Woensdag 7 April.
1886.
Nieuw Ned. Panopticum.
FEUILLETON.
Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden.
DE DWEEPERS.
VOO»
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1
verhooging.
en ZATERDAG.
Franco per post zonder prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
HET BOTERBOERTJE.
Het huisgezin van den boerenarbeider
De Beek is aan den avonddisch gezeten,
't Heeft zooeven acht uur geluid en dit
gelui is in het dorp voor den arbeidenden
stand het sein tot opbreken en slapen gaan.
Een goede gewoonte dat luien en dat op
tijd naar bed gaan, op 't platteland in eere.
üe stad zou er niet minder om zijn, in
dien ze wat vroeger onder de dekens kroop.
Doch daar is geen kans op, althans niet
in de hoofdstad, onder welks rook het
dorpje ligt, waarvan we spraken.
De familie De Beek laat zich de in kar
nemelk gekookte rijst wel smaken en onder
wijl de jongere leden een merkbare neiging
vertoonen om zich aan den slaap over
te geven, wordt nog even een kapit
teltje gelezen, waarna ieder zijn rustplaats
opzoekt.
De Beek houdt echter eerst nog confe
rentie met vrouw en oudsten zoon. Deze,
een opgeschoten knaap van zestien jaren,
met het vlasblonde haar, den Westfrieschen
stam eigen, en een paar helder blauwe
oogen in het schrander gezicht, steekt nog
een sigaartje op, waarover vader De Beek
in 't geheel niet gesticht is. Hij noemt dit
onnoodige weelde, gelijk het ook op dit
uur althans, inderdaad is en meent dat
zijn jongen beter deed de centen te be
sparen. Doch Teunis trekt er lustig op toe
en beweert, gelijk hij reeds honderd maal
gedaan heeft dat vader hem deze versna
pering niet verbieden moet, nu 'them ge
lukt is zoo'n groot debiet voor hunne boter
te vinden. Vader en moeder kunnen dat
laatste niet loochenen. Het builtje door
moeder voor den dag gehaald, dat de spaar
penningen bevat en eigenlijk op de post
spaarbank gedeponeerd moest zijn, spreekt
geheel in Teunis' voordeel. Het wordt mooi
zwaar en men zal spoedig in ernst kunnen
gaan delibereeren over 't opzetten van een
zaakje.
Waarom niet over 't aanschaffen van nog
een paar melkkoeien en 't vergrooten van
't weiland
Omdat De Beek noch koeien, nog wei
land begeert. Voor hun handel in boter
hebben ze daarvan althans niets noodig.
Moeder rekent en de manlui rekenen en
men komt overeen aan Teunis vier rijks
daalders ter hand te stellen, om daarmee
morgen in de stad handel te drijven.
Daarop gaat het gezin te bed en droomt
van schatten.
In den morgen is De Beek 't eerst bij de
hand. Hij gaat naar zijn boer en doet zijn
plicht. De vrouw trekt aan haar huiswerk
en doet ook haar plicht, terwijl Teunis zijn
zondagspak aantrekt en gelijk meermalen
geschiedde nog een kleine woordenwisseling
heeft over zijn hoed. Ja, op 't dorp dragen
de jongens des zondags hoeden, in de stad
a ƒ1.90 gekocht. Nu zou Teunis zoo gaarne
dat hoofddeksel ook opzetten, wanneer hij
op zaken uitgaater zit iets heerachtigs in
dat jonge mensch, doch de oude luï, al
sluiten ze een oog voor de vele sigaartjes,
blijven omtrent den één-negentiger stijf op
hun stuk staan. Dat kan niet, dat past
niet, dat gebeurt niet, is hun oordeel en
't gebeurt ook werkelijk niet. Teunis moet
zich met een pet dekken.
Met twee leege manden en een juk gaat
hij op pad en de boot brengt hem binnen
't uur te Amsterdam.
Zijn eerste gang is naar een sigarenwin
kel, om eens op te steken, en vervolgens
naar een groothandelaar in margarineboter.
Deze kent den knaap. Hij is een vaste
klant en zijn boter ligt reeds klaar- De
knecht helpt hem zijn manden vullen,
wenscht hem goede //massel en brochem"
en hoopt hem spoedig weer te zien.
i/'t Zal niet mankeerden", zegt Teunis en
stapt een eierhuis binnen, waar hij voor
een prijs, waarover buitenlui de handen in
eenslaan, zes dozijn eieren koopt.
Thans eerst is hij koopman, is hij het
boertje van buiten. Hij zoekt zijn zilveren
sigarenpijp op, slaat zijn broekspijpen op,
zet zijn pet een weinig uit den schuine en
slaat den weg in naar de welvarende buur
ten.
Wanneer ge nu 's middags bij een be
vriende familie een bezoek brengt, kan 't
haast niet missen of de boterprijzen komen
ter sprake en van weerszijden informeert
men naar eikaars leveranciers. Ge biecht
op, het adres van den uwen en zijn prij
zen. i/O, grut!'' roept dan de vrouw van
uw vriend uit, en ze trekt haar lipje een
heel klein beetje verachtend op, „o gunst,
maar dan gebruikt ge kunstboter!" Ja, dat
is u bekend, en ge prijst het in uwen leve
rancier dat ook hij er geen doekjes om
windt en u, wat de herkomst zijner boter
betreft, man en paard noemt. Ge hebt nu
eenmaal u voorgenomen niet af te gaan op
aankondigingen van //natuurboter", omdat
deze waar nu eenmaal, althans in de stad,
een witte raaf is geworden. //Neen maar,
dan wil ik het wel gelooven dat ge goed-
koope boter hebt, de mijne kost dertig
centen het pond meer, maar dat is dan ook
echte, versch van den boer," gaatuwviien-
din verder, blij toe dat ze in dit punt wat
op u voor heeft.
Gij kijkt een beetje sip; ja, 't is toch
maar kunstboter die ge eet en 't ware beter
geweest niet zoo openhartig te zijn. Wat
zal men nu van u denken
Verlegen kijkt ge in 't spionnetje en wien
ziet ge daar op het huis aankomen, zijn
zware manden neerzetten en aan de schel
trekken
't Is Teunis.
Ha, daar heb je juist ons boterboertje.
Kaatje, vraag eens wat de prijs is en neem
drie pond en twaalf eieren.
Kaatje komt binnen met drie stukken
boter, //versch van den boer" en eieren,
pas gelegd. De prijs was een halven stui
ver duurder dan de vorige maal, omdat 't
zoo koud was en de koeien zoo weinig
melk gaven. Ook waren de eieren een hal
ven cent opgeslagen. Doch ze waren versch,
daar kon mevrouw op aan. Mevrouw ver
zekert wel, dat ze toch een paar eieren had
gehad, die wat oudachtig smaakten, maar
Teunis verzekerde, dat dit ook puur deur
de vorst kwam.
Mevrouw betaalt drie maal veertien stui
vers voor de boter en 72 ct. voor de eieren,
geeft Teunis een sigaar uit meneers kistje
en beveelt hem in de gunst van Kaatje aan,
die den boerenknaap een warm kop koffie
met een boterham voorzet. Teunis laat zich
dit wel smaken en grunnikt in stilte over
zijn leuken handel, die hem nog een de
jeuner op den koop toe bezorgt. Bij 't heen
gaan dankt hij Kaatje, geeft de groetenissen
aan mevrouw mee en trekt, op straat voor
bijgaande, zijn pet recht, gelijk'de beleefd
heid eischt.
Zoo loopt hij zijn klantjes af, allen ver
heugd dat het boertje tijd noch moeite ont
ziet door en over 't ijs naar de stad te
komen, als een lastdier beladen en hun
tegen marktprijs voorziet van kostelijke na
tuurboter en versche eieren, afkomstig van
zijn vaders eigen koeien en kippen.
O, wijze stadslui, wat laat ge u in de
luiers leggen door die eenvoudige boertjes
47) LEOPOLD VON SACHER MASOCH.
»Ik maak nederig mijne excuses, dames,sprak
Soltyk^ terwijl hij mevrouw Markany de hand kuste
en voor Henryka eene buiging maakte. «Wij waren
bijna bevroren en hebben het ons dus zoo warm en
gemakkelijk mogelijk gemaakt. Ik heb echter ééne
verontschuldiging en wel de hoop dat gij allen ons
voorbeeld zult volgen en als wij de etiquette in het
aangezicht zult slaan.
Afgesproken,* zeide de bekoorlijke vrouw, en al
len zochten hunne kamers op, om van kleederen te
gaan verwisselen.
Toert zij een half uur later rondom den weelderi-
gen diseh zaten, had zeker wel niemand er eenig
vermoeden van, welke helsche machten in hun mid
den waren losgebroken en achter het masker van
aangenainen kont en vroolijke scherts hunne verderf-
aanbrengende draden sponnen.
Onder scherts en opwekkende conversatie liep de
avond ten einde en naderde de nacht. De heeren uit
de nabuurschap waren reeds lang vertrokken en de
James hadden zich in den salon van het overige ge
zelschap afgezonderd. De heeren zaten nog rondom
Je tafel en dronken een glas wijn.
Plotseling stond Tarajewitsch, wiens hersenen door
Jen wijn vérhit waren, op en riep: «Laten wij spe
len
Soltyk kq?k hem nadenkend aan en sprak toen:
Wel ja, waarom niet. Laten wij spelen!*
Zij zetten zich in de kleine speelkamer neder,
speelden en ledigden de flesschen, hun door de ka
merdienaars met gedienstige hand aangegeven. Soltyk
echter dronk niet. Tarajewitsch daarentegen verkeerde
in een' toestand van opgewondenheid, die niets goeds
beloofde. De beide andere heeren gevoelden zich niet
op hun gemak. Eerst zocht Markany zijne kamer op,
daarna verliet ook Sessawin het vertrek. Soltyk was
met Tarajewisch alleen. Toen wierp hij de kaarten
neder, stond op, opende het venster, sloot het weder,
trad daarna op den drempel van de salon en gaf
Dragomira een' wenk.
«Speelt gij niet meer?« riep Tarajewitsch. Hij
had tot op dat oogenblik voortdurend gewonnen. Een
berg van goudgeld lag voor hem. «Ik dien u toch
revanche te geven.*
«Ik dank u,« antwoordde Soltyk, terwijl hij naar
de speeltafel terugkeerde en Tarajewitsch' glas op
nieuw vulde. «Het verveelt mij, langer om niets te
spelen; bovendien, daar zijn de dames en op ons
rust de aangename plicht haar zoo goed en zoo
kwaad het gaat, den tijd te verdrijven.*
«Speel gerust door,* zeide Dragomira, «wij zullen
gaarne toekijken.Zij zette zich aan de tafel neder
met de handen in de wijde mouwen van haren ka
mermantel verborgen.
«Als gij het beveelt, zullen wij spelen,antwoordde
Soltyk en begon de kaarten te schudden.
Dadelijk trad diepe stilte in. Soltyk en Tarajewitsch
zaten tegenover elkander. Henryka stond naast den
laatste, met voorover gebogen bovenlijf, angstige, wijd
geopende oogen en trillende lippen Dragomira echter
zat onbewegelijk en volgde met hare koude blikken
schijnbaar onverschillig den loop van het spel. Zij
speelden «onze et demie,en de fortuin, die Taraje
witsch tot dit oogenblik toegelachen had, keerde zich
met de eerste kaart. Hij glimlachte, verloor weder,
lachte opnieuw en verloor onafgebroken, totdat hij
met lachen ophield en het voorkomen aannam van
een' man wien winst of verlies onverschillig zijn. Toch
keerde het goud, dat hem vroeger was toegevloeid,
nog even snel tot Soltyk terug. Tarajewitsch werd
onrustig en steeds opgewondener, temeer daar Henryka
telkenmale, wanneer zijn glas ledig was, het snel en
ongemerkt opnieuw met vurigen Hongaarschen wijn
vulde. Eindelijk verloor Tarajewitsch zijn laatste restje
koelbloedigheid en zette telkens hooger in, speelde
hoe langs zoo doller. Weldra had hij zijne geheele
winst weder verspeeld, nog één spel en ook al het
geld dat hij bij zich had, ging in Soltyks bezit over.
Gloeiend rood van opgewondenheid, wierp Tarajewitsch
zich achterover in zijn' stoel, stak zijne handen in
zijne zakken en keek Soltyk met glazige oogen aan.
«Speelt gij niet meer?« vroeg Soltyk koeltjes.
«Eene mooie vraag! Ik heb niets meer, gij hebt
mij alles afgewonnen.
«Ik geel u desnoods' crediet.
«Dat is mooi gezegdzeide Tarajewitsch, «dan
zet ik mijn vierspan in, het is onder vrienden vijf
honderd dukaten waard! Wat zet gij er tegen
«Duizend dukaten,* antwoordde Soltyk en gaf de
kaarten.
«De dames zijn getuigen!* hernam Tarajewitsch.
Er volgde een oogenblik van ademlooze spanning.
Tarajewitsch had weder verlooren.
«Maar nu mag de duivel ook alles halen,* riep
hij, «op deze kaart zet ik mijn bosch in Zborki, het
is volkomen onbelast en gij weet dat er mij vierdui
zend roebel voor geboden is.
«Aangenomen. Ik zet er de vierduizend tegen.*
De winner gaf de kaarten weder, Tarajewitsch
vroeg er nog eene en kreeg ze. Langzaam en voor
zichtig trok hij zijne kaart en legde haar toen op de
tafel.
«Zie daar!*
«Weer verloren! Nu zet ik alles, wat ik nog
bezit op ééne kaart: mijn landgoed, mijne schaaps
kudden en mijn aandeel in de Naphtagroeve te
Skol. Wat zet gij er tegen?*
«Alles wat hier op de tafel ligt en nog tiendui
zend roebel bovendien.*
«Akkoord,* mompelde Tarajewitsch, «dames gij zijt
getuigen.
De kaarten vielen. De ongelukkige slaakte een'
diepen zucht; hij had alles verspeeld. Een oogenblik
zweeg hij nog, toen sprong hij op en sloeg met zijne
vuist op de tafel dat de glazen rinkelden. «Wat ben
ik nu?« riep hij, «een bedelaar! en gij hebt mij
zoo ver gebrachtJa, ja, het is inderdaad een nobele
zet, mij hierheen te lokken om mij uit te kleeden.*
«Vertel geen leugens. Niemand heeft u behoeven
te lokken. Gij hebt u aan mij opgedrongen en ik
heb alles gedaan om van u af te komen.*
'Gij hebt met mij gespeeld om mij in het onge
luk te storten.*
«Ik heb het spel afgebroken, toen gij gewonnen
hadt. Gij waart het, die mij vroeg het spel voort
te zetten.
Tarajewitsch stond op. Hij was doodsbleek en
richtte waggelend zijne oogen op zijne tegenpartij.
«Ja dat heb ik gevraagd,schreeuwde hij metheesche
stem, «ik dacht met een eerlijk man te doen te heb
ben, maar gij verstaat meesterlijk de kunst, die de
Franschen noemen: corriger la fortune
Dat was te veel. Soltyk sprong op, greep den
onbeschaamde bij de keel, wierp hem ter aarde en
zette hem den voet op de borst. «Hebt gij genoeg?*
vroeg hij smalend, «ik zou u nu kunnen straffen
als een kind, maar ik wil mij grootmoedig toonen
Het Land van Hensden en
DE LANGSTRAAT
DOOR