No. 423.
Zaterdag 24 October
1885,
„Uit wier en dras geweld."
FEUILLETON.
voos
Uiteever: L. J. VEERMAN Heusden.
DE DWEEPERS.
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Ad verten tiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte
Adverteutiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche ADVEüTENTIEN
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij
toezending gelieve men vooral dü'delijk den naam
van den Uitgevc* op het adres te stellen.
Men mag een dichterlijk woord niet zoo
naar de letter nemen. Ons land is niet op
geweld uit wier en dras, evenmin is het
wuit poel en slijk gedolven,doch de wijze
waarop het ontstaan is, voor een groot
deel althans, is merkwaardig genoeg om
den dichter te bezielen tot een loflied op
het voorgeslacht.
Onze vaderen toch, al hebben ze niet
letterlijk ons land //ontwoekerd aan de
golven," hebben een doorgaanden kamp
gestreden met het water en de zee: Neder-
land's beste vriendin was ten allen tijde te
gelijk 's lands gevaarlijkste vijandin.
Het is boven allen twijfel verheven dat
eenmaal ter plaatse, waar thans ons land
niet opduikt uit zee, maar van de zee af
gescheiden is, eenmaal geen land te zien
was. Men maakt dit op uit den aard der
gronden. Ze zijn door de zee of de rivieren
gevormd en de mensch heeft de natuur
daarin bijgestaan. Dat we z o o laag wonen,
is de schuld der natuur; dat we in die
laagte evenwel wonen kunnen, is der va
deren werk.
Voor s/6 deel bestaat ons vaderland uit
aangespoelde gronden, voornamelijk uit klei
grond. Men rekent tot die gronden ook de
venen, doch deze zijn op onzen bodem
ontstaan, terwijl de andere geschenken zijn
der rivieren.
Op oude kaarten is duidelijk te zien hoe
veel we gewonnen hebben door de voort
durende aanslibbing in onze riviermonden.
Toch zijn die kaarten betrekkelijk jong,
want van 't ontslaan der eilanden in Zee
land en Zuid Holland bestaan geen na
richten. Dat is echter niet noodig. De grond
zelf wijst ons van waar hij gekomen is en
de klei langs de rivieren noemt ons deze
als de moeder dier eilanden.
Onze vaderen hebben de aanslibbingen
bedijkt en voet voor voet aan de rivier
ontnomen wat deze maar missen kon. Van
daar dat ze steeds smaller geworden is, naar
mate do //ontwoekering" toenam.
Dat is een vreedzame verovering, maar
een die geld en oppassing vorderde, want
het bedijkte land, lager dan de zee ge
legen, vorderde voortdurend onze hulp.
Op deze wijze hebben we aan de zee,
ook in de eeuwen waarvan een beschreven
geschiedenis bestaat., vele hectaren gronds
te danken. Behalve genoemde eilanden, die
voor een groot deel ook uit zeeklei bestaan,
hebben we o.a. het noordelijk deel van
Friesland, waar vroeger de Middelzee
spoelde, gewonnen en nu de noordelijke
kust door een dijk verbonden is met Ame
land, neemt daar de aanslibbing steeds toe
en is de verovering der Wadden slechts een
kwestie van tijd.
In Groningen werden nog in deze eeuw
meer dan 4000 H.A. ingedijkt en in vrucht
baar bouwland herschapen.
In Zeeland en in Zuid-Holland zijn in
den Spaanschen tijd zeeslagen geleverd op
wateren die men thans te vergeefs zoekt,
daar ze weggemalen zijn en voor vrucht
bare polders plaats gemaakt hebben.
Er is nog langs een anderen weg grond
gewonnen, maar deze weg is een omweg.
Daar n.l. waar de grond veen bevatte, beeft
men niet geaarzeld dit af te graven en bij
gebrek aan andere brandstof, tot verwarming
te gebruiken. Op deze wijze zijn de talrijke
meren ontstaan, waaraan ons land een paar
eeuwen geleden zoo rijk was. Daarna be
gon men met groote kosten deze meren of
liever plassen droog te leggen en in bouw
grond om te zetten.
Langs dezen weg zijn ontstaan en weder
verdwenen de Beemster, Purmer, de Wor-
mer, de Diemermeer, de Haarlemmermeer
in Noord Holland de Zuidpias, de Alex
ander-polder in Zuid Holland.
Omgekeerd heeft de natuur ons hier en
daar beroofd van gronden. In Zeeland en
langs de Hollandsche kust hebben we iets
verloren, maar dat verlies is rijkelijk ver
goed doer bovengenoemde winsten.
Belangrijker is het verlies dat we leden
ter plaatse waar thans de Zuiderzee ge
vonden wordt. In de vroegste tijden onzer
historie (ten tijde der Romeinen) vond men
daar slechts een klein meer, dat het water
van enkele rivieren opnam, van den IJsel,
de Eem, enz. De veengronden daaromheen
gelegen, waren niet bestand tegen de over
stroomingen van den IJsel, die veel Rijnwater
afvoerde en dewijl ze bovendien gelegen
waren tusschen Holland en Friesland, die
in voortdurenden oorlog verkeerden en zeker
niet ongaarne een scheidsmuur zagen ont
staan, kan het geen verwondering baren
dat het water hier de overmacht behield
en eindelijk een golf vormde van beduidenden
omvang, 't Zelfde heeft men in het Haar
lemmermeer waargenomen. Uit vijf kleine
plassen ontstaan, is daar allengs de veen
achtige grond weggespoeld, om plaats te
maken voor een groote plas. De Zuiderzee
is derhalve geen deel van de Noordzee,
't is een plas, die met deze in verbinding
staat. Eb en vloed zijn weinig bemerkbaar
en dewijl ze dus niet noemenswaardig
binnenstroomend water ontvangt, daaren
tegen wel rivierwater, is het zoutgehalte
ook aanmerkelijk lager dan dat van 't water
der Noordzee.
Deze binnenzee droog te maken, komt
thans in ernst ter sprake. Reeds veertig
jaren geleden is het eerste volledige plan
uitgekomen, maar tot nu toe heeft men
niet de courage gehad een der bestaande
plannen uit te voeren. Ook niet het geld'
want hiertoe zijn millioenen van noode en
onze dagen zijn niet bij uitstek geschikt
voor een zaak van zoo grooten omvang als
de droogmaking der Zuiderzee is. Volgens
het eerste plan zouden de kosten over de
300 millioen bedragen dat van Stieltjes
ongeveer 100 millioen. Hoewel de kosten
van latere plannen ons niet bekend zijn,
kunnen we niet gelooven dat het werk veel
minder zal geraamd worden.
Wanneer we deze watervlakte, een geheel
nieuwe provincie, aan de golven ontwoe
kerd hebben, gelijk dat met de Meer ge
schied is, zullen we een hoeveelheid kost
baren grond aan den bestaanden hebben
toegevoegd. De Zuiderzee beslaat, met de
ondiepte benoorden Friesland en Groningen,
meer dan 500.000 H.A. en deze opper
vlakte is voor driekwart kleigrond en de
rest zand. De diepte bedraagt 2, 3, 4 meter,
op zeer enkele plaatsen 8 M., bij gewoon
laag water. Nu, het grootste deel van ons
kustland ligt onder A. P., we hebben in
onzen tijd middelen genoeg deze laagvlakte
van water te bevrijden.
Het is slechts een kwestie van geld.
Wanneer de Zuiderzee omgeven was door
tal van plaatsen, die langs dien zeeweg als
vroeger schatten in 't land brachten, zou
men zich nog wel eens mogen bedenken,
doch nu ze omgeven is door een half dozijn
plaatsen, die den schilderachtigen naam
d o o d e steden verworven hebben en de
eenige plaats, die vroeger over hare golven
naar zee zich een weg zocht, thans een
nieuwen, direct naar de Noordzee gevonden
heeft, nu bestaat er geen enkele reden waarom
2
De weg liep door de kale velden en door de wei
den waar de herders een groot vuur hadden aange
legd, om hetwelk zij zich gelegerd hadden, terwijl de
paarden met gekoppelde voorpooten liepen te grazen.
De sikkel der maan zweefde boven het woud, van
tijd tot tijd vernam men de zwaarmoedige muziek
van eene herdersfluit, het geklingel van de klokjes
der paarden, of het gedempte geruisch van den ver
wijderden stroom.
Toen Zesin het riddergoed der Bojary's naderde,
begon zijn hart luider te kloppenhet beeld van
zijne kleine speelgenoote uit de dagen zijner jeugd,
trad hem levendig en du'delijk voor den geest. Vóór
hij het zelf wist, stond hij voor de gesloten poort
en klopte aan. Het blaffen van een' hond was het
eenige antwoord dat hij vernam. De rijzige, donkere
populieren fluisterden geheimzinnig, huis en hof lagen
in diepe duisternis, geen rookwolkje zelfs steeg op,
geen enkel venster was verlicht.
Zesin klopte nogmaals. Eindelijk naderden slepende,
bijna onhoorbare voetstappen.
Wie is daar?*
»Is mevrouw Malatin tehuis?*
Neen
En de juffrouw?*
Ook niet.*
Zesin trok ontstemd de schouders op en keerde
geërge d terug, ditmaal door het bosch. Het zilveren
licht der maari wees hem tusschen" zwarte stammen,
ontwortelde hoornen en dichte struiken door den weg.
Plotseling bleef hij verrast staan. Een rood schijn
sel verlichtte het pad en uit de hazelstruiken en
braambosscbjes steeg een vonkenregen naar den he
mel op. Hij wendde zich in de richting van waar
het licht kwam en stond op eens voor een hel bran
dend vuur fluitsignalen weerklonken van alle kanten
en donkere gestalten doken ter wederzijde uit het
struikgewas op.
Zesin rukte het geweer van zijn schouder. «Wie
daar?«
«Zigeuners, heer,* antwoordde eene stem op on
derworpen toon, en een havelooze kerel met een ge
bruind gelaat trad diep buigend uit het kreupelhout
te voorschijn.
Zesin naderde het vuur, waar omheen zich een
phantastisch Zigeunerkamp uitstrekte. Hier en daar
verrezen tenten, kleine wagens stonden er tusschen
verspreid, de paarden graasden, bruine mannengeslal-
ten lagen op hunne mantels te slapen, of waren bezig
een lam, dat zij ongetwijfeld gestolen hadden, de
huid af te stroopen. Eene jeugdige moeder suste
haar zuigeling in slaap, moedernaakte kinderen voerden
schreeuwend een rondedans uit, en nijdige honden
grijnsden of blaften hem aan. Een paar vrouwen
waren bezig het eten te bereiden in groote ketels,
die over de vlammende vuren hingen.
Terwijl Zes'n nog verwonderd het zeldzame tooneel
voor hem stond op te nemen, naderde hem een niet
minder vreemd groepje. Eene jonge, beeldschoone
vrouw met fonkelende oogen en fladderende, zwarte
lokken, de slanke leden in een rood kleed gehuld
en het bovenlijf omsloten met een keurslijf uit een
lammervaeht vervaardigd, kwam, gezeten op een'
tammen beer, op hem toe gereden. Met onnavolg-
bareh trots, maar spotziek tegelijk, groette zij hem.
De fabelachtige verschijning scheen de koningin der
bende te zijn.
«Wat zoekt gij bij ons, schoone vreemdeling
zoo begon zij, terwijl zij met een bevalligen zwaai
van haar vreemdsoortig rijpaard afsprong. Als gij
mij eene kleinigheid wilt geven, zal ik u de toe
komst voorspellen, want ik weet alles wat is, wat
was, en wat geschieden zal.
Zesin gaf baar lachend een geldstuk. Zij bekeek
het, bergde het in haar boezem en greep toen zijne
hand.
«Geluk, veel geluk,* prevelde zij, maar het h'gt
in het verre verschiet. Groote gevaren bedreigen u
en machtige hinderpalen versperren u den weg. Gij
zult ze alle overwinnen, zoo gij verstandig, getrouw
en moedig zijt. Twee vrouwen staan op uwen le
vensweg gij zult ze beiden beminnen en beiden zul
len u liefhebben. Maar neem u in acht voor de eene;
zij zal u naar het leven staan en indien gij niet
voorzichtig zijt, zal zij u den dood brengen. Maar
een engel waakt over u en zal u den weg tot het
geluk wijzen.*
«Wat ziet gij nog meer?*
«Al het andere is duister en verward, maar uwe
levenslijn is doorsnedenneem u in acht.
Op dat oogenblik doorbrak een geluid, als liet
wcegeklaag van een geestenkoor, de stilte van den
nacht en scheen weg te sterven tusschen de wuivende
toppen der hoornen.
Wat is dat
«Sluit uwe oogen en uwe ooren,* sprak de Zi
geunerin, «het is niet goed te zijn, waar zij voorbij
trekken.
«Van wie spreekt gij
Hoort gij de boetpsalmen niet? Het zijn vrome
pelgrims van de sekte, die men de Zaligmakers*
noemt. De lucht riekt naar bloed, neem u in acht!*
Zesin rukte zich los en ijlde door het struikgewas
op den stroom toe, welks golven hem door de zwarte
stammen heen toeglinsterden. Riemslagen weerklonken
en een treurig, hartverscheurend gezang galmde door
den stdlen nacht. Een groote boot werd eindelijk
zichtbaar, waarin paarsgewijze een aantal mannen en
vrouwen gezeten waren, het hoofd op de borst ge
zonken en zich met de vuist op den boezem slaande.
Een fakkel, die op de plecht brandde, wierp zijn-
rossen gloed op een houten kruis dat midden in de
boot was opgericht. Het pek van de toorts droop in
gloeiende droppelen in het water af, de golfjes om
speelden liet vaartuig in kringelende bochten en nu
Zesin meende te droomen opende de Heiland, die
aan het kruis genageld hing, de ten doode ver
moeide oogleden en uit zijne wonden lekten rookende
bloeddroppelen op de boetedoenden neer.
Moeder en dochter.
Den volgenden dag herhaalde Zesin zijn bezoek aan
Bojary en wel tegen het middaguur. Ook ditmaal
werd de poort niet voor hem geopendalleen de
huilerige stem van den vorigen avond liet zich weer
hooren cn verzekerde op zijn herhaald geklop dat de
familie was uitgegaan.
«Om het even, open de poort maar,* riep Zesin.
Ik mag niemand inlaten.*
NIEUWSBLAD
Het Land van Hensden en Altena,
DE LANGSTRAAT EN DE BOMHELERWAARD
De vertaler verzoekt ons de titel van het feuilleton te
wijzigen, zooals die nu gesteld is en meer overeenkomt met
de strekking van het stuk.
De wereld is een spiegel, waaruit geen ander gelaat
dan het onze ons aanziet. Thackkbay,