No. 414.
Woensdag 23 September.
1885.
Nieuw Ned. Panopticum.
FEUILLETON.
Onze Logée
Uitgever: L. J. VEERMAN. Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs-
verbooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonde
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche ADVERTENTIEN
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
oorden slechts tweemaal in rekening gebracht. Hij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
DE NIEUWE MEID.
Mevrouw pinkt een traan weg en laat
zich op de kanapee vallen. Ze begrijpt niet
hoe 't mogelijk is dat men zóó aangedaan
zijn kan in het simpele geval van 't vertrek
eener dienstbode, die trouwen gaat. Keetje
was op haar 16de jaar bij haar gekomen
en zoolang ze geweest is, tot van morgen
toe, nu ze uit haar huis getrouwd is, heeft
ze er een beste meid aan gehad, een meid
die voor haar vloog, die men nooit op de
vingers behoefde te kijken, nooit aan te
sporen of te jagen, in 't kort een meid,
die raevrouws boeltje behartigde alsof 't
van haar zelf was en waarmede ze vertrou
welijk kon omgaan, omdat Keetje zich
nimmer opdrong.
Nu was ze weg. Een bediende van 't
kantoor was haar komen halen en wel zoo
plechtig dat van uitstellen geen sprake kon
zijn. Keetje werd nu getrouwd en
nu ja, ze kreeg immers straks weer een
nieuwe bode
Eigenlijk moest die er al zijn. 't Was
afgesproken dat ze om tien uur komen
zou, doch de klok wees reeds half twaalf
en nog liet ze zich wachten.
Eindelijk werd er gebeld. Mevrouw opende
eigenhandig de deur en een sierlijk gekleed
dametje hipte in een paar sprongetjes de
treden van 't portiek op. Bonjour, me
vrouw, hoe vaart uwes 't Is wat laat ge
worden, want ik ben gisterenavond naar de
komedie geweest en heb me verslapen. Och,
geef u den kruier een kwartje, ik heb geen
klein geld Al ratelende trippelde ze den
gang in en mevrouw deed wat haar bevolen
werd, liet de bagage binnen zetten, sloot
de deur en trad de kamer in, gevolgd door
wJa, hoe heet je ook weer Is 't niet
Eva
//Eva, mevrouw, om u te dienen, maar
als 't u goed vond zou ik graag Dora ge
noemd worden, Eva klinkt zoozoo
ouwetestamentachtig, en ik ben modern,
weet u Hé, wat ziet het er hier snoeperig
uit en wat een mooi uitzicht. Wat ik zeg
gen wilde, mevrouw, is u ook in de per-
mittatie met de Van Zuurs in IJseldam
Ja ik dacht het wel, u lijkt sprekend op
de vrouw van meneer Van Zuurs, die veer
tien dagen geleden met den koetsier naar
Londen op den loop gegaan is
//Maar Dora, ik heb u om geen inlich
tingen gevraagd
//Natuurlijk niet, mevrouw, u zult beter
weten dan ik hoe de vork in den steel zit,
ik sprak er maar over omdat 't zoo in de
rede te pas kwam. De zaak gaat mij niet
aan. O gunst wat is dat lief, mag ik zoo
vrij wezen
Ondertusschen had ze 't portretje dat op
een miniatuurezeltje stond reeds ter hand
genomen en bewonderde mevrouw Van Zuurs
jongste dochtertje.
z/Dora, eens voor al, ik wensch verschoond
te blijven van familiariteit. Ge komt in
mijn dienst om te werken en zoo ge dat
goed doet, zult ge van mijn zijde nimmer
reden tot klagen hebben, maar ge moet
den afstand tusschen ons niet uit het oog
verliezen. Ik hoop dat deze aanduiding ge
noeg is voor heden en voor 't vervolg. Uw
kamertje is boven, links bij den trap. Over
een half uur wacht ik u beneden om ude
noodige aanwijzingen voor het diner te ge
ven.
//Mooi mevrouw, nog geen half uur de
voeten in huis en al een standje, dat zal een
prettig leventje worden als u zoo op uwes
ponteneur staat en zoo spoedig aanbrandt.
U behoeft zich volstrekt niet te schamen
om met mijn te spreken, ik ben van goeie
komaf en ik kan met mijn familie altijd
nog voor de menschen komen, zoodat ik
geen affrontaties afwacht, begrijp u, me
vrouw
Mevrouw begreep niets; ze was woedend
en indien ze niet voor een schandaal be
vreesd ware geweest had ze haar terstond
de deur uitgejaagd.
Mijnheer vond haar zeer ontdaan en
snikkend op de kanapee gezeten. //Wat
scheelt er aan mijn beste, altijd nog treu
ren om Kee?"
z/En ik heb er wel reden voor Karei,
want haar opvolgster is de brutaliteit in
persoon, ik had ze wel willen vernielen.
/pLacht wat, je bent nu vooringenomen
tegen alle meiden, omdat je van oordeel
zijt dat er maar één goede in de wereld
is. Wanneer daar maar een paar dagen over
heen gaan zult je 't met de nieuwelinge
ook wel vinden.
z/Och man, je hadt het moeten hooren,
hoe familiaar dat ding zich aanstelde en
hoe ze al dadelijk dat geval van je zuster
aanroerde om me te laten merken dat ze
er alles van wist. En toen ik haar met een
enkel woord terechtzette, zette ze een mond
open zoo beleedigend brutaal dat ik haar
geen uur langer in huis wil houden.
Mijnheer vond het een malle geschiede
nis het ging toch niet aan de nieuwe meid,
die zulke goede getuigschriften had, maar
terstond op straat te zetten. Zijn vrouw
was zeker onhandig geweest, ze moest het
eens een dag of wat aanzien, misschien was
het dingetje wel te temmen. Mevrouw
zuchtte, ze kende haar zachtaardigen man
en gaf hem ten slotte zijn zin.
Geen twee dagen waren verloopen of me
vrouw gevoelde dat haar zenuwgestel duch
tig in de war raakte. De nieuwe meid
regeerde zoowel in de keuken als in de
vertrekken harer meesteres en deze verzette
zich te vergeefs tegen dienstbodelijke tyran-
nie. Dora stond op, zoo laat zij verkoos;
werkte indien het haar goeddacht en ver
schoof, naar haar welbehagen den tijd van
't diner een uur voor of achteruit. Kwam
mevrouw daar tegen op, dan brak de woor
denstroom los en gaf Dora haar onomwon
den te verstaan dat ze er niet het minste
begrip van had, wat 't zeggen wilde als
meid alleen te dienen in een huis waar wel
voor drie werk te vinden was.
Op den derden dag zat het gelukkig
echtpaar deze dingen te bespreken toen men
in de aanliggende kamer, waar Dora stof
afnam, een bons hoorde, gevolgd door een
gil en heftig gejammer. Dora vloog als
razend naar de keuken, gevolgd door mijn
heer en mevrouw.
z/Wat beteekent dat toch?" riepen deze
te gelijk.
//O mevrouw, ik heb mijn vinger ge
kwetst, zie eens 't bloed loopt er uit, o mijn
arme vinger, zeker kan ik in geen drie we
ken aardappelen schillen en moet mevrouw
er een dagmeisje bij nemen, o mijn vinger!
mijn arme vinger
De gewonde ging voort met jammeren
en gaf maar geen antwoord op de vraag
hoe 't gekomen was, totdat eindelijk mijn
heer 't tooneel van 't ongeluk ging bezien
en een kostbare porseleinen vaas in stuk
ken op den grond vond liggen.
z/Weet je wat je gedaan hebt, schepsel
je hebt voor f 300 stuk gesmeten
riep hij haar toe, //vraag maar spoedig me
vrouw om vergiffenis in plaats van te staan
huilen om een schram
7)
A. BARON VON ROBERTS.
Ik was week geworden door hunne vleitaal en
als om de overgang, die er in mij plaats greep te be
mantelen, herinnerde ik hen aan Larmottes hul
peloosheid, welke rol het dier in zijn vreugdeloos
kluizenaarsleven speelde en aan welk eene zonde
wij ons schuldig maakten, wanneer wij het arme
mannetje door onze lichtzinnigheid van zijn' eenigen
troost beroofden.
Ten laatste maakte de weekhartige stemming
yfSSXin wij verkeerden, zich ook van mijne vrouw
meester. >Nu ja, zeker, we zullen haar voortaan
met weer op een kastje zetten,* sprak zij. »Wij
moeten hiar nu toch eenmaal haar zin geven.*
Daar za'.en wij nu te midden van eene pijnlijke
stilte en k»ken met bezorgde blikken uaar het dier,
in voortduBnde spanningof het ons eindelijk uit
onzzou angs verlossen zou. Alphonse ging voort
met onV- èn kraamde allerlei geleerd
heid uit ov<?4. o raadsolachtige levenswijze der
schildpadden, dïh' dikwijls de nauwkeurigste waar
nomingen te schande maken. Sedert het dier bij
on3 iu huis was, had onze onderzoeker zich n. 1.
met de borst toegelegd op de studie dezer dier
soort. »Men moet tegenwoordig wel eeue speciali
teit'kiezen of men wil of niet,* zeide hij.
Ook de meisjes schepten nu moed en kwamen
openhartig voor den dag met de bekentenis, dat
de schildpad reeds eens, wel is waar slechts
van een' stoel naar beneden gevallen, maar na
eene verdooving van een uur weer gezond en wel
ontwaakt was.
En overigens kenden wij immers allen het voor
val uit Larmottes leven, dat hij mij eens in eene
vertrouwelijke bui verhaald had, kennelijk met het
doelmij meer respekt in te boezemen voor het
schijnbaar zoo ongevoelige en stompzinnige dier.
Het was vele jaren geleden. Larmottes echtge-
noote was door eene zware ziekte aangegrepen, de
geneesheeren hadden haar bijna opgegeven, hunne
laatsteflauwe hoop, was gericht op eene te ver
wachten crisis. Reods vier weken had Larmotte
bij haar gewaakt; hij wilde de zorg, om streng
en nauwkeurig de voorschriften der doktoren toe
te passen, niet overlaten aan het misschien niet
al te diepe plichtsbesef van eene dienstbode of eene
ziekenverpleegster. Maar terwijl hij in de sombere
schemering van de ziekenkamer neerzat, had in
de stilte van den nacht de slaap hem overweldigd,
en dat juist nu, in denzelfden nacht, dat leven
of dood van de geliefde vrouw van het nauwlet
tend, punktuëel toedienen der medicijnen afhing.
Daar was hij plotseling met een' schok uit zijne
sluimering ontwaakt. Een luide dreunende slag
in het vertrek had hem uit zijne verdooving doen
ontwaken. Bij het schemerlicht van het nacht
lampje had hij een' verschrikten blik op de klok
geworpen, er was reeds een uur verstreken na
het door den geneesheer vastgestelde oogenblik.
Onmiddelijk had hij zijn verzuim hersteld en de
zieke het geneesmiddel ingegeven. Toen eerst had
hij een onderzoek ingesteld naar de oorzaak van
het geluiddie hij in het eerst niet ontdekken
kon. Zeer eenvoudig, het was de schildpad, die
van de tafel gevallen was en hem zoo uit zijn,
wellicht zoo noodlottigen slaap gewekt had. Zijne
vrouw herstelde. De schildpad had haar het leven
gered. Dat werd zijne onwrikbare overtuiging, en
de teedere zorg, waarmede hij hot diertje behan
delde was de dank daarvoor. Stellig, het was geen
gewone schildpad, men mocht ze niet met al haars
gelijken over eene kam scheren.
Zij heeft zich verroerd!* riep Lolotte op eens
en maakte daarmede tegelijkertijd een eind aan
de pijnigende stilte.
»Wat? Werkelijk? Hot is niet waar!
Wat heeft zij dan bewogen?*
Wij hadden ons en corps om do tafel geschaard
en speurden naar eenig teeken van leven. In koorts
achtige spanning wachtten wij allen eene herhaling
af, van de beweging, die Lolotte meende te hebben
ontdekt. Het was, of wij ons voor het rad van
fortuin bevonden en in gespannen verwachting toe
keken, wat de volgende omwenteling ons brengen
zou.
EindelijkEen diepe, lange zucht van verlich
ting ontsnapte ons, toen het beestje langzaam het
kopje onder de schaal uitstak en ons op de rij af
met zijne kleine oogjes aankeek. Ik meende inder
daad eene spotachtige uitdrukking in hare parel
ronde oogen op te merken.
De meisjes jubelden eu lachten van uitgelaten
vreugde. Zij hadden het wel gezegd dat het beestje
er niets van weten zou! Maar nu zouden ze de
jonge juffrouw in het oog houden! »Je hebt ons
mooi in het nauw gebracht, MarguttaU
Mijne vrouw echter merkte droogjes op: »Zij
doet, wat ze wilZo houdt ons voor den gek. Ze
zal ons huishouden nog het onderste boven keeren.
V.
Van toen af was het niet meer de schildpad,
maar de achtmaal honderdduizend francs, die wij
verzorgden, die ons des nachts den slaap ontroof
den en ons des daags in sidderende spanning
hielden. Wij bespionneerden elkander om te waken
dat geen onzer het dier minder zacht behandelde
en als er eene tekortkoming ontdekt was volgde
er een pijnlijk onderzoek dat in een' stroom van
tranen eindigde. Marguttal en niets anders dan
Margutta. Die naam beheerschte al onze gedach
ten en gonsde in onze ooren als het gestadige, on
ophoudelijke gezoem van een' zwerm insekten op
een' zomeravond. Maar het was niet meer de
uiting van naieve belangstelling in het kleine
schepsel, het was de voortdurende aanmaning van
do in ons ontwakende geldgiorigheid, om de be
zorgdheid voor de honderdduizenden niet te laten
insluimeren.
Met onze gemeenschappelijke uitvluchtjes was
het gedaan er zou het dier immers iets kunueu
overkomen gedurende onze afwezigheid. Steeds
zeldzamer en mindor luidruchtig werd het lachen
en als donkere onweerswolken, die zich aan den
helderblauwen hemel torenhoog opstapelen, zoo
legerde eene strenge ernst zich over ons huiselijk
leven. Geen wuivende zakdoeken meer aan het
venster, geen jubelende welkomstgroet, die mij de
trappen ai werd tegemoet geroepen, zwijgend, met
eene lichte aandoening van weemoed, klom ik, slechts
door de echo mijner voetstappen begeleid, door do
vervelende duisternis heen, den koker van trappen
op, die naar boven voerde.
Maar ik troostte mij met de gedachte: de meisjes
passen op de schildpad, het is zoo beter, later zal
het wel weer anders worden.
En als ik boven kwam, werd ik door hen ont
vangen met het bericht: »Papa, zij heeft dit ge-
da in! Papa, zij heeft dat gedaan! Papa, zij is
vandaag in éénen adem dwars door de kamer ge
kropen!* Zij, zij, altijd zij! Het was inderdaad
belachelijk
Wij werden uiterst voorzichtig en behoedzaam
in al onze bewegingen. Wij waagden het niet, in
het donker door het vertrek te gaan, uit vrees dat
wij op haar zouden trappen. Vernamen wij het een
of ander geruisch, dan was het: »Sst! De schild
pad Zelfs bij nacht in den slaap werden wij meer
malen wakker van het een of ander werkeljjk of
DE
Het Land
NAAR