No. 422.
Woensdag 21 October,
1885.
Nieuw Ned. Panopticum.
FEUILLETON.
DE ZALIGMAKERS.
Uitgever: L. J. VEERMAN neusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG
Ab onnementsprijs: per 8 maanden 1
verhooging.
en ZATERDAG.
Franco per post zonder prijs-
Advertentiën 16 regels 60 et. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche ADVE RTENTIEN
«aarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
EEN LIEF MOORDENARESJE.
Hare geschiedenis is eenvoudig. Ze is
geboren onder den rook eener prachtige
stad en heeft van der jeugd af do on
reine lucht ingeademd, die vooral op jonge
meisjes met gloeiende verbeeldingskracht
zeer nadeelige gevolgen kan hebben. Bo
vendien hebben deskundigen het vermoeden
geópperd dat ze zeer waarschijnlijk een
gevaarlijke kwaal geërfd heeft van moeders
zijde en als ware dat alles nog niet genoeg,
ia ze in hare prille jeugd het slachtoffer
geweest van een nietswaardige.
't Is derhalve niet te verwonderen dat dit
kind spoedig er toe kwam, te breken met
onze stijve burgermansbegrippen van zede
lijkheid, fe eer, daar ze niet van schoon
heid ontbloot was en zo in de groote stad
zoovele voorbeelden voor zich had van arme
doch schoone meisjes, die in zijde en flu
weel gekleed gingen en een heerlijk leventje
leidden.
Ze trok de opmerkzaamheid van een oos
terling, die indruk op haar maakte. Gewis
niet door zijn schoonheid, want welke maagd
LEOPOLD VON SACI1ER MASOCH.
De Voorspelling.
Een kreet, wild en vertwijfelend als die van eeu
gewonden tijger, klonk door de vreedzame stilte van
den zomeravond. De paarden bleven staan, zonder dat
de koetsier de teugels inhield en terwijl de verschrikte
man een kruis sloeg, hief een jonge officier zich in
den lichten kalesch op en tuurde ontsteld in de rich
ting, van waar het schrikkelijke geluid gekomen was.
Wat was dat?*
Het schijnt dat er iemand om hulp heeft geroe
pen,* antwoordde de groote, weldoorvoede koetsier.
»Waar?«
Als ik goed gehoord heb, kwam het van den
kant van het water.*
De officier sprong uit de kalesch en ijlde over het
stoppelveld en door het dichte kreupelhout in de
richting van de rivier voort. Nog een laatste, dit
maal half onderdrukte, angstige, smeekende kreet,
toen siste het water alsof er een gloeiende steen in
geworpen was.
Hier wordt iemand verdronken,* dacht de offi
cier, trok zijne revolver en snelde ademloos door de
wilgenstruiken en het oeverriet. In het halfduister,
dat op den ondergang der zon gevolgd was, glin
sterde de donkere stroom hem tegen, die zijn gol
ven, zwaar als gesmolten lood, tusschen de liooge
oevers voortstuwde. Nergens was iets verdachts te
in Europa zal een Japanner bewonderen,
doch door zijn geld en hooge positie.
De man was gezant aan ons hof en ver
keerde in de hoogste kringen.
De voornaamste badplaats kende haar, omdat
ze de vrouw scheen van den oosterschen
waardigheids-bekleeder, maar niemand heeft
daar ooit zijne afkeuring over uitgesproken,
waarschijnlijk omdat men aan badplaatsen
daarin niets vreemds ziet. Een getrouwd
heer, die met zijn meisje daar logeert, ver
teert ongelijk veel meer dan indien hij al
leen of met vrouw en kinderen komt dat
zal nog al wat schelen.
Haar vader bracht haar in de armen van
haren minnaar
Zij het dat de man in de veronderstel
ling leefde dat deze hooge meneer eenmaal
zijn schoonzoon worden zou, welk vader
voert dan vóór den dag van het huwelijk
zijne dochter in de woning des bruidegoms
Die verduivelde onreine atmosfeer der
groote steden bederft niet alleen de kinderen
maar ook de ouders. Deze vader althans
was geheel bedwelmd door den glans der
Japanschc zon en meende zijn kind geluk
kig en rijk te zullen maken en waarschijn
lijk zichzelven er bij, door 'teen poos voor
den trouwdag bloot te stellen aan hare
verzengende stralen. O, vader, wat hebt
ge gedaan De zonde uwer dochter komt
op uw verantwoording
Ondertusschen gingen de zaakjes van
Jeanne niet onvoordeelig. 't Meisje meende
dat de Japanner haar trouwen zou, althans
dat zeide ze. Maar zóó naïf zal ze toch
niet geweest zijn. Ze zal zich wel bewust
geweest zijn de beminde te zijn van een
man, die haar nooit tot zijn vrouw ver
heffen kon, omdat hij reeds 't ongeluk ge
had had voor den ambtenaar van den bur
gerlijken stand in Japan to verschijnen en
omdat zulke heeren toch nimmer meisjes
de eer waardig keuren mevrouw te worden.
Och, ze was immers maar een tijdpassee-
ring. Haar beminde, rijk wellicht en goed
gesalarieerd om aan ons hof de belangen
van Japan te behartigen, had geld en tijd
in overvloed om er een minnarij op na te
houden en zich schadeloos te stellen voor
't langdurig afzijn van zijn wettige echtge-
noote.
De geschiedenis liep af, zooals al zulke
geschiedenissen afloopen. Na zekeren tijd
kreeg de groote heer genoeg van zijn meisje.
Ze "werd hem lastig. Misschien dacht hij
aan ons westersch spreekwoord, dat spreekt
van verandering van spijs, misschien ook
kostte ze hem te veel geld. 't Kan ook
zijn dat zijn geweten
Neen, 't geweten van zulke personen be
moeit zich met dergelijke kleinigheden niet.
't Zou er dagwerk mee hebben en daarom
doet het zeer verstandig daar over te zwij
gen. Het loont niet den moor te wasschen.
Jeanne kreeg haar congé.
Weg was plotseling dat schoone Haag-
sche leventje, dat baden in-weelde.
Zo kon voortaan weer les gaan geven
op de piano, totdat een andere aanbidder
kwam opdagen, 't Was hard, maar ze had
het vooruit kunnen berekenen, daar dit
regel is. Onze meisjeshuizen zijn voor de
helft bevolkt met weggezonden deerns.
Jeanne was woedend, ze vormde allerlei
plannen. In haar woede vervolgde ze haar
gewezen minnaar en was slim genoeg zich
niet van zijn baan te laten knikkeren. Daar
trof ze hem in een hotel en ze schoot hem
dood.
Wanneer alle Jeannes hun gewezen min
naars op zulk een wijze straften voor hun
ontrouw, zouden er revolvers te kort komen
in ons gezegend vaderland. Doch daar zo
meestal berusten en op andere manier haar da
gelijks brood zoeken, was een revolver voor
Jeanne gemakkelijk te krijgen. Dat blondq,
zachte wezentje, dat in gewone omstandig
heden zeer zeker geen hond kwaad zou
durven doen, schoot haren minnaar met
een kogel morsdood.
Toon kwam ze voor de rechtbank. En
de heeren hadden modelijden met haar. En
wie had dat nietZe had al haar moed
verloren, want herhaalde malen verloor zij
haar bewustzijn. Doch de ijdelheid was niet
van haar gegaan. Ze wist dat haar haren
schoon waren en daarom liet ze die golven
om haar schouders en ze meende dat wat
rouge haar goed zou doen, daarom blan-
kette de arme Jeanne zich. Dat was ver
keerd gezien. Een bleek, lijdend gelaat, zoo
als ze inderdaad had, zou meer indruk ge
maakt hebben op de edelachtbare heeren
dan die plekjes rood. Vooral ook op de
dames. Ja, de dames in den Haag hebben
tegenover Jeanne Lorette haar deugd ten
toongesteld. Ze waren met getalen opge
komen om de arme zondares te zien krim
pen van smart. En toen ze thuis kwamen
hebben ze voor het diner, maar niet met
bespeuren, zoomin in het boschje, waar zich de offi
cier bevond, als op den mnrmelenden stroom of tegen
den groenbewassen heuvel, die aan de overzijde lag.
Reeds wilde de jonge held terug keeren, toen zich
op den tegenover liggenden oever een wit gewaad
vertoonde, toen ccne gestalte en daarna eene tweede.
Wie daar?« riep hij.
Geen antwoord.
Sta
Het witte gewaad verdween fladderend en tegelij
kertijd ontstond er leven in de boschjes.
Sta, of ik schiet lriep de officier nogmaals en
toen de donkere gedaanten op de vlucht gingen,
vuurde hij zijne revolver tweemaal op hen af. Het
licht en de knal trokken statig door het donkere
woud, toen werd het stil; het vreemde spook ver
schijnsel was verdwenen.
De jonge man keerde teleurgesteld naar zijn rijtuig
terug.
Hebt gij niemand geraakt, luitenant?# vroeg de
koetsier.
Ik kwam ongelukkig te laat. De schurken ont
kwamen.*
Wie weet, of het wel schurken waren,* hernam
de koetsier. »Er gebeuren hier in den omtrek won
derlijke dingen
Hoe zoo?«
De koetsier keek schuw om zich heen. »Het is
beter daarover maar niet te spreken. Stap liever maar
in, mijnheer Zesin, mevrouw uwe moeder wacht u,
en het wordt laat.*
De jonge officier sprong in de kalesch, en voort
ging het, door dik en dun, door modderplassen, die
een' spattenden slijkregen omhoog wierpen, en door
kuilen, waarin de wagen letterlijk verzonk.
Na eene langdurige afwezigheid keerde Zesin Ja-
dewsky naar zijne geboorteplaats terug. Hij had tot
nog toe in Moskou en Petersburg, ja zelfs eenigen
tijd in den Kaukasus in garnizoen gelegen, en ter
nauwernood was hij naet zijn regiment het oude
Kicw, de eenige Czarenstad binnengetrokken, of hij
had verlof gevraagd en verkregen, en snelde nu zijne
moeder in de armen, die een landgoed in den omtrek
bewoonde.
De zon was reeds achter het vcrie woud wegge
zonken, alleen over de heuveltoppen speelde nog eene
lichtroode tint. Akkers, heuvelen, boschages, gehuch
ten en landgoederen lagen nu, zoover het oog reikte
onder den grijzen doorzichtigen sluier der avondsche
mering. Hoog in de lucht trok eene vlucht eenden
kwakend voortin het kreupelhout dat de weiden
omzoomde, vertoonden zich bewegelijke vlammen
dwaallichtjes, of de fonkelende dogen van een' wolf,
die op roof uitging.
In snellen rit trokken zij door een moeras, toen
over een vervallen brug, daarna door een beuken-
hoschje toen lag het dorp Koniatyn voor hen. Ter
wijl zij het doorreden stegen van alle kanten blauwe
rookwolkjes uit de schoorsteenen op of baanden zich
een weg door de zwart bcrookte stroodaken. Een
eigendommelijke geur omzweefde de lage hutten en
steeg uit de bloemtuintjes en boomgaarden omhoog.
Door de geopende deuren zag men de roode haard
vuren branden en kwaadaardig blaften de honden.
Bij den bronput stonden meisjes met lange haarvlech
ten en op bloote voeten, die hare houten vaten vulden.
Het was intusschen donker geworden. Zesin boog
zich uit den wagen om liet ouderlijke huis te ont
dekken. En eindelijk, daar breidde zich het ouderlijke
dak tusschen de hooge populieren uit, en in een der
kleine vensters glinsterde een licht. De jonge officier
gevoelde zich weekhartig gestemd. Reeds begroette de
oude blinde jachthond zijns vaders hem met ecB vteo-
lijk gehuilhet hek werd geopend, de kalesch reed
het erf op hij was weer tehuis.
Zijne goede, lieve moeder kwam het bordes af en
toen hij in hare armen vloog, bekeek en betastte zij
hem, als om zich te overtuigen dat hij het inderdaad
was, hij, de dierbare, lang ontbeerde zoon met vro
men ernst bekruiste zij zijn voorhoofd en kuste hem.
Ach, wat zijt ge toch lang weg geweest!* sta
melde de eerbiedwaardige oude dame. »Wat zijt ge
groot en krachtig geworden en wat staat de uniform
u goed. God zij geprezen dat de barbaren in den
Kaukasus u niet gedood hebben.*
Mevrouw Jadewsky geleidde hern naar binnen en
ofschoon geheel de schaar van oude, beproefde die
naren toeliep om den jongen heer te zien en te be
groeten, mochten toch geene handen hem bedienen
dan de hare alleen. Zij ontdeed hem van uniform-pet
en degen, bracht hem zijn avondeten, vulde zijn glas
met fonkelenden Hongaarschfen wijn en blikte, van
hare plaats bij het venster, tusschen hare bloemen en
vogels, haar kind stil en gelukkig in het gelaat.
Zesin was dan ook wel een zoon om een moeder
hart te verrukken. Slank, forsch gespierd, van mid
delbare grootte en met een edel, fijn besneden ge
laat, dat door een korten blonden baard was omlijst
en waaruit twee groote, vrijmoedige, blauwe oogen
met den gloed van jeugdig enthousiasme, in de wereld
rond keken, het type van een beminnelijk en toch
krachtig man.
Hoe lang blijft gij was de eerste vraag.
Veertien dagen, moedertje maar Kiew is dicht
bij, ik kom gauw weer eens terug.*
Met Kerstmis?*
Eerder, en zoo dikwijls ik kan.*
Ilij keek om zich heen en ontroerde diepalles
NIEUW
BLAD
lid Land van Huisden en Alten,
LANGSTRAAT
DE BOMMELEHVAARB
L
DOOR
Alles, wat worden zal, ligt voor mijn
geest onthuld. Aeschylus.