No. 419. Zaterdag 10 October, voos Uitgever: L. J. VEERMAN Heusrlen. De Gemeenteraad van Heusden heeft het onder staand adres verzonden Aan de Tweede Kamer der Stat en-Generaal De RAAD der Gemeente Heusden heeft met diepe teleurstelling kennis genomen van het ontwerp ont eigeningswet voor de verlegging van de uitmonding der Maas met de memorie van toelichting en van de memorie van beantwoording op het voorloopig verslag. De Minister blijft het belang van den bouw van eene vaste brug bij Heusden, ter vervanging van den gemecnschapsweg dezer landstreek, welke door de coupure van den Maasdijk ontnomen wordt, mis kennen, niettegenstaande de bezwaren eenstemmig door geheel noordwestelijk Brabant en door onze Gemeente achtereenvolgens bij verschillende adressen ter kennisse van Gedeputeerde Staten en van de Re- geering gebracht. Het laatst werden die bezwaren aan Uwe Ver gadering ontvouwd bij adres van 26 Juli 1884 door geheel noordwestelijk Brabant. Wij meenen uitvoerige uiteenzetting van de ge schiedenis en van al wat het tegenwoordige stadium dezer zaak voorafgegaan is hier achterwege te kunnen laten, omdat dit belang herhaaldelijk is aangetoond, niet alleen in de brochure, welke door de Gemeente Heusden is in het licht gegeven, maar ook door de verschillende dagbladen. Deze geschriften zullen Uwe aandacht wel niet ontgaan zijn. Met groote belangstelling hebben wij kennis ge nomen van het oordeel van verscheidene leden der Tweede Kamer in het voorloopig verslag geuit: dat aan het verlangen ter verkrijging der brug behoort te worden voldaan, en tevens van de onmiskenbare gronden waarop dat oordeel rust. De erkenning, dat de onmisbare eeuwenoude ge meenschap dezer landstreek niet door het stoom- bootenveer der Regeering op behoorlijke wijze wordt hersteld, wordt door ons ten hoogste gewaardeerd. Wij wenschen slechts naar aanleiding van het voorloopig verslag nog een paar opmerkingen te maken. De meening van enkele leden, dat onze Gemeente zich bij den aandrang tot het verkrijgen van eene brug op een technisch dwaalspoor zou bevindendoor dat de opritten in dier voege bezijden Heusden zouden uitkomen, dat het verkeer voortaan niet door, maar om Heusden zoude geleid worden, moet gebaseerd ijn op eene misvatting. De brug toch zoude aan de ioordzijde met het landhoofd onmiddellijk aan den nieuwen noordelijken bandijk en den Aalburgschen dijk en aan de zuidzijde even bewesten Heusden aan den nieuwen zuidelijken bandijk aansluiten. Deze laatste verkrijgt plaatselijk als gronddepöt de aan zienlijke kruinsbreedte van ongeveer 40 Meter, waar door gelegenheid te over bestaat langs de binnen- glooiing in oostelijke richting eèn breeden oprit aan te leggen, welke zich bij eene helling van 1 op 60 a 80 even voorbij Heusden zou vereenigen met den Heesbeenschen grintweg. Door verschuiving der brug in dezen of geenen zin kan de oprit op de meest gewenschte wijze naar Heusden gericht zijn, zoodat zelfs van geen omweg sprake is. De plaatselijke lichting der onteigeningsgrens waar borgt genoegzame breecte voor meer dan ééne op lossing. Evenzoo kunnen binnen deze grens, door uitbreiding van het grorddépöt over eenige meerdere breedte plaatselijk bij het noordelijk landhoofd, aan beide zijden ruimten gevonden worden voor de bogen van de eventueele trambaan. Technische bezwaren bestaan hier in geenen deele. Het verkeer zal geen andere richting dan over Heusden nemen. Het denkbeeld om de rivier te verleggen ten zuiden langs Heusden kan door ons niet worden aanbevolen, omdat ook daar zooals terecht is aangemerkt een stoombootveer niet zou kunnen bevredigen: Daar de Gemeenteraad de gronden waarop de wensch tot verkrijging der brug berust als genoeg zaam bekend mag aannemen, wenscht hij thans slechts op enkele beweringen des Ministers in de met Uwe Vergadering gewisselde stukken nader de aandacht te vestigen, zonder op nieuw alle Regeeringsmotieven te bestrijden. Tot de voorwaarden door Provinciale Staten aan het subsidie verbonden, behoordeverzekering der gemeenschap, hetzij door stoombooten, hetzij door bruggen. De memorie van toelichting herinnert, dat Gedeputeerde Staten de tot standkoming van ééne brug zeer wenschelijk achten, doch wijst er tevens op, dat de bezorgdheid van dit College was gaande gemaakt voor de groote uitgaven. De Minister beroept zich namelijk op het feit, dat Gedeputeerde Staten, na gewezen te zijn op de «zoo aanzienlijke uitgaven» voorshands niet nader meenden te moeten aandringen, terwijl zij de hoop blijven voeden, dat «wanneer de financiën van het Rijk in een meer gunstigen toestand zullen vcrkceren, deze hoogst belangrijke verbetering van gemeenschap niet achterwege zal blijven. Dit College stond inderdaad voor de moeilijkheid en vre^s dat, bij overschrijding der raming, de Volks vertegenwoordiging het noodig zou kunnen oordeelen de uitvoering van het werk uit te stellen, waarmede het doel, opheffing van het waterbezwaar van noord oostelijk Brabant, verloren zoude gaan. Teneinde dit doel niet op te offeren moest het gemeenschaps belang van het noordwestelijk deel der Provincie voorloopig, hoewel blijkbaar noode, wijken. Wij betreuren overigens diep, dat dit belang terug gebracht is tot, ja geheel ontaard is in een ^e/ikweslie. Daar, waar de Regeering uitsluitend ten behoeve van een gedeelte eener Provincie een reusachtig en kostbaar werk onderneemt, mocht men verwachten, dat alle daaruit onmisbaar voortvloeiende verplich tingen loyaal werden nagekomen en niet dat de Staat, terwijl hij alle bezittingen, welke voor het publiek nut worden ingenomen tegen schadeloosstelling ont eigent, in een ander gedeelte het rijkste der Provincie den belangrijksten verkeersweg (ten allen tijde de schoonste bezitting voor de algemeene welvaart en de onmisbare factor voor vooruitgang) zoude vernietigen. Gaan de verplichtingen, die rationeel uit het werk resulteerende krachten der natie te boven, dan is het gansche werk te betreuren, ten behoeve waar van bij de wet tot recht wordt verheven, wat in de toekomst eene voortdurende onbillijkheid zal blijven. De Gemeenteraad betreurt het verder, dat hij geen kennis heeft gedragen van het Regeerings-ontwerp der brug, hetwelk met de begrooting, blijkens de noot in de memorie van toelichting, ter griffie is nedergelegd voor de leden der Tweede Kamer. De Raad heeft dientengevolge het voorrecht gemist in tegenstelling van den Waterstaat ten opzichte van het Gemeente-ontwerp kennis te kunnen nemen, in het publiek belang en in dat van Heusden en noordwestelijk Brabant, van dit brug-oritwerp, waar door hij niet in de gelegenheid is geweest te beoor- deelen of niet, door noodzakelijke beperking tot de uiterste grens van eenvoud en zuinigheid bij genoeg zaam draagvermogen der constructie, besparing in dat ontwerp ware te brengen geweest. De Gemeenteraadeerbiedigt de opmerking der Re geering in de memorie van antwoord op het voor loopig verslag gegeven, dat van harentwege «zoo menige groote overbrugging werd uitgevoerd, dat zij wel in staat is te oordeelen of bij eenig ontwerp van zoodanige overbrugging, zoo ten aanzien der in richting als ten opzichte der kosten, overdrijving plaats heeft,doch meent er aan te moeten herin neren, dat, terwijl hier gezinspeeld wordt op de groote spoorwegbruggen onder de Directie van Staats spoorwegen ontworpen en uitgevoerd, deze werken dagteekenen voor het meerendeel uit een periode, waarin de toestand onzer Staatsfinanciën veel gun stiger was dan de tegenwoordige, zoodat het onaan nemelijk is, dat bij deze bruggen naar de bovenbe doelde grens van zuinigheid is gestreefd. Wij her halen het, Heusden moet er op aandringen, dat in het belang der zaak die zuinigheid in acht genomen worde. Slechts dan wanneer het Regeeringsontwerp een modelbrug ten opzichte van geringe kosten ware, zoude het billijk genoemd kunnen worden, dat dit project gesteld wierd in de plaats van het Gemeente plan, waarbij ter wille van de verwezenlijking (toen de Regeering de kwestie terugbracht tot een verschil in geld), eenvoudige eischcn aan uiterlijk schoon en verkeersafmetingen gesteld zijn. Als maatstaf tot vergelijking van ramingskosten voor den bouw van deze brug, kunnen de bedoelde spoorwegbruggen dus niet dienen, noch mochten deze laatsten in eenig ander opzicht aangehaald worden. Integendeel, bedenkt men, dat de boven- en on derbouw der bijna 8 maal langer vaste brug aan den Moerdijk (rustende op 13 stroompijlers, waarvan tien gescheiden zijn door geulen van 7 tot 14 Meter onder de middelbare eb, terwijl de 3 zuidelijke pijlers tot 22 Meter onder dien stand pneumatisch zijn ge fundeerd in eene geul van 14 Meter diepte) voor nog geen 3y2 millioen werd aanbesteed, zoodat verhou dingsgewijze deze spoorwegbrug nog niet één millioen gulden totaal meer kost dan hel Regeeringsontwerp voor Heusden, dan vraagt men zich af of de raming van 9 ton voor deze laatste brug zonder overdrij ving is. Men bedenke, dat de brug volgens het Gemeente- project behalve op twee stroompijlers in de slechts 2 Meter diepe rivier bij den gewonen waterstand, (bij den hoogsten waterstand is de hydraulische diepte 6 Meter), overigens op landpijlers steunt, terwijl de on derbouw geheel in den droge kan worden uitgevoerd, (dat wil dus zeggen in kort tijdsbestek zonder groot renteverlies en zonder risico voor den aannemer met het oog op stroom, stormvloed, hoog opperwater, ijs gang en met behulp van een enkel hoogst eenvoudig steigerwerk voor de gelijke overspanningen bij het Gemeente-project.) De boven aangehaalde zinsnede uit het Regeerings- antwoord sluit echter geenszins uit, dat evenals de Waterstaatsambtenaren bij de werken van den Maas mond ook de adviseurs der Gemeente Heusden hun voordeel getrokken hebben uit de talrijke door onze Staatsspoorwegen uitgevoerde bruggen om tot het in teqenstellinq zeer zuinig project te geraken begroot op slechts 530,000. Het beroep op die talrijke Staatsbruggen leidt dan ook integendeel tot de belangrijke conclusie, dat de Regeeringsbegrootingen, waar het bruggen gold, over het algemeen van te hooge raming getuigen. De bovenbouw der brug te Kuilenburg werd in ronde cijfers 1 ton gouds, die der brug te Zalt- Bommel 3 tonnen, die over het Hollandsch diep 9 tonnen, die van de brug over de Noorderhaven te Fijenoord 1.8 ton, die van de brug over de Nieuwe Maas te Rotterdam 1 ton, die van den viaduct tus- schen de Wijnstraat en Boerenvischmarkt te Rotter dam 1 ton, die van de brug over de Waal bij Nij megen 2 tonnen en die van de brug bij Heumen over de Maas 1.2 (of 40 lager aanbesteed dan begroot was geworden. Ten opzichte van den onder bouw wijzen wij op dien van de draaibrug over het Hollandsch Diep, welke nagenoeg 1 ton, dien van de landhoofden der brug aan den Moerdijk welke 70.000, dien der pijlers voor de brug over de Nieuwe Maas welke 1.6 ton, dien van de pijlers voor de brug over de Waal welke ƒ65,000, dien der Rijnbrug bij Arnhem welke 1.2 ton, dien der Rijnbrug bij Rhenen welke 1.2 ton en op dien voor de pijlers der brug bij Baanhoek welke 70,000 beneden de Regeeringsbegrooting is aangenomen. Deze voorbeelden zijn uit het tijdperk onzer groote wérken van 1865 tot 1880 gegrepen. Is dus, nog daargelaten of bij het Regeeringsont werp de noodige zuinigheid in het algemeen plan is in acht genomen, niet de vraag gebillijkt of wellicht de raming van dat project te hoog is? De gemeenteraad verwerpt verder ten stelligste de bewering in het Regecringsantwoord op het voor loopig verslag, voorkomende op pag. 10: «Aangezien te dezer plaatste in het voorloopig verslag teruggekomen wordt op de vergelijking der kosten van den bouw eener brug volgens een van wege Burgemeester en Wethouders van Heusden en volgens een vanwege de Regeering opgemaakt ont werp, zij hier nog opgemerkt, dat bij eerstbedoeld ontwerp vooral de onderbouw aanzienlijk te laag was geraamdzulks in verband met eene inrichting van dien bouw, waarbij zijne instandhouding niet vol doende verzekerd zou zijn. Waar groote stroomsnel- heden zijn te verwachten, moet de onderbouw inge richt en verdedigd worden op de wijze onzer in overeenkomstige omstandigheden verkeerende spoor wegbruggen. Zooals in de memorie van toelichting wordt vermeld, mag in dit opzicht bepaaldelijk niets gewaagd worden.» Aangenomen toch, dat de onderbouw van onzent- wege te laag geraamd zou zijn, zoodat de instand houding met het oog op de te verwachten groote snelheden niet voldoende verzekerd zou zijn, dan kan dit toch slechts uitsluitend gelden voor de beide stroompijlers, die in het Gemeente-project voorkomen, want, wanneer ook «groote stroomsnelheden» op de «uiterwaarden» zijn te verwachten die bijzondere inrichtingen «verdediging» van de landpijlers zouden eischen, dan mocht de Regeering wel het gansche winterbed verdedigen, want het door den Waterstaat vastgesteld profil der rivier is in de brug volgens het Gemeenteplan niet vernauwd. In dien immers de snelheden bij hoog opperwater in de uiterwaarden in de brug, waar geen reden tot stroom versnelling bestaat, geulen zouden schuren waarvan ontgronding der pijlers het gevolg zou zijn, dan zou dezelfde oorzaak die geulen in het gansche overige winterbed doen ontstaan, waar het profil en de snel heden dezelfden zijn? Doch gelukkigerwijze zullen de snelheden in het winterbed en in de brug niet dergelijke daartoe vereischte «grootte» kunnen be reiken, waarvan de vernieling der buitendijksche lan derijen het gevolg zou zijn. En daar dus de woorden «gewijzigde inrichting en verdedigingslechts de beide stroompijlers kunnen gelden betwist de Gemeen teraad, dat op dezen grond de geheele onderbouw aanzienlijk te laag geraamd is, omdat hierdoor slechts een gering gedeelte van het verschil van 370.000 der beide projecten kan verklaard worden. Al gold het trouwens alle pijlers dan werd op verre na niet dit bedrag bereikt. Teneinde nochtans aan alle eischen, die de Water staat omtrent den onderbouw van deze brug in het onvernauwde rivierprofil meent te moeten stellen, te beantwoorden heeft de Gemeente haar project doen omwerken zoodanig, dat het technische verschil vol komen uit den weg geruimd is, zonder dat daaruit echter een verschil in hare oorspronkelijke raming ontstaat. Tot dit doel heeft zij de bcton-koffers van alle pij lers en landhoofden op draagpalen doen rusten en de bezinkingen en bestortingen rond de pijlers uitgebreid, welke meerdere kosten ruimschoots gedekt worden door de bezuiniging in het kubiek van het metselwerk en de hardsteenen bekleeding, verkregen door het volgen van den pijlervorm bij de brug van de Iloek- sche Waard aangenomen. De wandvlakken der pij lers richten zich nu gelijkmatig onder 1/20 doorgaande helling van het bovenvlak af benedenwaarts en de ronde pijlerkoppen zijn alleen met hardsteen bekleed, zoodat de bekleeding in den dag dus tevens vervalt hetgeen overtollige weelde mocht heeten. De officiëele begrooting van den onderbouw der door de Provincie te bouwen brug over de Oude Maas bij Barendrecht, ter verbinding van de Hoeksche Waard aan den vasten wal, bedraagt 497,000. Hiervan behooren afgetrokken te worden de aanleg van een groot gedeelte aardebaan vormende de toegangswegen, het baggerwerk over vrij groote lengte tot herstel van het vernauwd profil zonder uiterwaarden, beue vens de reminingwerken van de draaibrug, waardoor de bcgrooiing van de pijlers er: landhoofden beneden de 400,000 blijft. En hier geldt het den bouw van vijf zwaar verdedigde stroompijlers (met het pe nant der draaibrug) in eene stroomeude rivier, waarvan de gemiddelde bodemdiepte 6 meter onder den mid delbaren lagen waterstand is. Hierbij zij opgemerkt, dat de toegangen en aanslui tingen te Hemden gevormd zouden worden door het brengen van den voor de rivierbedding uitgegraven grond onder het daarvoor noodige profiel «en dépot» in de dijken waarvoor geen extra kosten vereischt worden. De onderbouw van de dubbele spoorwegbrug bij Heumen over de Maas werd in 1879 aanbesteed voor 420,000 met inbegrip van ontgraving over groote lengte van de rechter uiterwaard, aanleg van twee gedeelten dijk op den rechter- en linkeroever, een gedeelte spoorwegbaan achter het linker landhoofd, van een oeverweg aan den rechter- en een jaagpad aan den linkeroever, zoodat de bouw der landhoofden en -pijlers (waaronder drie stroompijlers) in eene be staande rivierbedding met 91/2 nieter diepte tijdens de hoogste waterstanden, bij een vernauwd profil en bij groote verhangen circa 3y2 tonnen gouds hebben gekost, terwijl de pijlers geheel en al met hardsteen bekleed zijn. Hierbij moet daarenboven niet uit het oog verloren worden het groote verschil in hoogte van het met selwerk bij de brug te Heumen en die te Heusden; bij de eerste liggen de kussenblokken, die den boven bouw dragen ruim 11 M. bij de laatste slechts 7 M. boven den bodem der rivier. De bodem in de Gemeentebrug zal bij het profil, dat de Waterstaat noodig oordeelt voor de rivier evenmin uitschuren als de overige Maasbruggen met onvernuuwd profil. Dit moge genoeg zijn. De overtuiging is bij ons onwankelbaar dat de Regeering nu eenmaal het pro ject der Maasverlegging op papier binnen de daarvoor geraamde liy2 millioen gulden (na aftrek der sub- sidiën van Provincie en waterschap) wil terugdringen. Hierin is eene brug voor Heusdenal wordt daar voor slechts volgens de Regeering 700,000 of volgens ons ontwerp 230,000 meer vereischt dan voor het stoombootveer (waarvoor blijkens de begroo ting van den Minister in overeenstemming met de Gemeente 300,000 kapitaal noodig is), niet te passen en is dus eene misplaatste weelde. De volgende woorden in de memorie van toelich ting staven dit: «Natuurlijk kan als bedoelde meer gunstige toestand der financiën van het Rijk zal zijn ontstaan en dus uit een oogpunt van kosten tegen den bouw eener brug geen bezwaar bestaat, altijd tot dien bouw worden overgegaan». Mocht de tegenwoordige Minister zich voorgesteld hebben Heusden en noordwestelijk Brabant met dergelijke toegeeflijkheid tevreden gesteld en recht ge daan te hebben, dan geven wij Uwe Vergadering de verzekering dat Zijne Excellentie daarin niet alleen niet geslaagd is, doch de vorm dezer woorden veeleer de bittere teleurstelling verhoogtdie woorden toch zijn de erkenning der billijkheidin de toekomst. Hoe de uitslag ook zijn moge, wij achten verdere bestrijding overbodig van de argumenten des Minis ters, die nu eenmaal een veer te Heusden, waar de dijk sedert eeuwen de gemeenschap vormt, voldoende blijft decreteeren. Zijne Exellentie blijft trots den algemeenen aandrang uit noordwestelijk Brabant volhouden dat die com municatie voldoende zal zijn des winters, als de stroom 550 Meter breed is bij vastzittende rivier en bij ijs gang, (al zal dat dan geen Alpenijs zijn, komende over de Heerenwaardsche overlaten), bij mist en storm en niet te vergeten bij eventueel plaatselijke ondiep ten in dit nog geheel onzekere riviervak, hetwelk in de eerste plaats onder den invloed zal komen van de bodemverplaatsingen in het vak St. Andries-lledikhuizen, welke niet uit zullen blijven. Toch is bekend, dat menigmaal de stremming voor veren enkele weken in het jaar bedraagt, daargelaten de voortdurende onzekerheid, de onaangenaamheden en het tijdverlies bij ongunstige weer- en rivierge steldheden. En vóór dat noordwestelijk Brabant de voordee- len kan gaan plukken van haar verbinding met den nieuwen tak van het Zuidelijk Spoorwegnet, zal de verlegde Maasmond haar van die lijn afsnijden. De minister betoogt de noodzakelijkheid, dat eene eventueele brug voor een stoomtram zou moeten wor den ingericht met het ong op verdere ontwikkeling dezer schoone landstreek in de toekomst, maar ver dedigt ten slotte het veer, dat de stoomtramverbinding onmogelijk maakt. Onze Gemeente en deze streek zullen weldeéenige zijn, waar een veer wordt gegeven en een weg wordt ontnomen, in den tijd waarin de oevers der Maas te Rotterdam, die van den IJsel te Kampen en die der Oude Maas bij Barendrecht door bruggen werden ver bonden, zonder dat daar gemeenschapswegen beston den en waarin over de geheele wereld de gemeen schapsmiddelen worden verbeterd. Vergelijking met den toestand te Gorinchcm en Dordrecht blijven wij ernstig verwerpen. [let is geenszins uitsluitend de vraag of van deze laatste veren druk gebruik gemaakt wordt, veeleer is het van belang dat die vele reizigers, welke tenge volge van locale verkeers- en handelsbelangen er daar genoegen mede moeten nemen, niets liever zouden verlangen, dan dat ook die veren eenmaal voor brug gen plaats zullen maken. Men gevoelt echter dat de omstandigheden niet go- doogen het stichten van dergelijke kostbare werken door het rijk aan de orde te stellen, daar, waar deze nooit bestaan hebben en waar de traditie niet evenals te Heusden de vaste verbinding met den vasten wal tot een rechtmatig bezit hebben gevormd. Ten slotte kan de Gemeenteraad de meening niet onderdrukken dat, indien de ontwerper van de Wet tot verlegging van den Maasmond nog deel hadde uitgemaakt van deze Regeering, hij, bij den ernstigen eenstemmigen aandrang tot herstel van den verbroken verkeersweg van geheel noordwestelijk Brabant en haar verzekering dat hare belangen geschaad wor den, dit ten laatste niet zoude hebben blijven misken nen en het gegeven woord gestand zou gedaan hebben dat hier verdient gememoreerd te worden: «Met den heer Heydenrijck wensch ik meer ver zoenend op te treden en vóór alles te zorgen dat aan het noordwestelijk gedeelte in geenerlei opzicht nadeel worde berokkend en liever te trachten, dat ook daar wat verbetering uit den nieuwen toestand moge voortspruiten.» Mocht dit Regeeringswoord niet gehandhaafd wor den, dan zal naast de gewaarwording die dusdanige toepassing wekt, door ons met geheel noordwestelijk Brabant één en onverdeeld betreurd worden, ten behoeve van het belang van het noordoostelijk ge deelte voor de tot standkoming der wet mede ge ijverd te hebben in de volle overtuiging dat, hoewel nimmer voordellen van den nieuwen toesttnd door ons zouden geplukt worden, opoffering van onze oelaogen echter ondenkbaar zoude zijn. Met vertrouwen houdt de Gemeenteraad nochthans het oog gevestigd op Uwe Vergadering, in welker midden zoo menig woord gesproken is en in de han delingen en verslagen der Tweede Kamer geschreven staat tot verdediging van ons belang, hetgeen dat van het bloeiende noordwestelijke Brabant is. Het is de edele roeping der Volksvertegenwoor diging in hoogste instantie billijkheid en recht bij de wet te doen handhaven en daarom verzoeken wij Uwe Vergadering de noodige stappen te willen doen, teneinde de Regeering te bewegen tot de opneming in het ontwerp van eene brug over de nieuwe rivier te Heusden tot herstel der gemeenschap, of in het tegengestelde geval de onteigeningswet te willen verwerpen. Hetwelk doende, De Raad voornoemd: De Voorzitter, P. L. HONCOOP. De Secretaris, H.J. VANEGGELEN. Heusden, October 1885. NIEUWSBLAD Het Land van lenden E LANGSTRAAT 1 DE BOMMELERVAARD

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1885 | | pagina 1