No. 471. Woensdag 14 April. 1886. Liefhebberijen FEUILLETON. Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden. êAJ DE DWEEPERS. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 3 maanden 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. «Ls Men vindt tegenwoordig groot vermaak in het zorgvuldig bewaren van allerlei on bruikbare dingen. In 't bijzonder is de jeugd sterk in deze liefhebberij. Wij kennen kna pen die het tot een meter hoogen stapel van verschillende doosjes voor echte en na gemaakte Zweedsche lucifers gebracht heb ben en meisjes, die jubelen als een der huisgenooten in de noodzakelijkheid komt van pillen te slikken, want haar liefheb berij is 't verzamelen van pennensoorten, die elk een verschillend doosje behoeven. We kennen er, die zich een ledig plakboek hebben aangeschaft en daarmee vrienden en kennissen rondloopen om afdrukken van stempels en wier oogst verbazend groot is, nu iedereen er een gutta percha-stempel op na houdt. Van 't verzamelen van oude dui ten en postzegels spreken we maar niet, dewijl daar bijna 't mooie af is. Er wordt van alles bewaard, tot pijpekoppen en knoo- peri incluis. HeL verzamelen van handschriften is ook een liefhebberij, echter eene die niet door de jeugd bedreven wordt. Ze is vooroude ren een uitspanning, dikwijls een hartstocht. Men kan zich begrijpen hoe een gevoel vol mensch, na een schoon werk gelezen of muziek beoefend te hebben van een meester, snakken kan naar diens portret of handteekening en hoe hij boven de wol ken is, wanneer hem een eigenhandig ge schreven stuk papier van den vereerde in handen komt, en hoe hij het bewaart als een dierbaar kleinood en zijn vrienden toont, gelijk een veldoverste een buit gemaakt vaandel toont. Kluchtig evenwel wordt de zaak, wan neer zoo'n liefhebber door de verzamel- koorts aangetast, zonder dat hij 't minste belang stelt in zijn offers, handschriften tracht te verwerven van elk, die 't geluk heeft zijn naam met eere te dragen. Hij bekommert zich volstrekt niet om hunnen arbeid, 't is hem alleen te doen om te pron ken met de verhouding, waarin zij door een blaadje papier tot hem gekomen zijn. //Hebt gij Darwin gelezen", vraagt men hem, en hij antwoordt vol welbehagen//dat niet, maar ik bezit een briefje van hem aan zijn wijn-leverancier met handteekening; prach tig papier en een schoone letter!" Het geslacht der handschriften-verzame laars kan men gevoegelijk in t.wee deelen splitsen; het eene deel bekommert zich slechts om de dooden, het andere om de levendenlijken- en straatroovers. De lijkenroovers zijn nog de besten. Hun zaak wordt stil, listig en in 't geheim be dreven en ze staat met de wetenschap in betrekking. De handschriften van gestorven lieden kunnen natuurlijkerwijze niet ver meerderd wordende zwarigheid ze te er langen, wordt bij den dag moeilijker en zoo wordt de verzamelaar een navorscher in dienst der wetenschap. Nog een andere omstandigheid maakt het aandenken aan gestorven groote mannen belangrijk. Er zijn n.l., ofschoon we de herinnering aan hon derd geslachten van menschen bewaren, veel meer levende dan doode beroemdhe den. Zou het daaraan liggen, dat ons te genwoordig geslacht zoo over-rijk is aan groote mannen? Of is de dood een zeef, die de grovere bestanddeelen niet doorlaat tot de onsterfelijkheid? De ongezeefde, levende beroemdheden zijn de offers der straatroovers, der verza melaars van handschriften, die nog vroolijk in het licht der zon wandelen. Wat had den, bij onze groote mannen vergeleken, de ouden het rustig, die, al waren ze ge lijk Homerus gevierd als dichter, toch niet schrijven konden. Heden ten dage echter, nu zelfs een boerenjongen redelijk zijn naam schrijft, is het getal verzamelaars tot een hoogte gestegen, die den drager van een bekenden naam den last zijner beroemd heid zwaar doet gevoelen. Staatsmannen, geleerden kunstenaars afgevaardigden moordenaars en scherprechters, kortom alle lieden, wier naam in alle bladen verspreid is, zijn steeds van een schaar omgeven, die op z'n minst hun handteekening eischen. Zoo'n verzamelaar, die zelf wellicht nooit in zijn leven een eigen gedachte in zich heeft voelen opkomen, beeldt zich juist daardoor in dat lui van verstand hunne invallen uit de mouw schudden. Zoo hou den ook bedelaars eiken rijke voor onme telijk rijk en zijn bij elke gave nog onte vreden. Van niemand verlangt men meer als van den armen schrijver. Welnu, hij heeft toch schrijven geleerd en hij kan het Terwijl de staatsman of de redenaar zich nog met zijn enkeden naam vrijkoopen kan, moet de schrijver eiken vrager een klein dichtwerk leveren tot privaat gebruik. En die vrager durft dan nog wel aanhouden op iets bijzonder geestigs! Tot zulke onbeschaamde aanvallen brengt niet iedere verzamelaar het, wanneer hij althans niet het voordeel van persoonlijke bekendheid met den beroemde geniet. Maar juist in de kringen van bekenden en ver wanten van den schrijver heerscht de ver zamelwoede het hevigst. Daar vergenoegt men zich niet meer met de oude albums, waarin gedurende een geheel leven een dozijn vrienden hun gedachten neerschre ven. In onzen tijd maakt men vooral in de groote steden elke week een dozijn vrienden, louter groote mannen. En die moeten nu hun armen geest pijnigen om 49) LEOPOLD VON SAGHER MASOCH. Inmiddels had Soltyk Drugomira naar Kiew ge bracht en bevond zich op den terugweg naar Chomt- schin, waar de heer Glinsky hem zou wachten. Drago- mira begaf zich onmiddellijk na hare aankomst tot Karow, had een kort onderhoud met hem en schreef daarna een briefje aan Zesin. Hij kwam spoedig en toen hij binnentrad, zeide zij: «slechts een paar woorden: wij zijn ens doel ©ene aanmerkelijke schrede nader gekomen. Nog een paar dagen geduld en ik hoop u te kunnen zeggen dat ik bereid ben, u naar het altaar te volgen.» Zesin, die gemord en getwijfeld had, was weder overwonnen en zwoer haar op nieuw trouw en liefde. Toen het donker begon te worden zond zij hem weg en ditmaal vertrok hij zonder haar verwijten te doen, •maar met den zonneschijn der lente in liet hart en •een' juichtoon op de lippen. Kort daarop vertrok Dragomira weder. In de na bijheid van het huis, waar zij voor Soltyk de geesten zijner dierbare afgestorvenen had doen verschijnen, wachtte Deliva haar op met een paard. Zij sprong in den zadel en zette te midden van de duisternis spoorslags koers naar buiten de stad, dwais dooi sneeuw en ijzel heen. Zij bemerkte niet dat eene donkere gedaante haar van verre volgde, een ruiter, die gelijktijdig met haar uit Kiew was vertrokken. Te Myschkew werd zij door Henryka en Karow opgewacht. «Heeft hij zich in zijn lot geschikt?* vroeg Dra gomira. »Ja,« gaf Henryka ten antwoord, «maar eerst na dat ik hem had laten straffen.» «Dat hebt gij weder uit duivelachtige kwelzucht gedaan.» «Neen, alleen ter wille van zijne arme ziel.» «Ik ken u beter.» Zij gaf Karow een' wenk en daalde met hem en Henryka in de onderaardsche ge welven af. Toen het drietal de enge ruimte binnen trad, waar Tarajewitsch op een strooleger Jag uitgestrekt, traden de dienaressen hun dienstvaardig tegemoet: de een met een' brandenden fakkel, wel ken zij aan den muur bevestigde, de andere om den gevangene van zijne ketenen te bevrijden. Met eene mengeling van verbazing en ontzetting keek Taraje witsch Dragomira aan. Met over de borst gekruistte armen stond zij voor hem en vestigde hare schoone oogen met een' strengen, dreigenden blik op hem. «Gij hebt Soltyk willen afhouden van den weg des heils, dien ik hem aangewezen heb, en hem terug werpen in den duisteren poel der zonde, waaruit mijne hand hein gered heeft, maar God heeft het anders gewild. De hemel heeft u gestraft. Thans zijt gij in mijne hand, in de macht van mij, die gij hebt tegengewerkt en gelasterd. «Straf mij, maar spaar mijn leven,» staimlde Ta rajewitsch, «dat hebt gij mij beloofd.» «Ik heb niets beloofd,» hernam zij, hem in de rede vallende, «verwacht van mij geen erbarmiijg, waar het Gods eer geldt.» «Gij wilt u wreken,sprak hij smalend, «dat is de zaak.» «Dat zou eene vrouw van alledaagsche natuur doen, die liefde intrigueert en hemel en aarde opzet tegen hem die hare plannen dwarsboomt. Ik echter ben de priesteres des Allerhoogsten en zijne dienstmaagd. Waarom zijt gij mijn weefsel binnengedrongen en hebt de draden verscheurd? Nu zijt gij zelf in het web en ik zal u op het altaar des Heeren offeren. Niet om mij te wreken, o neen, maar om u door de straf aan het eeuwige verderf te ontrukken. Heden nog is uw einde daar.» «Genade, genade!» smeekte Tarajewitsch op zijne knieën voor haar nederzinkend en met gevouwene handen. «Sta op en volg ons,» voegde zij hem toe. «Be lijd den priester, die u wacht, «we zonden en ver zoen u met God door een' vrij willigen offerdood.» «Maar ben ik dan onder krankzinnigenjammerde Tarajewitsch. «Als gij u met den hemel verzoenen wilt, sla dan den weg in, dien ik u aan wijs,vervolgde Dragomira, «want indien gij u verstokt en onboetvaardig toont, zal ik u met geweld naar het altaar laten slepen en u offeren zooals Abraham eens zijn zoon Izaiik offeren wilde. «Ik wil niet sterven,» jammerde Tarajewitsch over zijn gansclie lichaam bevend. «Ik wil boete doen, maar mijn leven breng ik niet ten offer. Dat kan God niet verlangen, het is krankzinnigenwerk.» «Nog zijt gij vrij, in uwe keuze,» zeide Drago mira, «straks niet meer.» «Neen, neen! Ik wil niet sterven!» «Voorwaarts dan!» beval zij, «wij hebben geen tijd te verliezen Bliksemsnel wierp Karow zich op den rampzalige, met hunne geestigheden en namen alle wit papier vol te schrijven dat men hun voor legt. En alsof de fabrikatie van papier niet genoeg aflevert, grijpt men naar allerhand schrijfmateriaal en men zamelt autografiën op manchetten, die daarna aan de wasch onttrokken worden, op handschoenen, n.l. aan de binnenzijde, op waaiërs, op tafels, stoelen, wanden en deurposten. Ja, een schoone vrouw, zegt men, heeft het plan op al haar porcelein de naamteekening ha- rer gasten te laten schrijven en inbranden. Dergelijke lui zouden in hun koortsachti- gen ijver genegen zijn hun huid te laten tatouëeren, wanneer ze niets anders bij de hand hadden. Nog eens, de verzamelaar, die uit harts tocht brieven en andere handschriften van groote mannen uit vroeger tijd in bezit tracht te krijgen, is geen dwaas. Het is ook voor de niet-verzamelaars, die er ook zijn, een ernstig gevoel, een blad ter hand te nemen, waarop een dichter een stuk van zijn onsterfelijk werk, of een wereld beroer- der op een beslissend oogen blik zijn beve len geschreven heeft. Doch het eigenaar dige van zulke stukken is dat de schrijver bij het vervaardigen daarvan niet aan den verzamelaar, maar uitsluitend aan zijn werk gedacht heeft. Onze levende onsterfelijken echter worden door hun belagers tot ko medianten verlaagd, welke een paar ver zen, niet voor zich zelf, niet voor den lezer, slechts voor den verzamelaar neerschrijven moeten. En zoo belachelijk een vriendschap pelijke brief wordt, welke de schrijver ver vaardigt in de gedachte//die wordt na mijn dood gedrukt!" even zoo belachelijk worden ook de autografiën, met welke groote geesten zich in het album van een verza melaar vereeuwigen. smeet hem met reuzenkracht ter aarde en zette hem den voet op den nek. Het viel den beiden boeren meisjes, die den tempel bedienden, niet moeielijk het sidderende slachtoffer te knevelen. Nadat hij aan han den en voeten gebonden was, sleepten zij Tarajewitsch met zich voort naar het groote door fakkels verlichte gewelf, waar Apostol hen wachtte. De overigen volgden. Toen de ongelukkige aan de voeten van Apostol lag, hoopte hij nog zich door ootmoed en boetvaar digheid te redden. Hij legde eene volledige schuldbe lijdenis af en vroeg zelf om eene strenge straf. «Zij zal u geworden,» sprak Apostol «voer hem weg, Dragomira. «Neen, zij niet!» kreet Tarajewitsch. «Zij zal mij vermoorden «Geen menschelijk wezen zal de straffende hand op u leggen,» hernam Apostol. «God zelf zal uit spraak doen of gij rijp zijt voor den hemel.» Dragomira wenkte daarna de beide dienaressen die hem daarop aangrepen en hem door een Hauw verlichten gang in een ander ruim gewelf sleepten, welks eene wand gevormd werd door een ijzeren beschot. Terwijl de meisjes hem van zijne boeien ontdeden opende Karow een deur, die zich in den ijzeren wand bevond en onmiddelijk daarop voelde Tarajewitsch zich door vier krachtige armen aangegre pen en door de deuropening in eene volkomen duis tere ruimte gestooten. De deur werd achter hem toegeworpen en een groot luik van den ijzeren wand afgenomen. Thans bleek dat zich achter het ijzeren beschot een stevig traliehek bevond. Men bevestigde hieraan een paar brandende fakkels en bij hun rossig licht vertoonde zich aan Tarajewitsch' angstige blik ken een ontzettend schouwspel. In de ruimte, waar hij zich bevond, lagen, droomerig langs de muren, op RH Land van (leasden ra Ata, DE LANGSTRAAT EN DE BOMMELERWAARD ÉS® DOOR

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1886 | | pagina 1