No. 453.
Woensdag 10 Februari.
1886.
De Kunst in 't leven.
Uitgever: L. J. VEEJtMAN. Heusden.
FEUILLETON.
DE D WEEPERS.
VOOR
Dit blad Verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Franco per post zonder prijs-
verbooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsehe ADVE LITE NT IEN
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebrac'tt. Hij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
Men komt meer en meer tot de over
tuiging, dat de kunst niet alleen een artikel
voor de ingewijden, maar gemeen goed voor
allen moet zijn.
De kunst, wanneer ze gediend wordt door
aristocraten naar den geest, heeft een ver
heven roeping. Ze bekoort hare dienaren,
ze veredelt hun gemoed, ze sticht hen.
Doch indien ze niet meer kan dan is haar
kunnen zeer beperkt. Dan blijft er een
overgroote schare buiten haar gebied, die
toch ook recht heeft op de schoone gave
des hemels, ons in de kunst geschonken.
Niet geschonken, zeiden de ouden, maar
ontroofd. Prometheus, ziende hoe de dieren
des velds bedeeld waren met wapenen van
allerlei aard, om zich te tooien en te ver-
weeren en hoe hulpeloos naakt de mensch
daar stond, ten prooi aan de vernielende
machten, Prometheus ontstal het vuur aan
Jupiters hemel en roofde voor den mensch
de rede. En hiermee, met den hartstocht,
het vuur des geestes en 't verstand kreeg
de mensch heerschappij over de schepping.
Ja, de ouden kleedden hunne ideeën en
idealen in vormen, die vreemd zijn voor
onze ooren, maar uit die vormen spreekt
ontegenzeggelijk liefde voor de kunst, die
trouwens uit hun geheele geschiedenis spreekt
en waarvan nog heden ten dage tal van
kunstvoortbrengselen getuigenis afleggen.
Toch was hun opvatting der kunst een
geheel andere dan de onze.
Ze was bij hen niet ai leen een zaak voor
't oor en 't oog, maar ook van 't verstand.
Daarom vinden we bij hen onder de zeven
vrije kunsten genoemd de grammatiek en
de rekenkunst, die wij, en terecht, onder
de wetenschap een eervolle plaats geven.
De kunst spreekt onmiddelijk tot onze zinnen,
tot ons gemoed, ze doet deze weldadig aan,
zonder redeneering. Dat doen echter de
regels, waaraan de taal gehoorzaamt, en de
wiskundige formules volstrekt niet. Die
vereischen nadenken en kunnen beschouwd
worden als de slotsom van soms zeer inge
wikkelde redeneeringen. Wij hebben daarom
voor beide vrije kunsten de namen taal- en
rekenkunde, waarmee ze gerangschikt zijn
onder de kennis in plaats van bij de kunsten.
Aan kunst wordt veel gedaan, maar er
wordt oneindig veel meer over gepraat.
Toch gaat ze vooruit en dringt zachtjes
aan door tot alle standen. Er zijn bijv.
bonderde voorwerpen in 't dagelijksch leven,
die hun weg vinden tot in de kluis der
armen, om daar te dienen tot doorgaand
gebruik en die nog meer doen dan voorzien
in een huishoudelijke behoefte, die nl. ook
het oog aangenaam aandoen en door lijnen
of kleuren behagen, dus van belang zijn
voor de ontwikkeling van het kunstgevoel.
De kunst die 't meest begrijpelijk is voor
het volk, de toonkunst, maakt vorderingen.
Meer dan vroeger wordt er acht gegeven
op de hoedanigheid der muziek op con
certen, in schouwburgen, bij feesten.
Toch derft het volk nog veel, wat met
goeden wil en weinig kosten zou kunnen
gedaan worden. Men vindt in de steden en
ook daar buiten tal van vereenigingen, zich
wijdende aan muziek en welsprekendheid.
Hoeveel dezer denken ook om het volk,
dat, zooals men zegt, liever straatliederen
hoort en draaiorgels, dan een lied van Hol
en een ouverture van Dunckler P Bedroefd
weinig en daaraan is voor het grootste deel
de wansmaak van 't publiek te wijten. Hoe
kan iemand iets schoon vinden, hoe kan
een mensch in 't hart gegrepen worden
door iets, 't welk hem nimmer te hooren
of te zien gegeven is O, men zingt veel,
men organiseert muziekavondjes, waarop de
kunstlievende, d. w. z. betalende leden, ge
notrijke uren smaken, maar wie denkt er
aan eens te zingen of te musiceeren of te
declameeren voor de spraakmakende ge
meente Die blijft buiten de deur en luis
tert aan de kieren- Zij, die zich daarvan
afmaken met het afgezaagde f,'t is boter
aan de galg", bedriegen zich, want de on
dervinding op vele plaatsen getuigt dat het
volk zeer waardeert de pogingen yan hen,
die tusschenbeide uit de hoogere ook eens
naar de lagere sferen afdalen. Het volk is
integendeel zeer dankbaar en waar de zoo
genaamd beschaafden aan de gezelschappen
de onmogelijkste eischen stellen en duchtig
kritiek |oefenen, veelal in den blinde, daar
geniet de man uit de lagere volksklasse en
hij neemt een indruk mee die onuitwisch-
baar is.
Duizenden bij duizenden hebben sedert
de opening het Rijksmuseum bezocht. De
schoonheid van 't gebouw, de plaatsing
der schilderijen trok het volk aan. Het
volk ziet graag schilderwerk en platen.
Precies als het kind ziet het in een boek
eerst naar de prentjes. Een vingerwijzing
voor de beschaafden om die ^prentjes" niet
ter uitvoering in handen te geven van
knoeiers. En die vingerwijzing wordt be
grepen. Onze kinderprenten, vooral de school
boekjes zijn tegenwoordig juweeltjes uit een
oogpunt van kunst. Kinderwerkjes en boeken
31) LEOPOLD VON SACHER MASOCH.
Eene Venus van ijs.
Graaf Soltyk had de voorname wereld van Kiew
uitgenoodigd op een bal masqué in zijn paleis. Alle
jonge harten klopten sneller, doch ook de oudere
dames en heeren zagen het feest met zekere spanning
tegemoet, want men wist dat Soltyk niet alleen een
minnaar was van glans en rijkdom, maar ook van
een origineel, ja bizar arrangement en dat den gas
ten eene reeks van bekoorlijke verrassingen te wach
ten stond.
Toen tegen acht uur 'savonds de eerste equipages
aankwamen en de graaf, in een onberispelijk Parijsch
salon-toilet gekleed, zijne laatste bevelen gaf, scheen
het of alle wereldstreken en jaargetijden een verbond
hadden gesloten om de ruime, schitterende vertrekken
van zijn paleis in eene soort van tooverwereid te her
scheppen.
De graaf ontving zijne gasten aan den breeden,
marmeren trap en liet aan zijnen bloedverwant, «den
heer van Tarajewilseh, aan den heer Glinski en aan
zijn' huismeester de taak over, hen verder te geleiden.
De binnentredenden waren in den vollen zin van het
woord verblind en de uitroepen van verbazing en be
wondering namen hij elke schrede toe.
Eerst toen een der bij de deur opgestelde kozak
ken met een zilveren fluitje hel algesproken toeken
gaf, ijlde Soltyk de trappen af, om de familie Oginski
te verwelkomen en in persoon zijn tooverpaleis bin
nen te voeren. Met de Óginski's was ook Dragomira
gekomen; de graaf dankte haar met eenige beleefde
woorden en bood daarna mevrouw Oginska den arm.
Oginski zelf volgde met Dragomira, en Sessawin met
Anitta.
De trap was versierd met heerlijke bloemen en ge
wassen, de voet zonk weg in de mollige Perzische
tapijten en in een' schat van bloemen, die door feeën-
handen schenen neergestrooidalles blonk en schit
terde in eene zee van licht en de geheele atmosfeer
was vervuld van welriekende geuren.
Mevrouw Oginska, in zwart fluweel gedost en met
al hare kostbare familie-kleinoodiën beladen, was in een
langen mantel van sabelbont gehuld. Anitta had een
keurig Parijsch toilet, eene japon van goud-krip, die
als met goudstof bestrooid scheen, en over een onder
kleed van goudkleurig fluweel heen getrokken was
de sleep van hare robe was met stroo-gele atlas ge
voerd en werd door gouden gespen opgehoudeneene
sjerp van goudachtig moirce met gouden franje ver
sierd, omsloot haar middel. Eene wolk van kleine ko-
libris, prijkend met vederen, die als diamanten schit
terden, scheen om de sleep van haar gewaad rond te
fladderen. In beur donkeren haardos droeg zij dezelfde
vogeltjes en eene fonkelende diamanten speld. Eene
sorti van robijn-rood pluche met staalblauw vossenbont
gevoerd en met kolibri-vederen, die als edelgesteenten
schitterden, gegarneerd, voltooide het betooverende
geheel.
Dragomira droeg een japon van rooskleurig fluweel
met rose-krip overtrokken en met rooskleurig marabout-
dons als met fijne vlokken bestrooid hare sleep was-
van dezelfde stof en van gelijke kleur als haar onder
voor volwassenen worden gestoken in een
kleed dat 't oog bekoort. Een schilderij
behoudt haar waarde, ook al wordt ze op
een witgekalkten muur gespijkerd, maar ze
doet zich daar niet op haar best voor. De
lijst behoort er bij. Zoo is 't ook met onze
literatuur. Een goed uiterlijk lokt uit en
wekt op jlot genieten.
Museums zijn voor 't volk, zoowel als
voor kunstenaars, heerlijke inrichtingen.
Doch ze moeten niet het einddoel der
beeldende kunst zijn. Men moet niet alles
in een museum willen afzonderen en zoo
als 't ware stilzwijgend bevestigen de oude
opvatting, dat kunst iets bijzonders is, dat
't werkelijke leven niet raakt. Een goed
schilderij, die echter wat kunst betreft niet
bepaald een schitterende proeve is, vindt
een betere plaats in den salon van een lief
hebber, dan aan de wanden van 't museum.
En een koorhek uit een kerk te breken
om 't te deponeeren onder andere antiki-
teiten, is een vandalisme van de ergste soort.
Een kunstwerk moet dienst doen en al
wat ons eenigen dienst bewijst moet een
kunstwerk zijn, al is 't nog zoo nederig.
Wat ons omgeeft, niet alleen in vergader
zalen, in kerken en scholen, in den schouw
burg en op concerten, maar ook in onze
huiskamer, moet het gezicht bekoren en
gunstig werken op ons gemoed. Het schoone
te zien, voortdurend te zien, brengt smaak
aan en ieder wiens smaak veredeld is, wordt
een dienaar der kunst en werpt allicht met
den wansmaak ook wat op zedelijk gebied
onrein is, over boord.
kleed en met rose atlas-strooken gegarneerd. Haar hals
prijkte met een collier van een zevenvoudig snoer kost
bare paarlen. Hare Juno-gestalte droeg om de schou
ders een korten mantel van rooskleurig atlas met her
melijn gevoerd en kwistig met kant belegd.
Nadat de dames zich van hare mantels ontdaan
hadden, geleidde graaf Soltyk haar door de met schil
derijen en beeldhouwwerken versierde antichambre naar
de groote zaal, die als in een bloeienden lentehof om-
getooverd was. De wanden waren met frisch groen en
bloemen versierd, de zuilen in bloeiende hoornen her
schapen. Tusschen kunstige heggen van groene hees
tergewassen strooiden kleine fonteintjes een regen van
droppels in bassins vol vroolijk spartelende goud- en
zilvervischjcs, en nit de bloemwaranden klonk onafge
broken het getjilp en gefluit van een leger kleine, ge
vederde zangers. Een onzichtbaar orkest speelde eene
polonaise van Chopin, onder welks lieve, zwaarmoe
dige toonen een zwerm van elegante dames en hoe
ren, te midden waarvan zich prachtige maskers heen
en weer bewogen, op den parketvloer rondwandelden,
onder vroolijk gekout en gepraat.
De groote, met welriekende geuren vervulde balzaal
was omgeven van vijf kleinere salons, die in zinrijke
versieringen de vijf werclddeelen voorstelden, en aan
diegenen welke zich van het drukke gewoel wilden
af/.onderen, eene reeks allerbekoorlijkste schuilhoekjes
aanboden. Door de met stillevens en dierstukken, met
geweien en beestekoppen, niet wapens en jaclitgereed-
schap versierde zaal, waar aan een reusachtig buffet
alle ververseliingen en lekkernijen der bekende wereld
te verkrijgen waren, kwam men weder in de voor
zaal, waar een paar bedienden van den graaf met de
mantels gereed stonden. Nadat Soltyk de dames zorg-
vuld;g in hel warme pelswerk gewikkeld had, traden
zij naar buiten op het terras. Daar ontrolde zich aan
hunne voeten het uitgestrekte park, waar eene nieuwe
tooverwereid, in bekoorlijke tegenstelling met de groote
danszaal, zich aan hunne oogen ontvouwde, een waar
vvintersprookje ditmaal. Aan beide zijden van het terras
hielden twee opgezette ijsbeeren de wachtzij ston
den op de achterpooten en hadden een' fakkel in de
geweldige klauwen. Nadat de graaf en zijne gasten
de met beerenvellen belegde trappen waren afgedaald,
kwamen zij in eene breede laan, gevormd door groene
dennen, die in even zoovele kerstboonien veranderd
waren. Zelfs de dunste twijgjes droegen porceleinen
kaarsen, waaruit gasvlammen, op vurige tongetjes ge
lijkend, te voorschijn kwamen. De bevroren grond was
met zachte rendiervellen overdekt en van alle kanten
golfoe eene zee van licht. Het was of men zich in
een feeën-tuin bevond, die allerwegen vervuld was van
een kruidigen harslucht en waar tusschen de stammen
der boomen een wolk van roserooden nevel hing.
Aan het einde der laan breidde zich een uitgestrekte
vijver uit, welks oevers desgelijks met mollige die
renhuiden belegd waren. Het ijs, dat de oppervlakte
van het water aan het oog onttrok, droeg een' klei
nen, uitijsblokken samengestelden tempel, gebouwd
in den trant van het ijspaleis dat ten tijde van kei
zerin Anna op den Newa prijkte. In dien tempel be
vond zich een met bloemen bekranst altaar, waarop
zich een uit ijs gehouwen Venus-beeld verhief. Deze
tempel was het middelpunt van een vroolijk tooneel.
Een zwerm van zwierende schaatsrijders woelde daar
dooreen en een groot aantal sleden bewogen zich
pijlsnel over den gladden ijsbaan voort. Een van deze
laatste was met rendieren bespannen en werd door
een Eskimo in nationaal kostuum bestuurd. Eene an
dere werd door honden getrokken en had een Kara-
NIEUWSBLAD
Het Land rat
DE LANGSTRAAT
en Alten,
DE
DOOR
«Dezen man wil ik verwinnen
't Koste, wat het kosten moog.»
Moreto.