No. 461.
Woensdag* 10 Maart.
CARKTBVAL.
FEUILLETON.
UitgeverL. J. VEERMAN Heusden.
DE DWEEPERS.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Franco per post zonder prijs-
verhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
II HHUWIII ■■IIII
Binnenlandsche ADVERTENTIEN
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden tlechts tweemaal in rekening gebracht. Bij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
Carneval noemt ipen het feest op den
dag vóór Aschdag en Aschdag is in de
Kath. kerk de aanvang der vastendagen,
welke de kerk verordineert dat veertig
dagen vóór Paschen zullen gehouden worden,
ter gedachtenis aan Jezus' lijden. Het zijn
de z. g. passie- of lijdensweken, in de her
vormde kerk alleen bekend door de be
kende predikatiën naar voorgeschreven tek
sten. Ieder goed katholiek betaamt het in
deze dagen tot den middag zich van spijzen
te onthouden, de Zondagen uitgezonderd en
bovendien op Woensdag, Vrijdag en Zater
dag geen vleesch te nuttigen. Het is dus
een tijd van ontbering, van lichamelijk lijden,
dat de laatste week strenger wordt en met het
feest der opstanding eindigt. In deze weken
zijn alle feestelijkheden verboden.
Toen onze voorvaderen christenen werden,
moet hun deze onthouding van alle pret
wel zeer onwelkom geweest zijn. Naar
't geen we van hen weten, waren de Ger-
maansche volken zeer vroolijk van aard en
't zij de natuur hen blij of droef stemde,
zij wisten zich met feesten van allerlei aard
aangenaam bezig te houden of te troosten.
Daarom was 't voor hen een geluk dat
juist vóór de vastendagen van ouds de voor
jaarsfeesten vielen ter eere van eene of an
dere Noordsche godin en waarin aan op
tochten een groote plaats werd ingeruimd.
Onze kersversche christelijke voorouders
hebben dit heidensch vermaak moeten staken,
doch niets belette hen het in een anderen
vorm weder te voorschijn te roepen. Van
daar de gewoonte otn vóór den vastentijd
feest te vieren, vandaar de optochten, die
ze bij voorkeur, evenals in de heidensche
periode, gemaskerd hielden.
Dat het vastenavondfeest oud is, wordt
reeds bewezen door het feit dat het woord
carneval slechts bij gissing te verklaren is.
De meest aannemelijke is wel die het
afleidt van de latijnsche woorden c a r n o
vale, 't welk beteekent ^vaarwel vleesch
en volkomen past in den mond van hem,
die niet alleen van feesten, maar ook van
vleesch en vleeschelijke begeerten een tijd
lang afstand moet doen.
We stippen hieromtrent alleen aan dat
anderen met evenveel of even weinig recht
het woord terugbrengen tot het duivelsschip
der Germanen (carrus navalis)of tot vkarn
varn", den wagen geleiden, n.l. den wagen
van den lentegod.
Op Carneval dan was en is het nog de
gewoonte eens hartelijk pret te maken, zijn
zucht naar zingenot bot te vieren, om daar
DOOK
39) LEOPOLD VON SACHER MASOCH.
TocH zweefde er langzaam iets raadselachtigs te
voorschijn en vulde het ruime vertrek. Het was te
gelijk een zacht en onzeker schemerlicht, een bijna
onhoorbaar gesuizel en eene witte wolk golvende
wierook, die de zinnen streelde. Tegelijkertijd borrelde
er als het ware een lichte nevel uit den grond op,
die langzamerhand vorm en gestalte begon aan te
liemen. Eindelijk vertoonde hij in ruwe omtrekken de
gedaante van een' man, die nu eens naderde, zich
dan weder verwijderde, zich daarna hoog boven den
grond verhief, om eindelijk geheel te verdwijnen.
Wat beteekent dat vroeg Soltyk op fluiste
renden toon.
Ik weet het niet.
Kan men dierbare afgestorvenen dwingen ons te:
verschijnen?»
•Ja.»
Op welke manier?»
Yereenig al uwe gedachten, al uwe aandoeningen,
uw geheele bewustzijn op dien eenen persoon, dien
gij zien wilt.»
Er ontstond eene pauze; toen week het voorhang
sel' vaneen en eene forsche manncngestalte werd
zichtbaar.
Mijn vader,» mompelde Soltyk.
Spreek hem aan.»
Mag ik hem naderen?»
Gij moogt alles wat gij wilt.»
Soltyk haalde eene revolver te voorschijn. »Mag
ik schieten?» vroeg hij driftig.
Waarom niet?» antwoordde Dragomira. Schiet!»
Een lichtstraal en een knal volgden. De gedaante
stond nog altijd op dezelfde plaats.
Twijfelaar!» riep eene doffe stem, die uit het
graf scheen te komen.
Soltyk trad vastberaden op de verschijning toe en
trachtte het golvende, witte gewaad te grijpen, maar
het vloeide als damp tusschen zijne vingers door en
eindelijk verdween de gestalte geheel.
Ik heb den geest beleedigd,» sprak Soltyk.
Ja, dat schijnt.»
Soltyk keerde tot Dragomira terug.
Ik verzet mij vruchteloos tegen hetgeen ik hier
zie en hoor,» mompelde hij. »Ik moet er aan geloo-
ven, ondanks mij zelf. Als ik niet krankzinnig word
voor dien tijd, gelukt het hun zeker mij te bekee-
ren.
Thans vertoonde zich eene tweede gedaante, de
roerende verschijning eener vrouw, die hare oogen
met eene uitdrukking van bovenzinnelijke liefde op
den graaf gevestigd hield.
0, God! mijne moeder,riep hij
Hoort gij mij, mijn kind?»
Ja.
Waarom hebt gij u afgewend van den levenden
God Keer terug tot Hem, nu het nog tijd is. Ik
bid den Almachtige voor u. Hij zal zich uwer er
barmen.»
Van waar komt gij?» vroeg Soltyk met trillende
stem.
Uit. verre oorden.»
En waarheen gaat gij?»
Naar hoogere sferen. Ik verlaat den zwaren
dampkring der aarde en vaar op tot boven de ster-
na stille te zijn en devoot den Paasch-zon-
dag tegen te gaan. Liefst doet men dat,
het pretmaken n.l., gemaskerd, zooals de
Germanen van den winter afscheid namen,
en in de dagen vóór de vasten zijn gemas-
kerdq bals, en volstrekt niet alleen in de
katholieke streken, aan de orde van den
dag, of beter van den nacht.
Een Romeinsch dichter heeft gezongen dat
't aangenaam is, somtijds den dolle te spelen
en als we de dwaasheden zien die op car
neval hier en daar uitgehaald worden, dan
moet dat wel waar zijn-
Het zijn echter de grootste en vooral de
gekste gekken niet die zich in de dagen
vóór de vasten eens echt //narrisch" aan
stellen, met een mom voor en een pot
sierlijk pak aan lustig dansen en uitbundig
pret maken. Wie zal de narren buiten den
vastenavond tellen Er zijn modenarren,
honde- en paardenarren, vrouwenarren, geld-
narren, titelnarren in soorten; hun aantal is
legio. Hoe dikwijls komt het niet voor dat
iemand uit louter narheid zijn zaken, zijn
vermogen ten gronde richt en de zijnen on
gelukkig maakt
Hoeveel dwazen loopen er niet wier leven
een doorloopend carneval is, een pretma-
kerij van 't allergeringste allooi
O, narren, men vindt ze overal, in hooge
en lage kringen, tot zelfs in de wetenschap
en de politiek, die ook geen vasten en dus
ook geen carneval kennen.
Zou 't waar zijn wat men fluistert en
hier of daar zelfs reeds in 't openbaar ge
zegd heeft, dat de gestichten waar de ergste
dwazen worden opgenomen, zoo overvuld
raken, tengevolge van den geest des tijds,
die ons jaagt en drijft en de hersenen
krenkt P Dat ze geduld zijn, is helaas een
feit, maar dat juist onze tijd meer gekken
aflevert dan vroegere jaren deden is een
onbewezen en volkomen ongegronde be
schuldiging.
Er zijn ook narren op sociaal gebied en
zeer gevaarlijke, die men nochtans evenmin
als hunne broeders op ander terrein, kan
opsluiten.
We hebben eens van een zeer verstandig
man hooreu zeggen dat elk mensch in een
of ander opzicht gevaar loopt krankzinnig
te worden of 't reeds werkelijk is. En in
derdaad, ieder heeft van die vaste, onuit
roeibare begrippen, die in 't oog zijns broe
ders vooroordeelen schijnen, doch waarvan
hij niet af té brengen is. Zoo vindt ge
kleingeestigheid in overigens zeer ontwik
kelde personen, die ze op hun beurt ook
in u zullen ontdekken.
Doch we zouden te ernstig worden door
hierover uit te wijden en tot ernst is de
tijd van 't carneval wel allerminst geschikt.
ren. Vaarwel, mijn kind! Vaarwel!»
Vaarwel
De gedaante verdween en met. haar licht en geur.
Andermaal heerschte er volkomene duisternis en stilte.
Aan wie.n denkt gij nu?» vroeg Dragomira.
Aan mijne zuster.»
Plotseling werd het weder licht en eene blocmen-
gaarde scheen eene wolk van geuren door de ven
sters naar binnen te drageneen nevel hing voor
het voorhangsel boven den vloer; zij verdeelde zich
langzaam en er trad een kind uit te voorschijn, een
meisje van nauwelijks tien jaren, in een wit kleedje,
met blauwe linten, het kopje met de fladderende
zwarte lokken dartel omhoog geheven en de groote,
donkere oogen vast op Soltyk gericht. Zij strekte
hare bloote armpjes naar hem uit en riep met eene
heldere, betooverende stemBogislav, zijt gij het
Gij hebt zoo lang reeds niet met mij gespeeld, kom
toch! Ik mag maar kort vertoeven!»
De indruk was overweldigend. De graaf deed twee
schreden voorwaarts, zonk toen op zijne knieën neder
en begon luide te weenen. Hij voelde hoe twee kleine
armen, zacht als dons en licht als eene veer, zich
om zijnen hals strengelden en hoe twee handjes, gem
rig en koel als rozenblaadjes die met dauw bepareld
zijn, hem aanraakten. Eene siddering doorliep zijn
lichaam, niet eene rilling van ontzetting, maar de zoete
trilling van vreugde en hoop.
Blijf bij mij,» smeekte hij.
Ik kan niet,gaf de verschijning ten antwoord,
maar gij hebt haar immers, zij zal u niet ver
laten.
Dragomira?»
Ja. Zij zal u den weg wijzen tot het aardsche
geluk en dien welke ten hemef voert. Vaarwel, ver
geet mij niet. Ik denk. dikwijl^ aan u.
Langzaam zweefde de bekoorlijke gedaante omhoog.
Tevergeefs sprong Soltyk op en trachtte haar in zijne
armen te sluitenmet een zoeten lach fladderde zij,
een' zomervlinder gelijk, buiten zijn bereik. Nog wap
perde haar gewaad, nog fladderden hare lokken.
Toen werd het opeens weder flonker; de spook
achtige geluiden, die het vertrek doortrild hadden,
verstomden en de, bloemengeur verdween.
Het is genoeg,» stamelde hij, voorzichtig tred
voor tred tot Dragomira terugkeerend. »Ik ben in
een' toestand, die aan waanzin grenst. Maak er een
einde aan?
Dat hangt niet van mij af.»
uaat licht brengen.»
Dragomira schelde. Het duurde niet lang, of de
oude man verscheen met eene lantaarn bij zich en
stak de kaarsen aan, die nu rustig en helder brand'dcn.
Verwijder het voorhangsel,beval de graaf.
De grijsaard wisselde onopgemerkt een' blik met
Dragomira en deed toen, wat hem gelast was.
Ga nu heen.»
Ternauwernood was de oude man vertrokken of
weder klonk dezelfde zacht klagende toon door de
zaal en bij het heldere kaarslicht steeg eene witte
gedaante uit den grond op. Twijfelt gij nog?» vroeg
eene schoone stem, zoo klankrijk en plechtig als or
gelmuziek.
Neen, neen,» antwoordde Soltyk op doffen toon.
Ter zeiider tijd had de geestverschijning zich in een'
witten nevel opgelost.
Gelooft gij mij nu?» vroeg Dragomira.
In plaats van te antwoorden zonk de graaf op zijne
knieën voor haar neder en verborg zijn bleek gelaat
in haren schoot. Dragomira sloeg rustig het oog op
hem neder, ernstig,- maar zonder deernis.
(Wordt vervolgd.)
dsn e
Dl UNGSTBAA
m*—t— -B—