1886.
Bijgeloof.
FEUILLETON.
Uitgever: L. J.VEERMAN ïleusden.
DE DWEEPER3.
VOOE
Dit blad verschijnt eiken W OENSDAG
Abonnementsprijsper 3 maanden f 1
verhooging.
en ZATERDAG.
Franco per post zonder prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur.
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Ingezonden
37) LEOPOLD VON SACHER MASOCH.
Eene schrede nader tot het doel.
Drie lange dagen, eene eeuwigheid voor hem,
wachtte Soltyk op eene boodschap van Dragomira.
Op den derden dag eindelijk verscheen Barichar, in
livrei gedost, in de adelijke klub, waar Soltyk zat
te spelen en bracht hem een bric'je.
De graaf verslond de regels en sprak toen: lk zal
komen.» Hij liet een goudstuk in Barichar's hand
glijden, ijlde toen haastig de trappen af en reed naar
huis om daar nogmaals met pijnlijke zorgvuldigheid
toilet te maken.
Een uur later stapte hij voor üragomira's woning
uit zijn rijtuig, zond den koetsier weg en steeg, van
Barichar vergezeld, de trappen op.
Deze opende de deur en Soltyk bevond zich in de
ontvangkamer. Op hetzelfde oogenbllk dat hij zijn
pelsmantel afwierp, trad Dragomira door eene andere
deur binnen en reikte hem de hand.
Zijn wij alleen?» vroeg hij, hare vingers aan zijne
lippen brengend.
»Ja.« Zij zette zich voor den haard neder, terwijl
de graaf, met beide handen op de leuning van zijn
stoel steunend, in hare gelaatstrekken trachtte te le
zen, wat er in haar omging. Doch haar aangezicht
was kalrn en strak als altijd en hare schoone oogen
koel, ja ijzig als immer.
Ondanks de spanning, waarin bij verkeerde, be
merkte Soltyk toch dat Dragomira om zijnentwille
toilet had gemaakt. Hij zag haar voor de eerste maal
in hare eigene huiselijke omgeving en in dat négligé,
waarvan schoone vrouwen soms zoo meesterlijk partij
weten te trekken. Het was of zij zich, door zijne
komst verrast en overrompeld, in allerijl gekleed had
om hem te kunnen ontvangen. Maar toch heerschte
er harmonie in haar gewaad, en huwde zich, als in
eene betooverende melodie, akkoord aan akkoord.
Van onder het bloedroode fluweel en het goudbruine
marterbond van haar' kamermantel, kwamen de blauwe
zijde en de fijne borduursels van hare huisjapon ais
bloemengeur en sneeuwdons te voorschijnen hoe
verrukkelijk schoon daalden hare weelderige, blonde
lokken, in bevallige verwarring over hare schouders
golvende, langs haren rug af. Niet zonder bedoeling
had zij lot schoeisel de kleine, met paarlen versierde
pantoffeltjes van zwart atlas gekozen, niet zonder op
zet een breeden, gouden band tot eenig armsieraad,
en ook de roode camelia, die heur haar tooide, zat
niet maar bij toeval daar.
Doch gelijk hij dadelijk overtuigd was, dat zij
haren spiegel geraadpleegd had, zoo ook was het met
haar, waar het hem gold. De ongelukkige graafWel
verre van zich te laten vermurwen, gevoelde zij eene
opwelling van lachlust over zijn gefriseerd haar, over
het parfum, dat haar uit zijne kleederen tegenstroomde,
over zijne bespottelijke das. Op dit oogeublik scheen
hij haar voor het eerst zwak en onmiddellijk gevoelde
zij zich sterk genoeg ohi met hem te spelen.
«Zult gij nu eindelijk het raadsel oplossen, waar
mede ik mij reeds sinds weken het hoofd pijri-g?»
«Ja,» gaf zij gelaten ten antwoord.
Gij zijt de schoonste, maar tevens de zonderlingste
vrouw die ik ooit gezien heb,vervolgde Soltyk.» Geheim
zinnig zijt gij als eene sphinx en misschien even hard
vochtig.
«Volkomen juist. M>j ontbreekt niets dan .een
hart,en alsof hetgeen zij zeide van niet het minste
gewicht was, streek zij onverschillig met de vingers
over het bont van haar mantel, doch hield hare oogen
strak op hem gevestigd.
«Welnu, zoo gij zelf verklaart geen engel te wezen,
voor een booze geest houd ik u toch niet.
«Ik ben zoomin een booze als een goede.»
«Wat dan?«
«lk hen de dienares van een idee, waaraan ik
zonder haat, maar ook zonder liefde gehoorzaam.»
«En die idéé is
«Ik zal haar u toevertrouwen, graaf Soltyk, hoewel
ik heden een gevaarlijk vlekje aan u ontdekt heb.»
«En welk?»
«Gij zijl ijdel, mijn waarde graaf. Gij doet moeite
om mij welgevallig le zijn en dat stemt mij vroolijk.
Een vluchtige glimlach onlploonle hare marmeren ge-
I laalstrekken.
Soltyk was schaamrood geworden. «Nu toont zij
hare ware natuur,» mompelde hij, «eene tijgerin die
niet het slachtoffer, dat haar niet ontgaan kan, speelt.
«Ja, g'.j zijt ijdel,» vervolgde Dragomira, «maar des
ondanks zijt gij een man te midden van de poppen,
welke dien naam dragen, een menschenaangezicht
onder carnavalmaskers, en daarom stel ik vertrouwen
en geloof in u.«
«Dat kunt gij ook,» antwoordde Soltyk, «ik behoef
u niet te zeggen, welk eene onverklaarbare, daemo-
nische macht gij over mij uitoefent. Gij zijt er geen
meisje naar om u op beloften en eeden te verlaten,
en gij behoeft dat ook niet, want gij schijnt in de
harten te kunnen lezen, en weet ook reeds lang, dat
ik u liefheb.»
«Ja, dat weet ik.»
En weet gij ook hoe
«Ook dat?»
«Weet gij, Dragomira, dat elke polsslag u toe
behoort, dat ik van u droom en phantaseerweet
gij dat ik bereid ben, alles voor u te verzaken, alles
voor u ten offer te brengen?»
«Zij knikte.»
En weet gij, dat uwe koelheid en uw spot in
staat zouden zijn om mij waanzinnig te maken?»
«Mijn spot?» zoo viel zij hem in de rede. «Hoe
zou ik den spot kunnen drijven met uwen hartstocht,
terwijl het juist rnijn verlangen is dat gij mij zult
liefhebben, vurig en tot krankzinnigheid toe. Neen,
ik bespot u niet, maar verheug mij veeleer over den
gloed, die in u heerscht.»
«En met welk doel?»
«Dat zult gij spoedig ervaren.»
«Om in ij te verlagen tot uw werktuig? Welnu,
ook dat zij zooik zal uwe plannen dienen, maar
eerst dan, wanneer gij de mijne zijt. Gij gevoelt
niets voor mij, gij verklaart geen hart te hebbenik
verlang dat ook niet. Maar beloof mij, mijne vrouw
te zullen worden.»
«Nooit.»
«Maar hebt gij dan geen gevoel, kent gij geen
medelijden?» Hij wierp zich voor hare voeten neder,
sloeg in hartstochtelijke opgewondenheid zijne armen
om haar heen en begroef zijn brandend voorhoofd in
de wolk van zijde, fluweel, bont en kantwerk, die
de koele schoone omgaf. Toornig maakte zij zich uit
zijne omarming los.
«Waag dat nog eenmaal graaf,» mompelde zij
«en wij zijn gescheiden.
Vergiffenis,prevelde Soltyk, nog steeds geknield
voor haar liggend, «liet was mijne bedoeling niet u
te beleedigengij miskent mij als gij mij verdenkt
van iets, dat uwer niet waardig zou zijn. Zoo waar
een God ons gade slaat, ik had de bedoeling niet u
te kwetsen.
«Dat behoeft graaf Soltyk mij niet verzekeren.»
«Ik heb slechts ééne gedachte: u tot meesteres te
maken van al wat ik bezit, tot mijne gemalin.»
«Dat weet ik,zeide Dragomira, «maar dit juist is
het noodlottige dwaalbegrip dat als een afgrond tus-
schen ons ligt. Gij beschouwt mij als eene gewone
vrouw cn dat ben ik niet. Nooit zal ik een' man
hart eti hand schenken.»
«Welke grillen!»
«Het is mij volle ernst.»
«En gij zijt onverbiddelijk?»
«Gelijk gij ziet, waarde Graaf. Sta dus op; gij
zoudt eerder een van ouderdom verweerd steenen
beeld kunnen vermurwen dan mij. Sta dus op.»
Soltyk gehoorzaamde.
«Zet u nu naast rnij neder cn luister.»
Soltyk volgde baar bevel op.
«Denk voor een oogenblik de omgeving weg, waarin
gj mij ziet,vervolgde zij, «deze eiegante meubelen,
dezen Russischen haard, dit toilet met zijne z.jde en
fluweel, zijn kant- en pelswerk, dit moderne schoei
sel alles, tstel u dan voor, dat ik een lang, wit ge
waad droeg, een' sluier en sandalen dan zult 'gij
iiiij mogelijk begrijpen.»
«Als eene Vestaalsche maagd?»
«A* priesteres.»
«Gij lp 't g a. Alleen het offermes ontbreekt nog
aan uwe schilderng; het offer is er.»
Wat was hei dat bij deze woorden van den graaf
zich op hare trekken afspiegelde Van welken oor
sprong was de loed, die plotseling in hare trotsche
oogen flikkerde Het was de uffing van eene begeerte,
waarvan Soltyk geen flauw vermoeden had. Zoo fon
kelen de oogen van een' leeuw wanneer de marte
laar hem op het zand der arena tegemoet treedt.
«Wat scheelt er aan?» vroeg Soltyk, die hare
oupoering had opgemerkt.
«Niets, r'ets.Zij zonk in haren zetel terug en
sloot de oogen half.
«Gij behoort dus tot eene onzer godsdienstige
sekten,zoo begon de graaf na eene korte pauze.
«Ik maak deel uit van eene kleine gemeente,»
---gggg
Men houdt er nog al eens van om te spreken
over de reuzenschreden, waarmede de beschaving
vooruitgaat hot is echter maar jammer, dat wij
zoo dikwjjls op voorbeelden stuiten, die getuigen
geven dat hot er met dien vooruitgang bij een
groot gedeelte van de bevolking nog maar treurig
uitziet en dat op verschillende plaatsen tot op
dezen tijd gewoonten gevolgd worden, die denkon
doen aan de tpden van de meest volslagen on
kunde.
Er zijn weinig gemeenten, die een weinigje van
de groote menschenwereld afgezonderd liggen,
waar niet over sommige pnnten het grofste bijge
loof heerscht en ook in de groote plaatsen in de
zoogenaamde middelpunten der beschaving, is het
bijgeloof op verre na nog niet uitgeroeid.
Men verstond vroeger onder bijgeloof geheel
iets anders dan tegenwoordig. Elk verkeerd ge
loof met betrekking tot do Go <hoid, alle godsdienst
vormen, die niet op den Bijbel gegrond waren,
werden vroeger met den naam van bijgeloof be
stempeld. Tegenwoordig verstaat men er door die
dwaling van bet geloof, welke het natuurlijke met
het bovennatuurlijke met elkander verwart, zoodat
zjj nu eens van natuurlijke oorzaken bovenna
tuurlijke zaken verwacht en dan weer natuurlijke
gevolgen aan bovennatuurlijke oorzaken toeschrijft.
Vrees en eigenbaat zijn zeer bevorderlijk voor het
bijgeloof, daar zij tot eeuzijdigheid leiden en het
verstand bedwelmen. Het bijgeloof kan zijn vau
godsdienstigen en van natuurkundigen aard.
Het eorste bepaalt zich tot het gebied dor geesten
en koestert vau hun toestand en van hunne be
trokking tol de zinnelijke wereld denkbeelden, die
in strijd zijn met rede en ervaring. Het is de
bron van afgoderij, werkheiligheid, geloof aan de
kracht van sommige plechtigheden en vau het ge
loof aan verschijningen en spoken. Het natuur
kundig bijgeloof hecht waarde aau de werking
van geheimzinnige teekens en verborgen natuur
krachten en heefc in zijn gevolg de sterrewiche-
larij, de kaartleggerij, het voorspellen van do toe
komst iu het algemeen en de tooverij.
Het is bekend dat er zelden eene week voorbij
gaat dat wij iu de nieuwsbladen niet een staaltje
vau bijgeloof lezon. Wij, die het lezeu, lachen er
om, maar zij, wien het aangaat, zijn vol vertrou
wen op hunne goede zaak. Heden nog lazen wij
dat in het dorp Renknm eene vrouw geregeld zit
ting houdt, om de menschen de toekomst te voor
spellen. Verledeue week lazen wij van een kind
dat door oeue heks was betooverd, dat ziek was
geworden en daarom onttooverd moest, worden.
Dit feit heeft zoo dikwijls plaats dat wij kannen
volstaan met het iu het algemeen te bespreken.
De kenteekeneu, waar aau men zien kan dat een
mensch betooverd is, zijn doorgaans: eene lang
zaam toeuemeude ongesteldheid, waarbij natuurlijk
geen geneesheer gehaald wordt; als er tooverij in
hot spel is, kan die er toch niets aan doen. Het
bowijs van do ber.oovering wordt dan gezocht. Dit
bestaat in 99 van de 100 gevallen daarin dat het
hoofdknssen of do pelnw van den patiënt wordt
opengemaakt. Wil het geval dat dit niet altijd
behoorlijk geschud is, dau zijn de veeron dikwijls
op de wonderlijkste wijze in elkander gedraaid:
ringen, kransen, soms wel figuren, waarin men,
geholpen door de verbeeldingskracht, een of ander
dier meent te ontdekken, zijn aanwezig en het, be
wijs van de betoovering is geleverd. Nu schiet
er nog over, de heks (want stilzwijgend wordt
verondersteld dat het eene vronw moet zijn,) te
ontdekken. Een der zake kundige wordt er bij
gehaald: do deur wordt dichtgedaan, een pot met
water wordt aan de kook gebracht, een kip, bij
voorkeur een zwarte, wordt lovend in het kokend
water geduwd, een paar geheimzinnige woorden,
eene zoogenaamde bezwering, wordt door don des
kundige uitgesprokenwie op dat oogeublik aan
de deur komt of er langs gaat, is de schuldige
en wordt dikwijls zwaar mishandeld, wanneer
geen toevallige omstaudighodon het verhinderen.
In sommige streken van ons land, zoekt men
een drenkeling op de volgende wijzeMen laat,
eene brandende kaars op het water drijven, een
paar manuon in een schuitje volgen de drijvende
kaars. Het volksgeloof zegt: zoodra de kaars bij
of boven het lijk komt, gaat het licht onmiddelijk
uit, en de mannon in het schuitje knuneu het
lijk ophalen, de kaars heeft hun de plaats aange
wezen. Ruim 25 jaar geleden was dit, geloof nog
heerschende in onze groote steden de »Navorscher<
vertelt vau zulk een geval te Amsterdam. In
1860 had een dergelijk geval te Haarlem plaats.
Bekend is het, hoevele menschen er op tegen
hebben met 13 personen aan tafel te zitton. Zelfs
velen, die zich tot de verlichte lieden rekenen,
zouden voor geen gold ter wereld gast zjju aan
zulk een maaltijd, nog minder zulk een maaltijd
bij zich aan huis willen hebbou. Men doukt, dat
dit bijgeloof zijn oorsprong heeft in het aanwezig
zijn van 13 personen aan dezelfde tafel, toen Jezus
den laatsten maaltijd gebruikte met zijne jongbren.
Sedert dien tijd heeft men in dat geval een nood
lottig voorteeken gezien.
Op Vrijdag eene gewichtige zaak beginnen, in
het huwelijk treden, op reis gaan, enz. wordt door
velen zorgvuldig vermeden de Vrijdag staat met
eene zwarte kool bij hen aauget,eekend hetgeen np
dien dag begonnen wordt, kan nooit een goed einde
nemen.
Vooral visschers en varenslieden in het alge
meen, hechten veel aan voorteekenen. De visschers
DOOlt
„Uw gelaat is als een boek, waarin wonderlijke dingen
staan.» Shakespeare, „Macbeth."
op ilo Oo3tknnst van Schotland znllon nooit in zee
steken, als zij op den weg van huis naar hun vaar
tuig een hond t.egeu komen. Zij gaan dan liever
onmiddellijk terug om eenige oogenblikken latei-
of den volgenden dag hun geluk nog eens te pro-
beeren. In som ige streken hooft het tegenkomen
van eeuo vronw dezelfde gevolgen. Ook wordt het
bij velen voor zeer onheilspellend gohoudeu, als
een van do lieden aan boord, het woord varken
of zwijn in zijn mond neemt en over dit dier be
gint te spreken.
Was er vroeger een moord gepkegd, en was
de dader niet oudekt, den moesten bij de begra
fenis alle aanwezigen langs de lijkbaar gaan en
mot hunne hand het lijk aanraken: wanneer de
moordenaar het lijk aanraakte, kwam er onmiddel
lijk bloed uit de wonde. Dit was een onwrikbaar
volksgeloof, waarvau tot op heden in verschillende
streken nog sporon over zijn.
Het omgooien van een zoutvat, bet spelen met
messen aan tafel, het leggen vau een mes met de
scherpe zijde naar boven, dat zijn allo slechte voor-
teokonen, die onvermijdelijk twist aanduiden, on
waarvoor velen doodelijk bang zijn. Het huilen van
een hond, het zitten van een uil op iemands huis,
het vallen van een spiegel van deu wuud, dat zijn
voorbeduidselen vau iemands dood, bij welker echt
heid velen zouden zweren. Doorgaans bewijst men
het ook, omdat, als het voortoeken uitkomt, men
er gewoonlijk veel gewag van maakt, en als hot
geen zoogenaamde gevolgen heeft,, dan doet
men er het zwijgen toe, evenais inou zwijgt over
elke Diet uitgekomen voorspelling. De profeet zelf
zwijgt natuurlijk, de andoren denken er niet meer om.
In ons dagelijkscko gesprekken komt nog veel
voor, dat aan vroeger bijgeloof herinnert: o. a. het
jeuken van de palm der hand, dat ontvaugen van
geldt voorspelt: het jeuken der nens, dat goedkoo-
pe boter profeteert, het hebban van veine en de-