No. 419.
Zaterdag 10 October,
voos
Uitgever: L. J. VEERMAN Heusrlen.
De Gemeenteraad van Heusden heeft het onder
staand adres verzonden
Aan de Tweede Kamer der Stat en-Generaal
De RAAD der Gemeente Heusden heeft met diepe
teleurstelling kennis genomen van het ontwerp ont
eigeningswet voor de verlegging van de uitmonding
der Maas met de memorie van toelichting en van
de memorie van beantwoording op het voorloopig
verslag.
De Minister blijft het belang van den bouw van
eene vaste brug bij Heusden, ter vervanging van
den gemecnschapsweg dezer landstreek, welke door
de coupure van den Maasdijk ontnomen wordt, mis
kennen, niettegenstaande de bezwaren eenstemmig
door geheel noordwestelijk Brabant en door onze
Gemeente achtereenvolgens bij verschillende adressen
ter kennisse van Gedeputeerde Staten en van de Re-
geering gebracht.
Het laatst werden die bezwaren aan Uwe Ver
gadering ontvouwd bij adres van 26 Juli 1884 door
geheel noordwestelijk Brabant.
Wij meenen uitvoerige uiteenzetting van de ge
schiedenis en van al wat het tegenwoordige stadium
dezer zaak voorafgegaan is hier achterwege te kunnen
laten, omdat dit belang herhaaldelijk is aangetoond,
niet alleen in de brochure, welke door de Gemeente
Heusden is in het licht gegeven, maar ook door de
verschillende dagbladen. Deze geschriften zullen Uwe
aandacht wel niet ontgaan zijn.
Met groote belangstelling hebben wij kennis ge
nomen van het oordeel van verscheidene leden der
Tweede Kamer in het voorloopig verslag geuit: dat
aan het verlangen ter verkrijging der brug behoort
te worden voldaan, en tevens van de onmiskenbare
gronden waarop dat oordeel rust.
De erkenning, dat de onmisbare eeuwenoude ge
meenschap dezer landstreek niet door het stoom-
bootenveer der Regeering op behoorlijke wijze wordt
hersteld, wordt door ons ten hoogste gewaardeerd.
Wij wenschen slechts naar aanleiding van het
voorloopig verslag nog een paar opmerkingen te maken.
De meening van enkele leden, dat onze Gemeente
zich bij den aandrang tot het verkrijgen van eene brug
op een technisch dwaalspoor zou bevindendoor dat
de opritten in dier voege bezijden Heusden zouden
uitkomen, dat het verkeer voortaan niet door, maar
om Heusden zoude geleid worden, moet gebaseerd
ijn op eene misvatting. De brug toch zoude aan de
ioordzijde met het landhoofd onmiddellijk aan den
nieuwen noordelijken bandijk en den Aalburgschen
dijk en aan de zuidzijde even bewesten Heusden aan
den nieuwen zuidelijken bandijk aansluiten. Deze
laatste verkrijgt plaatselijk als gronddepöt de aan
zienlijke kruinsbreedte van ongeveer 40 Meter, waar
door gelegenheid te over bestaat langs de binnen-
glooiing in oostelijke richting eèn breeden oprit aan
te leggen, welke zich bij eene helling van 1 op 60
a 80 even voorbij Heusden zou vereenigen met den
Heesbeenschen grintweg.
Door verschuiving der brug in dezen of geenen
zin kan de oprit op de meest gewenschte wijze
naar Heusden gericht zijn, zoodat zelfs van geen
omweg sprake is.
De plaatselijke lichting der onteigeningsgrens waar
borgt genoegzame breecte voor meer dan ééne op
lossing. Evenzoo kunnen binnen deze grens, door
uitbreiding van het grorddépöt over eenige meerdere
breedte plaatselijk bij het noordelijk landhoofd, aan
beide zijden ruimten gevonden worden voor de bogen
van de eventueele trambaan.
Technische bezwaren bestaan hier in geenen deele.
Het verkeer zal geen andere richting dan over Heusden
nemen.
Het denkbeeld om de rivier te verleggen ten zuiden
langs Heusden kan door ons niet worden aanbevolen,
omdat ook daar zooals terecht is aangemerkt
een stoombootveer niet zou kunnen bevredigen:
Daar de Gemeenteraad de gronden waarop de
wensch tot verkrijging der brug berust als genoeg
zaam bekend mag aannemen, wenscht hij thans slechts
op enkele beweringen des Ministers in de met Uwe
Vergadering gewisselde stukken nader de aandacht
te vestigen, zonder op nieuw alle Regeeringsmotieven
te bestrijden.
Tot de voorwaarden door Provinciale Staten aan
het subsidie verbonden, behoordeverzekering der
gemeenschap, hetzij door stoombooten, hetzij door
bruggen. De memorie van toelichting herinnert, dat
Gedeputeerde Staten de tot standkoming van ééne
brug zeer wenschelijk achten, doch wijst er tevens
op, dat de bezorgdheid van dit College was gaande
gemaakt voor de groote uitgaven.
De Minister beroept zich namelijk op het feit, dat
Gedeputeerde Staten, na gewezen te zijn op de «zoo
aanzienlijke uitgaven» voorshands niet nader meenden
te moeten aandringen, terwijl zij de hoop blijven
voeden, dat «wanneer de financiën van het Rijk in
een meer gunstigen toestand zullen vcrkceren, deze
hoogst belangrijke verbetering van gemeenschap niet
achterwege zal blijven.
Dit College stond inderdaad voor de moeilijkheid
en vre^s dat, bij overschrijding der raming, de Volks
vertegenwoordiging het noodig zou kunnen oordeelen
de uitvoering van het werk uit te stellen, waarmede
het doel, opheffing van het waterbezwaar van noord
oostelijk Brabant, verloren zoude gaan. Teneinde
dit doel niet op te offeren moest het gemeenschaps
belang van het noordwestelijk deel der Provincie
voorloopig, hoewel blijkbaar noode, wijken.
Wij betreuren overigens diep, dat dit belang terug
gebracht is tot, ja geheel ontaard is in een ^e/ikweslie.
Daar, waar de Regeering uitsluitend ten behoeve
van een gedeelte eener Provincie een reusachtig en
kostbaar werk onderneemt, mocht men verwachten,
dat alle daaruit onmisbaar voortvloeiende verplich
tingen loyaal werden nagekomen en niet dat de Staat,
terwijl hij alle bezittingen, welke voor het publiek
nut worden ingenomen tegen schadeloosstelling ont
eigent, in een ander gedeelte het rijkste der
Provincie den belangrijksten verkeersweg (ten
allen tijde de schoonste bezitting voor de algemeene
welvaart en de onmisbare factor voor vooruitgang)
zoude vernietigen.
Gaan de verplichtingen, die rationeel uit het werk
resulteerende krachten der natie te boven, dan
is het gansche werk te betreuren, ten behoeve waar
van bij de wet tot recht wordt verheven, wat in
de toekomst eene voortdurende onbillijkheid zal blijven.
De Gemeenteraad betreurt het verder, dat hij geen
kennis heeft gedragen van het Regeerings-ontwerp
der brug, hetwelk met de begrooting, blijkens de
noot in de memorie van toelichting, ter griffie is
nedergelegd voor de leden der Tweede Kamer.
De Raad heeft dientengevolge het voorrecht gemist
in tegenstelling van den Waterstaat ten opzichte van
het Gemeente-ontwerp kennis te kunnen nemen,
in het publiek belang en in dat van Heusden en
noordwestelijk Brabant, van dit brug-oritwerp, waar
door hij niet in de gelegenheid is geweest te beoor-
deelen of niet, door noodzakelijke beperking tot de
uiterste grens van eenvoud en zuinigheid bij genoeg
zaam draagvermogen der constructie, besparing in dat
ontwerp ware te brengen geweest.
De Gemeenteraadeerbiedigt de opmerking der Re
geering in de memorie van antwoord op het voor
loopig verslag gegeven, dat van harentwege «zoo
menige groote overbrugging werd uitgevoerd, dat zij
wel in staat is te oordeelen of bij eenig ontwerp
van zoodanige overbrugging, zoo ten aanzien der in
richting als ten opzichte der kosten, overdrijving
plaats heeft,doch meent er aan te moeten herin
neren, dat, terwijl hier gezinspeeld wordt op de
groote spoorwegbruggen onder de Directie van Staats
spoorwegen ontworpen en uitgevoerd, deze werken
dagteekenen voor het meerendeel uit een periode,
waarin de toestand onzer Staatsfinanciën veel gun
stiger was dan de tegenwoordige, zoodat het onaan
nemelijk is, dat bij deze bruggen naar de bovenbe
doelde grens van zuinigheid is gestreefd. Wij her
halen het, Heusden moet er op aandringen, dat in
het belang der zaak die zuinigheid in acht genomen
worde.
Slechts dan wanneer het Regeeringsontwerp een
modelbrug ten opzichte van geringe kosten ware,
zoude het billijk genoemd kunnen worden, dat dit
project gesteld wierd in de plaats van het Gemeente
plan, waarbij ter wille van de verwezenlijking (toen
de Regeering de kwestie terugbracht tot een verschil
in geld), eenvoudige eischcn aan uiterlijk schoon en
verkeersafmetingen gesteld zijn.
Als maatstaf tot vergelijking van ramingskosten
voor den bouw van deze brug, kunnen de bedoelde
spoorwegbruggen dus niet dienen, noch mochten deze
laatsten in eenig ander opzicht aangehaald worden.
Integendeel, bedenkt men, dat de boven- en on
derbouw der bijna 8 maal langer vaste brug aan
den Moerdijk (rustende op 13 stroompijlers, waarvan
tien gescheiden zijn door geulen van 7 tot 14 Meter
onder de middelbare eb, terwijl de 3 zuidelijke pijlers
tot 22 Meter onder dien stand pneumatisch zijn ge
fundeerd in eene geul van 14 Meter diepte) voor nog
geen 3y2 millioen werd aanbesteed, zoodat verhou
dingsgewijze deze spoorwegbrug nog niet één millioen
gulden totaal meer kost dan hel Regeeringsontwerp
voor Heusden, dan vraagt men zich af of de raming
van 9 ton voor deze laatste brug zonder overdrij
ving is.
Men bedenke, dat de brug volgens het Gemeente-
project behalve op twee stroompijlers in de slechts 2
Meter diepe rivier bij den gewonen waterstand, (bij
den hoogsten waterstand is de hydraulische diepte 6
Meter), overigens op landpijlers steunt, terwijl de on
derbouw geheel in den droge kan worden uitgevoerd,
(dat wil dus zeggen in kort tijdsbestek zonder groot
renteverlies en zonder risico voor den aannemer met
het oog op stroom, stormvloed, hoog opperwater, ijs
gang en met behulp van een enkel hoogst eenvoudig
steigerwerk voor de gelijke overspanningen bij het
Gemeente-project.)
De boven aangehaalde zinsnede uit het Regeerings-
antwoord sluit echter geenszins uit, dat evenals de
Waterstaatsambtenaren bij de werken van den Maas
mond ook de adviseurs der Gemeente Heusden hun
voordeel getrokken hebben uit de talrijke door onze
Staatsspoorwegen uitgevoerde bruggen om tot het in
teqenstellinq zeer zuinig project te geraken begroot
op slechts 530,000.
Het beroep op die talrijke Staatsbruggen leidt dan
ook integendeel tot de belangrijke conclusie, dat de
Regeeringsbegrootingen, waar het bruggen gold, over
het algemeen van te hooge raming getuigen.
De bovenbouw der brug te Kuilenburg werd in
ronde cijfers 1 ton gouds, die der brug te Zalt-
Bommel 3 tonnen, die over het Hollandsch diep 9
tonnen, die van de brug over de Noorderhaven te
Fijenoord 1.8 ton, die van de brug over de Nieuwe
Maas te Rotterdam 1 ton, die van den viaduct tus-
schen de Wijnstraat en Boerenvischmarkt te Rotter
dam 1 ton, die van de brug over de Waal bij Nij
megen 2 tonnen en die van de brug bij Heumen
over de Maas 1.2 (of 40 lager aanbesteed dan
begroot was geworden. Ten opzichte van den onder
bouw wijzen wij op dien van de draaibrug over het
Hollandsch Diep, welke nagenoeg 1 ton, dien van de
landhoofden der brug aan den Moerdijk welke
70.000, dien der pijlers voor de brug over de
Nieuwe Maas welke 1.6 ton, dien van de pijlers
voor de brug over de Waal welke ƒ65,000, dien
der Rijnbrug bij Arnhem welke 1.2 ton, dien der
Rijnbrug bij Rhenen welke 1.2 ton en op dien voor
de pijlers der brug bij Baanhoek welke 70,000
beneden de Regeeringsbegrooting is aangenomen.
Deze voorbeelden zijn uit het tijdperk onzer groote
wérken van 1865 tot 1880 gegrepen.
Is dus, nog daargelaten of bij het Regeeringsont
werp de noodige zuinigheid in het algemeen plan is
in acht genomen, niet de vraag gebillijkt of wellicht
de raming van dat project te hoog is?
De gemeenteraad verwerpt verder ten stelligste
de bewering in het Regecringsantwoord op het voor
loopig verslag, voorkomende op pag. 10:
«Aangezien te dezer plaatste in het voorloopig
verslag teruggekomen wordt op de vergelijking der
kosten van den bouw eener brug volgens een van
wege Burgemeester en Wethouders van Heusden en
volgens een vanwege de Regeering opgemaakt ont
werp, zij hier nog opgemerkt, dat bij eerstbedoeld
ontwerp vooral de onderbouw aanzienlijk te laag
was geraamdzulks in verband met eene inrichting
van dien bouw, waarbij zijne instandhouding niet vol
doende verzekerd zou zijn. Waar groote stroomsnel-
heden zijn te verwachten, moet de onderbouw inge
richt en verdedigd worden op de wijze onzer in
overeenkomstige omstandigheden verkeerende spoor
wegbruggen. Zooals in de memorie van toelichting
wordt vermeld, mag in dit opzicht bepaaldelijk niets
gewaagd worden.»
Aangenomen toch, dat de onderbouw van onzent-
wege te laag geraamd zou zijn, zoodat de instand
houding met het oog op de te verwachten groote
snelheden niet voldoende verzekerd zou zijn, dan kan
dit toch slechts uitsluitend gelden voor de beide
stroompijlers, die in het Gemeente-project voorkomen,
want, wanneer ook «groote stroomsnelheden» op de
«uiterwaarden» zijn te verwachten die bijzondere
inrichtingen «verdediging» van de landpijlers
zouden eischen, dan mocht de Regeering wel het
gansche winterbed verdedigen, want het door den
Waterstaat vastgesteld profil der rivier is in de
brug volgens het Gemeenteplan niet vernauwd. In
dien immers de snelheden bij hoog opperwater in de
uiterwaarden in de brug, waar geen reden tot stroom
versnelling bestaat, geulen zouden schuren waarvan
ontgronding der pijlers het gevolg zou zijn, dan zou
dezelfde oorzaak die geulen in het gansche overige
winterbed doen ontstaan, waar het profil en de snel
heden dezelfden zijn? Doch gelukkigerwijze zullen
de snelheden in het winterbed en in de brug niet
dergelijke daartoe vereischte «grootte» kunnen be
reiken, waarvan de vernieling der buitendijksche lan
derijen het gevolg zou zijn. En daar dus de woorden
«gewijzigde inrichting en verdedigingslechts de
beide stroompijlers kunnen gelden betwist de Gemeen
teraad, dat op dezen grond de geheele onderbouw
aanzienlijk te laag geraamd is, omdat hierdoor slechts
een gering gedeelte van het verschil van 370.000
der beide projecten kan verklaard worden. Al gold
het trouwens alle pijlers dan werd op verre na niet
dit bedrag bereikt.
Teneinde nochtans aan alle eischen, die de Water
staat omtrent den onderbouw van deze brug in het
onvernauwde rivierprofil meent te moeten stellen, te
beantwoorden heeft de Gemeente haar project doen
omwerken zoodanig, dat het technische verschil vol
komen uit den weg geruimd is, zonder dat daaruit
echter een verschil in hare oorspronkelijke raming
ontstaat.
Tot dit doel heeft zij de bcton-koffers van alle pij
lers en landhoofden op draagpalen doen rusten en de
bezinkingen en bestortingen rond de pijlers uitgebreid,
welke meerdere kosten ruimschoots gedekt worden
door de bezuiniging in het kubiek van het metselwerk
en de hardsteenen bekleeding, verkregen door het
volgen van den pijlervorm bij de brug van de Iloek-
sche Waard aangenomen. De wandvlakken der pij
lers richten zich nu gelijkmatig onder 1/20 doorgaande
helling van het bovenvlak af benedenwaarts en de
ronde pijlerkoppen zijn alleen met hardsteen bekleed,
zoodat de bekleeding in den dag dus tevens vervalt
hetgeen overtollige weelde mocht heeten.
De officiëele begrooting van den onderbouw der door
de Provincie te bouwen brug over de Oude Maas bij
Barendrecht, ter verbinding van de Hoeksche Waard
aan den vasten wal, bedraagt 497,000. Hiervan
behooren afgetrokken te worden de aanleg van een
groot gedeelte aardebaan vormende de toegangswegen,
het baggerwerk over vrij groote lengte tot herstel
van het vernauwd profil zonder uiterwaarden, beue
vens de reminingwerken van de draaibrug, waardoor
de bcgrooiing van de pijlers er: landhoofden beneden
de 400,000 blijft. En hier geldt het den bouw
van vijf zwaar verdedigde stroompijlers (met het pe
nant der draaibrug) in eene stroomeude rivier, waarvan
de gemiddelde bodemdiepte 6 meter onder den mid
delbaren lagen waterstand is.
Hierbij zij opgemerkt, dat de toegangen en aanslui
tingen te Hemden gevormd zouden worden door het
brengen van den voor de rivierbedding uitgegraven
grond onder het daarvoor noodige profiel «en dépot»
in de dijken waarvoor geen extra kosten vereischt
worden.
De onderbouw van de dubbele spoorwegbrug bij
Heumen over de Maas werd in 1879 aanbesteed voor
420,000 met inbegrip van ontgraving over groote
lengte van de rechter uiterwaard, aanleg van twee
gedeelten dijk op den rechter- en linkeroever, een
gedeelte spoorwegbaan achter het linker landhoofd,
van een oeverweg aan den rechter- en een jaagpad
aan den linkeroever, zoodat de bouw der landhoofden
en -pijlers (waaronder drie stroompijlers) in eene be
staande rivierbedding met 91/2 nieter diepte tijdens
de hoogste waterstanden, bij een vernauwd profil en
bij groote verhangen circa 3y2 tonnen gouds hebben
gekost, terwijl de pijlers geheel en al met hardsteen
bekleed zijn.
Hierbij moet daarenboven niet uit het oog verloren
worden het groote verschil in hoogte van het met
selwerk bij de brug te Heumen en die te Heusden;
bij de eerste liggen de kussenblokken, die den boven
bouw dragen ruim 11 M. bij de laatste slechts 7 M.
boven den bodem der rivier.
De bodem in de Gemeentebrug zal bij het profil,
dat de Waterstaat noodig oordeelt voor de rivier
evenmin uitschuren als de overige Maasbruggen met
onvernuuwd profil.
Dit moge genoeg zijn. De overtuiging is bij ons
onwankelbaar dat de Regeering nu eenmaal het pro
ject der Maasverlegging op papier binnen de daarvoor
geraamde liy2 millioen gulden (na aftrek der sub-
sidiën van Provincie en waterschap) wil terugdringen.
Hierin is eene brug voor Heusdenal wordt daar
voor slechts volgens de Regeering 700,000 of
volgens ons ontwerp 230,000 meer vereischt dan
voor het stoombootveer (waarvoor blijkens de begroo
ting van den Minister in overeenstemming met de
Gemeente 300,000 kapitaal noodig is), niet te
passen en is dus eene misplaatste weelde.
De volgende woorden in de memorie van toelich
ting staven dit: «Natuurlijk kan als bedoelde meer
gunstige toestand der financiën van het Rijk zal zijn
ontstaan en dus uit een oogpunt van kosten tegen den
bouw eener brug geen bezwaar bestaat, altijd tot
dien bouw worden overgegaan».
Mocht de tegenwoordige Minister zich voorgesteld
hebben Heusden en noordwestelijk Brabant met
dergelijke toegeeflijkheid tevreden gesteld en recht ge
daan te hebben, dan geven wij Uwe Vergadering de
verzekering dat Zijne Excellentie daarin niet alleen
niet geslaagd is, doch de vorm dezer woorden veeleer
de bittere teleurstelling verhoogtdie woorden toch
zijn de erkenning der billijkheidin de
toekomst.
Hoe de uitslag ook zijn moge, wij achten verdere
bestrijding overbodig van de argumenten des Minis
ters, die nu eenmaal een veer te Heusden, waar de
dijk sedert eeuwen de gemeenschap vormt, voldoende
blijft decreteeren.
Zijne Exellentie blijft trots den algemeenen aandrang
uit noordwestelijk Brabant volhouden dat die com
municatie voldoende zal zijn des winters, als de stroom
550 Meter breed is bij vastzittende rivier en bij ijs
gang, (al zal dat dan geen Alpenijs zijn, komende
over de Heerenwaardsche overlaten), bij mist en storm
en niet te vergeten bij eventueel plaatselijke ondiep
ten in dit nog geheel onzekere riviervak, hetwelk in
de eerste plaats onder den invloed zal komen van de
bodemverplaatsingen in het vak St. Andries-lledikhuizen,
welke niet uit zullen blijven.
Toch is bekend, dat menigmaal de stremming voor
veren enkele weken in het jaar bedraagt, daargelaten
de voortdurende onzekerheid, de onaangenaamheden
en het tijdverlies bij ongunstige weer- en rivierge
steldheden.
En vóór dat noordwestelijk Brabant de voordee-
len kan gaan plukken van haar verbinding met den
nieuwen tak van het Zuidelijk Spoorwegnet, zal de
verlegde Maasmond haar van die lijn afsnijden.
De minister betoogt de noodzakelijkheid, dat eene
eventueele brug voor een stoomtram zou moeten wor
den ingericht met het ong op verdere ontwikkeling
dezer schoone landstreek in de toekomst, maar ver
dedigt ten slotte het veer, dat de stoomtramverbinding
onmogelijk maakt.
Onze Gemeente en deze streek zullen weldeéenige
zijn, waar een veer wordt gegeven en een weg wordt
ontnomen, in den tijd waarin de oevers der Maas te
Rotterdam, die van den IJsel te Kampen en die der
Oude Maas bij Barendrecht door bruggen werden ver
bonden, zonder dat daar gemeenschapswegen beston
den en waarin over de geheele wereld de gemeen
schapsmiddelen worden verbeterd.
Vergelijking met den toestand te Gorinchcm en
Dordrecht blijven wij ernstig verwerpen.
[let is geenszins uitsluitend de vraag of van deze
laatste veren druk gebruik gemaakt wordt, veeleer is
het van belang dat die vele reizigers, welke tenge
volge van locale verkeers- en handelsbelangen er daar
genoegen mede moeten nemen, niets liever zouden
verlangen, dan dat ook die veren eenmaal voor brug
gen plaats zullen maken.
Men gevoelt echter dat de omstandigheden niet go-
doogen het stichten van dergelijke kostbare werken
door het rijk aan de orde te stellen, daar, waar deze
nooit bestaan hebben en waar de traditie niet evenals
te Heusden de vaste verbinding met den vasten
wal tot een rechtmatig bezit hebben gevormd.
Ten slotte kan de Gemeenteraad de meening niet
onderdrukken dat, indien de ontwerper van de Wet
tot verlegging van den Maasmond nog deel hadde
uitgemaakt van deze Regeering, hij, bij den ernstigen
eenstemmigen aandrang tot herstel van den verbroken
verkeersweg van geheel noordwestelijk Brabant en
haar verzekering dat hare belangen geschaad wor
den, dit ten laatste niet zoude hebben blijven misken
nen en het gegeven woord gestand zou gedaan hebben
dat hier verdient gememoreerd te worden:
«Met den heer Heydenrijck wensch ik meer ver
zoenend op te treden en vóór alles te zorgen
dat aan het noordwestelijk gedeelte in geenerlei
opzicht nadeel worde berokkend en liever te
trachten, dat ook daar wat verbetering uit den nieuwen
toestand moge voortspruiten.»
Mocht dit Regeeringswoord niet gehandhaafd wor
den, dan zal naast de gewaarwording die dusdanige
toepassing wekt, door ons met geheel noordwestelijk
Brabant één en onverdeeld betreurd worden, ten
behoeve van het belang van het noordoostelijk ge
deelte voor de tot standkoming der wet mede ge
ijverd te hebben in de volle overtuiging dat, hoewel
nimmer voordellen van den nieuwen toesttnd door
ons zouden geplukt worden, opoffering van onze
oelaogen echter ondenkbaar zoude zijn.
Met vertrouwen houdt de Gemeenteraad nochthans
het oog gevestigd op Uwe Vergadering, in welker
midden zoo menig woord gesproken is en in de han
delingen en verslagen der Tweede Kamer geschreven
staat tot verdediging van ons belang, hetgeen dat van
het bloeiende noordwestelijke Brabant is.
Het is de edele roeping der Volksvertegenwoor
diging in hoogste instantie billijkheid en recht bij de
wet te doen handhaven en daarom verzoeken wij
Uwe Vergadering de noodige stappen te willen doen,
teneinde de Regeering te bewegen tot de opneming
in het ontwerp van eene brug over de nieuwe rivier
te Heusden tot herstel der gemeenschap, of in het
tegengestelde geval de onteigeningswet te willen
verwerpen.
Hetwelk doende,
De Raad voornoemd:
De Voorzitter,
P. L. HONCOOP.
De Secretaris,
H.J. VANEGGELEN.
Heusden, October 1885.
NIEUWSBLAD
Het Land van lenden
E LANGSTRAAT 1 DE BOMMELERVAARD