot!*
Stil en bedeesd, alsof hij bang was voor de al-
gemeene stilte, kwam Charles, in wien de accura
tesse van den aankomenden boekhouder wakker
werd, met de opmerking voor den dag: »Maar
vader u sprak eerst van vijf-, en toen van acht
honderdduizend
»Dat zal later wol in orde komen; het is mij
door het hoofd gegaan, wat het juiste bedrag was
maar overigens geloof ik wel dat wij ook aan vijf
honderd-duizend genoeg zouden hebbendenk-je
ook niet.«
Vijf-maal-bonderd-duizendDie woorden gingen
met een geheimzinnig gefluister van mond tot
mond. Hot was of ze de lucht betooverden, als
het hokus-pokus van een bezwerings-formulier.
Maar was het nu toch eigenlijk niet belachelijk
Met een vroolijk gelach verbrak ik do begooche
ling: »Maar kinderen, zijn wij dan toch heele-
maal zot! Hot is, of wij bij het een of ander bank
roet een millioen verloren hebben, zoo bedrukt
kijken jelui! Wat drommel, waarom zullen we ons
muizennesten in ons hoofd halen, om geld dat wij
nog niet eens hebben!*
Toen brak de bom los. Warempel, hoe kon men
toch ook eigenlijk zulke gezichten zetten! Het was
net de verkeerde wereldLachend en jubelend
drongen ze om mij heenhet was of ze het op
mijn leven gemunt hadden. Ik redde mij uit het
gevaar, door een toertje naar den boulevard voor
te stellen. Wie kon er van daag ook tehuis blijven
Een kwartier later zaten wij in eene fiacre. Wij
met ons zevenen in ééne fiacre en het was er niet
eens een van de grootste! Dicht op elkander ge
propt, de een half op de knie van den ander, re
den wij voort, terwijl wij ons vroolijk maakten
over de verdrukkingwaarin wij verkeerden. Het
was de eerste maal, dat wij ons zulk eene onge
hoorde weelde veroorloofden. Ik beloofde den koet
sier, die niet ophield in zijn baard te brommen
over de over-belasting van zijn voertuig, oen goede
fooi. Mijne vrouw schudde het hoofd over zulk
eene verkwisting.
»Mij dunkt, Nannettewij kunnen het er van
daag wel eens van nemen,* riep ik overmoedig
uit. »En ook nog wel wat meer! Ik denk zoo dat
de marmeren tafeltjes in bot »café de la Paix« op
den boulevard des Italiens even goed voor ons
zijn als voor anderen. En dus
Met die woorden had ik aller zielswensch uitge
sproken! Het was mijnen kinderen steeds als het
toppunt van alle aardsch genot voorgekomen, daar
eens te zitten in het magische vlammen-licht van
het »café do la Paix,« onder elegante Parijzenaars
en excentriek gekleede vreemdelingen en de Parij-
sche lucht van uit die fashionable* hoogte mot
volle teugen in te zwelgen.
En zoo reden wij naar Parijs. Het was een wou
dervolle zomer-avond sterren en nogmaals ster
ren, overal. Aan den staal-blauwen hemel boven
ons een schitterend licht-gewemel, beneden ons op
de van dampende stoombooten krioelende Seine
een vroolijk gehuppel van tintelende vonken en
blinkende weerlichten, in de verte tusschen de
lichtende parelsnoeren der lantaarnrijen in de ave
nues een bont gewarrel van ontelbare rijtuiglan
taarns. Waarlijk, de avond had iets bedwolmends
en het was inderdaad of «en roes van geluk en
van tintelenden levenslust zich van ons meester
maakte.
III.
Acht dagen later wandelde de schildpad van
buurman Larmotte over onze salon-tafel rond.
Had de beklagenswaardige zonderling zijn ver
schrompeld restje leven dan zoo spoedig geëindigd
Was dan inderdaad de onwaarschijnlijkste van allo
fabelen waarheid gewórdeu en lag het goud in
glinsterenden, zinsbegoochelonden overvloed voor
ons? Neen, dat niet nu nog niet! Margntta
was 3lechts voor enkele weken onze logée.
Dat had zich zóó toegedragen. Bij een van mjjne
volgende bezoeken op de vierde verdieping ver
raste Larmotte mij met de tyding, dat hjj op reis
dacht te gaan, dat hij op reis moest de
dokter had hem dringend verandering van lucht
voorgeschreven. Waarom speelde er zulk een wee
moedig, verlegon lachje over zijne matte gelaats
trekken, toen hij dat zeide? Overigens gebeurde
dat reeds sedert jaren iederen zomer, voegde hjj
er, als ter verontschuldiging, bij. Later zou ik er
achter komen, welk eene eigendommelijke, roerende
oorzaak er voor deze zoogenaamde verandering van
lucht was.
De ééne zoon n.l. bevond zich in een asyl voor
krankzinnigen en werd als ongeueeselijk beschouwd.
Nu bracht de vader elk jaar eenige weken bjj hem
door, d. w. z. beproefde gedurende dien tijd eiken
dag vergeefs zich door hem te doen kennen. Eene
eindeloozo, verdrietige en troostlooze verandering
van lucht derhalve. De andere zoon had in vroe
gere jaren niet goed opgepast; de strenge hard
vochtige vader had hem het huis verboden en nu
was zijn spoor reeds sedert lang verloren geraakt.
In deze beide gevallen had het geld, geljjk ik la
ter ervoer, eene groote rol gespeeld.
Nu ik hier mijne bekentenissen neerscbrjjf, mag
ook geen mijner gedachten verborgen bljjvenIk
wil mijn geweten ontlasten van het pak, waardoor
het als van eene nachtmerrie gedrukt werd. Ik wil
miju hart van alle onreinheden en droesem reini
gen. Nu dan, eerlijk gezegdeen gevoel van schrik
doorliep mij bij het bericht van Larmotte's voor
genomen reis. Mijne opgewonden phantasie liet
als een waakzaam wachter hare waarschuwende
hoornsignalen hoorenhij wil ons bedriegenHjj
wil ons ontloopen! Ach, hoe kon ik het toch den
ken van dat arme, beklagenswaardige mannetje,
welks gansche voorkomen als het ware een be
lichaamd smeekgebed was aan de lucht die beio
mm
NAAIt