No. 412. Woensdag 16 September. 1885. EEN PARAPLU. FEUILLETON. Onze Logée Uitgever: L. J. VEERMAN. Heusden. Zij die zich met 1^^ 1 OCTOBER a.s. op dit blad wenschen te abon- neeren, ontvangen de nog in deze maand verschijnende nummers gratis. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG Abonnementsprijsper 3 maanden f 1 verhooging. en ZATERDAG. Franco per post zonder prijs- Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Als iemand tot ons over een wijsgeer praat, dan denken wij onmiddellijk aan de dagen van ouds, toen het wijsgeer zijn nog een beroep was. Zoo vatten wij het ten minste in onze jeugd op en wanneer ons van beroemde wijsgeeren werd gesproken, dan dachten wij aan menschen die een voor ons onbekend beroep volgden, zooals een ander timmerman, een ander weer ad- vokaat was. Naderhand kwamen wij wat beter op de hoogte, maar toch wijsgeer en oudheid dat blijven twee denkbeelden, die voor ons verwant zijn. Maar wij vergissen ons zeer, wij gebruiken tegenwoordig wel meer het woord filozoof, maar er zijn even goed wijsgeeren als in vroegere dagen en wel in alle standen. De vroegere wijsgeeren zouden nu waarschijnlijk professors in de philosophie genoemd worden. In elk geval, de wijsgeer, waarvan wij de woorden hier zullen aanhalen, was er een van den tegenwoordigen tijd, dat kan niet anders. Een wijsgeer dan van onze dagen zeide eens //Aan het steeds kleiner worden van de paraplu's zie ik dat het familieleven achteruit gaat" Dat de man, die zoo spreken kon, iemand van onzen tijd moet zijn, blijkt daar reeds uit dat de groote parapluies nog niet geheel verdwe nen zijn en honderd jaar geleden waren er nog geen kleine paraplu's. Wat voert hij nu aan tot bewijs van zijne stelling Een wijsgeer toch zegt maar zoo niet alles wat hem voor den mond komt, hij beschouwt met kritisch oog den loop der wereldge beurtenissen en (want voor den waarlijk grooten man is niets klein) ook het feit dat de paraplu's steeds kleiner worden, ont snapt zijne aandacht niet. //Ik herinner mij den tijd," zoo zegt hij verder, //ik herinner mij den tijd dat vader, moeder en drie kinderen bij een fiksche regenbui onder één paraplu naar de kerk konden gaan en volkomen droog overkwamen. Bij de tegenwoordige regenschermen is daar geen denken aan. Dat zijn ondoelma tige paraplu's, niet gemaakt voor de gezellig heid, maar door egoïsten uitgevonden en door egoïsten gebruikt. Alleenloopende, in de dubbele beteekenis van het woord, al leenloopende menschel? kunnen ze slechts* gebruiken, soms zijn er twee personen, één van ziel en één van zin, onder zulk een be schermend dak, het eenige dat die twee dan hebben als het regent met een beetje wind, is, dat ze beiden half nat zijn, de een rechts en de andere links. Zoo is het gekomen dat men de paraplu is gaan haten, het wordt ons een lastig meubel. Maar wij zijn er zelf de oorzaak van. Wij vonden de be schermende, de breede familieparaplu te lomp, de //besteedster" vond geene genade in onze oogen. Wij lachen ze uit die haar nog gebruiken en zij was toch zoo gemak kelijk. Als men haar boven het hoofd had, dan was er geen sprake van nat worden, maar zij deed bij mooi weer niet minder dienst. Grootvader ging niet uit zonder pa raplu als er maar een wolkje aan de lucht was, maar hij gebruikte haar ook voor voor raadschuur. Op de paraplu waren het eerst de oogen geslagen als grootvader kwam aan wandelen. Dan werd de paraplu geopend en daar kwamen ze uitgerold, de dikke, roode appelen, de krentebroodjes, ja wie weet niet wat al meer. Maar dat is alles voorbij. Het laatste wat ons van zoo iets heugt was het gebruik dat de Haarlemsche kapper er van maakte, die op de dorpen in den omtrek de hoofden friseerde van hen voor wie de dorpsbarbier te min was. Hij bewaarde er zijn mondvoorraad in dien hij onderweg noodig had, kadetjes met kaas, of zooals men tegenwoordig zegt, halve Zwit sers. Het was voor ons, jongens, een onver getelijk oogenblik, toen hij, in gedachten verzonken zijn paraplu als zonnescherm wilde gebruiken en er een kadetjes-regen volgde. Ondoelmatig als zon- en regenschermen dikwijls zijn, hebben zij toch een eerbied waardig verleden. Vooral het zonnescherm is oud. Reeds de schoone Koningin van Scheba hield men een zonnescherm boven het hoofd toeri zij haar gedenkwaardig bezoek bracht bij Koning Salomo. Inderdaad schijnt het zonnescherm van Oosterschen oorsprong te zijn en niet alleen het eerst gebruikt te zijn geworden als mid del om de felle zonnestralen te keeren, maar als een teeken van hooge waardigheid of gezag. In dien vorm vinden wij het zonne scherm nog (steeds in ons eigen Indië ge bruikt, waar de gouden pajong slechts boven het hoofd van voorname personen mag wor den gedragen. Als men iets niet zeker weet dan zegt men //de geleerden zijn het er niet over eens.// De leeken mogen dan gerust zeggen, dat zij het ook niet weten. Sommigen zeggen dat de Italianen, anderen dat de Spanjaarden het zonnescherm in Europa hebben ingevoerd, doch de geleerden zijn het er niet over eens. Maar het verloor al spoedig veel van zijne beteekenis en werd van een waardigheids- teeken een meubel, een kleedingstuk. Het ontaardde langzamerhand in een regenscherm. Onhandig waren ze, zoowel zonne- als regen schermen. Behalve dat zij zoo onmatig groot waren dat men ze voor een dak van een zomertentje kon gebruiken, kon men ze niet neerslaan, ze waren van wasdoek^irervaar- digd en met baleinen en stok nog al wichtig. In het laatst der zeventiende en het be gin der achttiende eeuw kwamen de regen schermen eerst in Frankrijk, Duitschland, ons land en Engeland in gebruik. De Schot Mac-Donald had in 1778 een prachtige zij den paraplu uit Spanje mede gebracht en hield die in Londens straten boven zijn hoofd. Het volk liep te hoop, volgde hem in troe pen en jouwde hem uit, maar hij was kop piger dan het gepeupel en na drie maanden had hij navolging in overvloed. In ons land waren ze voor de helft der achttiende eeuw bijna niet bekend. Van Lennep, die dergelijke dingen wel wist, laat in zijn //Ferdinand Huick" een zijner personen met een regen- of zonnescherm optreden. De paraplude //besteedster" onzer grootmoeder, was sterk, maar niet handig. De groote ring, ,die men om haar heen schoof belette niet dat zij er buikig en welgedaan uitzag. Dat kwam door de dikke baleinen, die men er voor gebruikte. Tegen j 1850 vond men de paraplu uit met stalen baleinen en enkele jaren later kwam op de Londensche tentoonstelling de paraplu, sy steem paragon voor den dag, dat wil zeggen de paraplu met baleinen van hol staal, waardoor het geheel veel lichter werd. Groote paraplufabrieken vindt men in Frankrijk en Engeland, maar ze zijn er ook in ons land. In Nijmegen o. a. is er eene. Ook Amsterdam bezit eene bloeiende pa- raplufabriek, die tegen denzelfden prijs als het buitenland, maar veel solieder werkt. Maar zooals het doorgaans gaat, wat van 5) A. BARON VON ROBERTS. Mijne verbazing dat hij zich vrij willig van het geliefde wezen kon scheiden, kon ik niet geheel en al verbergen. Toen vertelde hij mij als gewoon lijk onder velerlei verontschuldigingen dat hij vroe ger do schildpad steeds op reis had medegenomon. Maar de laatste maal had hij er allerlei ongelukken mede gehad en velerlei onheilen hadden haar be dreigd. Eens was zij bijna verpletterd geworden onder eène zware kist, die omtuimelde. En dan al de plagerijen en schandelijke intrigues van de menschen! Hij had de geheele reis over geen oog, kunnen sluiten! Dat verdriet en dien angst wilde hg niet voor de tweede maal hebben. >En thans kan ik onbezorgd op reis gaan, nu gijlieden u met de zorg voor mijn diertje belast,voegde hij er met eene zucht van verlichting aan toe. »Niet waar mijn beestje, je zult goed worden opgepast, men zal je niet laten omkomen. En hij streek met zijne pink, die een weinig beefde, liefkozend over het uitgestoken kopje van de schilpad. Overigens had hij mij geheel uit eigen beweging beloofd dat hij eene notariëele akte zou doen op maken, krachtens welke ik na zijn dood recht zou hebben op de achthonderdduizend francs. Dit maal had ik niet verkeerd verstaan. Onder een gorgelend zagen van zijne borst, rammelde hij mij het getal voor. »Ik viel er als het ware met al mijne zinnen tegelijk op aan, ieder mijner zenu wen scheen plotseling met gehoor begaafd. En later op mijn kantoorkruk gezeten, betrapte ik mij zelf meermalen er op, dat ik hot getal op de veïlen vloeipapier van mijne boeken teekende als wilde ik mij verlustigen in het gezicht van zijne vijf nullen. Het bedoelde stuk zou eerst na zijne terugkomst opgemaakt worden. Waarom toch eigenlijk nu niet Waarom niet dadelijk? Wilde hij ons op de proef stellen? Wilde hij zich overtuigen, of wij wel goed voor zijn beestje zorgden, voor en aleer hij het ous voor goed moest afstaan en daarmede zijn geld? Of verborg dit onuoozele masker dan toch inderdaad een daemon, die ons door den glans van zijne goudstukken uit de verte de oogen ver blinden, ons kwellen, martelen wilde? Maar dat was immers te zot. Hij zou daartoe in staat zijn? Hij, de armste vau all'e rijkaards, hij, dio tor nau- wernood zijne kinderlijke vreugde verbergen kon, nu wij ons bereid hadden verklaard, hem van zijn geld te ontlasten! En nu krabbelde de schildpad met onbeholpen bewegingen over het tafelkleed rond, telkens als het ware kleine aanloopjes nemende en haar zwaar en lomp lichaam als eene last met zich voortsle pend. Het scheen haar moeielijk te vallen, zich over het ruige pluche voort te bewegen, want van tijd tot tijd hield zij stil, stak haar kopje ver voor uit en wendde het onderzoekend in een kring rond. Wij stonden met ons allen om de tafel heeu geschaard en gaapten het kleine ding aan, alsof het een van de zeven wereldwonderen was. Elk zijner bewegingen scheen in onze gelaatstrekken na te werken eu met gespannen aandacht mon sterden wij zijne plompe figuur tot in de kleinste bizonderheden. Wat trok het zijn spitse staartje in een hal ven cirkel rondwat zette het zijne met kleiue nageltjes gewapende voetjes aardig neer; wat waggelde het onder het loopen van rechts naar links als een dronken manen dan de tee- kening van zijn schild, dat met regelmatige figu ren, hoeken en lijnen versierd wasde gerirhpelde, zwarte huid van zijn halsje; de kleine oogen, die parels geleken. Allerlei vaak strijdige attributen moesten deze laatste zich laten aanleunen. Wat waren ze mooiwat waren ze domneen, guitig! Hoe goedhartig waren ze! neen, hoe boosaardig! Hoe peinzend! hoe kalverachtig! Hoe schuchter! hoe brutaal! Er ontstond een levendige strijd over de vraag of ze blauw, dan wel grijs, bruin of zwart waren, de overgangs- kleuren en tinten nog niet eens meegerekend. »Zij ziet mij aan! Neen, mij! Ei, kom toch, mij kijkt ze aan!« Daarover ontstond bij de meisjes een soort van wedstrijd. Ze kouden maar niet tot eenstemmigheid komen omtrent de kwestie, wieu het kleine schepsel een blik uit zijne domme en guitige, zijne bruine en blauwe oogen waardig keurde. Daar deed het zijn bekje breed en wijd open en er klonk een >0!« en »Och!« van bewondering toen wij in de gewelfde, zacht roosklenrige ope ning zagen, »Het zal schreeuwen!® zeide er een. »Ochkom, het kan niet eens schreeuwen, niet waar papa?« »Het heeft honger! Het heeft slaap! Het geeuwt alleen maar!® Nu waggelde het met snelleren gang naar den rand der tafel. Daar scheen het met ver uitge- rekten hals in de ledige ruimte te tasten en maakte met de voorpootjes eene beweging, alsof hot den sprong in de vreeselijke diepte zou wagen. Alphonse echter nam het op en zette het met overdrevene voorzichtigheid weer midden op de tafel. Van de meisjes had geen enkele het nog durven aanraken. Hoe geheel anders ging Larmotte's huishoudster met het dier om. Met hare hardo schoenen kwam zij in de kamer geklost en met haar drong eene eigenaardige] geur van frisch gewasschen katoen het vertrek binnen. Het bruine snijwerk van haar scherp geteekend oude vrijsters gezicht knikte ons toe, alsof zij een automaat was en geen spoor van vriendelijkheid was op hare trekken zichtbaar. »G'n dag samen!® riep zij op hare ruwe, boer- sche manier terwijl zij met de palmvlakte van hare eene hand over haar voorschoot heen en weer streek. »Daar breng ik ze!« zeide ze, voelde met hare ruwe hand in haar zak, zocht, tastte dieper en moest zich diep bukken om den bodem van de ondoor grondelijke diepte te bereiken. Daarop haalde zij na eenig gescharrel de schildpad, die hare klauw tjes in het goed had vastgehaakt, tamelijk hard handig te voorschijn en, pats! smeet zij het dier op een klein penanttafeltje neer. Zij handelde er m ;e alsof het een steen was. Op een gesprek scheen zij geen plan te hebben, m lar wij wilden haar niet laten gaan, alvorens ons op de hoogte te hebbon gesteld omtrent de levenswijze van het kostbare dier. Vertel mij eens vrouwtje, wat moet het beest eten?® vraagde ik. De oude trok de wenkbrauwen op. >0, dat ligt er aan bijna niets dikwjjlshee- lemaal niets. Ze doet net wat ze wilantwoordde zij onverschillig. »Moet ze ook een hokje of mandje hebben »Waar moet ze 's nachts blijven?® vroeg Lucie. »0, zij doet wat ze wil,® klonk het antwoord. »Wij zullen een bedje voor haar moeten ma ken,® meende Lolotte met onderdrukt gegiggel. »Ze mag mijn poppebed hebben! Het wordt kluch tig!® De oude trok met een bjjna verachtelijk gebaar de hoekige schouders op. Heeft zij geen drinken noodig? Moet ze nu en dan in het water gezet worden in tornooi Charles. en en Alteim, BOMMELERWAABD mm NAA.Il

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1885 | | pagina 1