No. 476. Zaterdag 1 Mei. 1886. FEUILLETON r - Zonderlinge edicten. Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden. V VOO* Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs: per 8 maanden 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. r'"Lu» Binnenlandsche ADVERTENT IEN waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Bij toezending gelieve men vooral duidelijk den naam van den Uitgever op het adres te stellen. Het is waarschijnlijk toe te schrijven aan den langdurigen winter, dat men voor namelijk in de groote steden zooveel hoort van schoorsteenbranden in den laatsten tijd. Als men zoo'n dagelijksch rapport leest, en men vindt daarop onveranderlijk ver meld „Heden bluschte de brandweer vijf, zes, zeven schoorsteenbranden," dan worden we wel een beetje huiverig en wij ver wonderen ons dat er betrekkelijk maar zoo weinig gevallen zijn, dat het onheil geen grootere afmetingen aanneemt; wij danken dit in de eerste plaats natuurlijk aan de degelijke organisatie van de brandweer- Wij hebben daar vroeger al eens op gewe zen en zullen er dus nu niet op terug komen. Er is evenwel nog iets anders, dat ook wel invloed heeft. Zooals de meeste menschen zich in den zomer maar weinig bekommeren om een gewoon on weer, gelijk in sommige streken van de aarde de bewoners een kleine aardbeving beschouwen als wij eene donderbui, zoo wordt men onverschillig niet alleen voor datgene, wat als het ware dagelijks terug komt, maar men is er ook op verdacht het hoofd raakt niet dadelijk op hol, men weet dat het op 10, 20 plaatsen is ge beurd, hoe men het aangepakt heeft en hoe het is afgeloopende handen staan niet verkeerd. Anders is het daar, waar bran den tot de zeldzaamheden belmoren; daar wordt bijna elke kleine brand een onheil. Het is soms wel eens curieus na te gaan, hoe men het vroeger aanlegde bij brand. In de meeste gevallen liet men maar branden wat brandde. Men dacht er ongeveer over zooals de Mahomedaan er nog over denkt. Die zat bij den brand van zijne woning rustig en bedaard zijne pijp te rooken. „Het noodlot vervolgt hem, wat zal hij er aan doen Allah is groot. Het was Zijne wilVerzet baat toch niet- Wij behoeven trouwens niet zoo ver te gaan om iets dergelijks op te merken. Toen in het begin dezer eeuw een klein stadje in de Thuringsche Staten, naar wij meenen Ebersdorf, door den bliksem in brand was gestoken, durfde niemand gaan blusschen: dat was „den Heer verzoeken." Hetzelfde beginsel is nog krachtig bij hen, die tot geen prijs ter wereld een blik semafleider op hun huis zouden willen hebben. Toch is hierin reeds eene kolos sale verandering gekomen. Toen de eerste bliksemafleiders in sommige streken zouden geplaatst worden, verhinderde men dit niet alleen met geweld, maar men schoot de werklieden, die er mede bezig waren, van de daken. Men meende over de geheele plaats zou een oordeel komen, als men zich tegen het hemelvuur wapende. In de beschaafde streken, in groote steden, zijn die vooroordeelen verdwenen een van de eerste zorgen der gemeente lijke overheid is, of moet ten minste zijn, die voor de brandbluschmiddelen. Hoe dit vroeger was, moge blijken uit het onder staande merkwaardige document, voor zoo ver wij weten het laatste waarin gespro ken wordt van vuurborden om den brand te blusschen. De Hertog van Sakseii te Weimar, in het hart vaii Duitschland, gaf in 1742 het volgende edict DE DWEEP ERS. U) LEOPOLD YON SACIIER MASOCH. Voor den eeuwigen Rechter. 'tUur der vergelding slaat.. Waarheen wilt gij vluchten?# sprak Henryka, 'rwuü' kunnen wij ons verbergen? Is het niet heter Apostot's voorbeeld te volgen en te sterven als hij.» »Ja, laten wij vereenigd den dood tegentreden nriep Karow uit. Eene wilde geestverrukking, een waanzinnig verlangen naar den dood, had zich van .hen meester gemaakt. .•Neen,# sprak Dragomira, die thans de leiding op zich genomen had, »onze taak is nog niet afgedaan. Eerst' moeten Zesin en Anitta vallen. Vreest niet dat inen ims gevangen zal nemen; ik zal u op eene plaats brengen,- buiten dit slot, waar niemand ons vinden zal.» Een kwartier later daalde het viertal, in boeren kleding gehuld, in de gewelven van het kasteel af. Dragomira gftig met een fakkel in de hand voorop. Iedere deur sloten zij achter zich toe en versperden de laatste met ijzeren stangen en steenblokken. Zij bevonden zich nu in een ruim gewelf, dat geen uit gang scheen te hebben. Doch Dragomira wees hun een' steen aan, die onder uit de ruw behouwen rotsmuren naar buiten stak, en nadat het hun met Ünspanning van alle krachten gelukt was, die terzijde le wentelen, opende zich voor het oog der vluchte lingen een' anderen onderaardschen gang, welks be staan aan niemand bekend was. Toen zij door de opening heen gekropen waren en den steen weder in zijn' vorigen stand hadden gebracht, waren zij voor het oogenblik in veiligheid. De gang eindigde op on geveer een uur afstands van het kasteel in eene hooge rots, midden in het woud. Hier moest weder een steen verwijderd worden en nadat zij dien ter zijde geschoven hadden, bevonden zij zich onder den open hemel. De rots vormde eene soort van platform, van waar uit zij over de toppen der eeuwen-oude hoornen heen het vlakke land konden overzien. Recht voor hen uit blonken de vijf koepels van de Grieksche kerk in het dorp Kasinka Mala. Niet ver van daar lag, diep in het bosch verscho len en van moerassen en poelen omgeven, op eene soort van schiereiland, eene andere rots, die aan uit gewekenen ten tijde der Tartaren tot schuilplaats had gediend. Deze rotswoning had Dragomira reeds ge- ruimen tijd geleden tot een laatst toevluchtsoord voor zich en de haren ingericht. Alleen Apostol en hare moeder, die de vlucht had genomen naar Moldavië, waren in het geheim daarvan geweest. Hier waren zij volkomen veilig. Een kunstig, achter klimop en struik gewas verborgen deur, vormde den ingang; een druk op een' verborgen knop opende haar voor den ingewijde, waarna zij zich van zelve weder sloot. Een donkere gang bracht hen in het inwendige van de rots en eindelijk bereikten zij eene trap, die in de steenen was uitgehouwen. Zij beklommen die en thans ver toonden zich aan hunne blikken twee vertrekken, die hun licht ontvingen door kleine openingen, welke niet klimop begroeid waren. Nog slechts eitkcle dagen geleden had Dragomira zelf hier heimelijk proviand, benevens wapenen en ammunitie heen gebracht. In deze rotswoning sloegen de vluch telingen hunne verblijfplaats op; het eene vertrek werd Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. „Wij, enz. doen bij dezen al onze be ambten, adelijke goedsbezitters en raden in de steden, weten, (en het is hun meer dan genoegzaam bekend) in welke mate wij met lands-vaderlijke voorzorg alles, wat tot behoud van ons land en tot heil van onze getrouwe onderdanen dienen kan, zorgvuldig voorkomen en bevelen. Terwijl nu door brandschade velen tot groote ar moede kunnen komen, bevelen wij in onze hertogelijke genade, opdat dergelijke onge lukken tijdig worden voorkomen, dat in iedere stad en in elk dorp verschillende houten borden, waarvan men reeds ge geten heeft, des Vrijdags bij afnemende maan, des middags tussclien elf en twaalf uur, met nieuwe inkt en -nieuwe pen nen beschreven, in voorraad zijnals er een brand mocht ontstaan, hetgeen God genadig moge verhoeden, moet zulk een op bovengenoemde wijze beschreven bord, met de woorden „In den naam van G o d" in het vuur geworpen worden, en als dan het vuur nog verder om zich heen zou grijpen, moet dit driemaal herhaald worden, waardoor dan de brand onfeilbaar geblusclit wordt. Zulke borden nu moeten de regeerende burgemeesters op die dorpen, in die steden, in de gerechtsplaatsen in bewaring hebben, om bij ontstaande nood, daar God ons genadig voor behoede, op de boven beschreven wijze te gebruiken. Dit is voor ieder boer en ieder burger noodig het te weten, dat die borden in voorraad zijn daarmede volbrengen zij onzen te eer biedigen genadigen wil. Weijmar, 24 December 1742." De stijl van bovengenoemd edict is voor rekening natuurlijk van den ontwerper. De bijgevoegde teekening stelt een rond bord voor, waarin een groot hart is uit gesneden boven dat groote hart is een klein hart, door beiden gaat een rechte lijn met een weerhaak. In het kleine hart staan de letters A. en G., in het groote hart de letters L. en A. Die letters vormen te zamen het woord Agla. Dit zijn de be ginletters van de Hebreeuwsche woorden Atta, Gibbohr, Leolam en Ado nic k. Zij beteekenen „Gij zijt machtig in eeuwigheid Heer." Geheel onderaan staat Consummatum est, dat is „het is volbracht," en daaronder staan drie kruisen. De geschiedenis Ineldt helaas niet, of deze zoo uitdrukkelijk aanbevolen vuur borden werkelijk met goed gevolg zijn ge bruikt. Deze vuurborden werden zoowel ge bruikt bij branden, die door het onweder waren ontstaan, als bij andere branden. Op sommige plaatsen wendde men bij onweder nog andere middelen aan meisjes van 10 tot 12 jaar zongen een zoogenaamd bezwe ringslied, waarin nog duidelijk de sporen zijn op te merken dat het uit den Heiden- schen tijd dagteekende- Alleen in groote handelsplaatsen, waar dikwijls veel vreemdelingen kwamen, ge bruikte men tegen brand middelen die dienstig waren, al waren zij dan ook niet te vergelijken met hetgeen onze tijd op dat gebied gedaan heeft en nog doet. Vroeger dacht men alles met edicten en besluiten te kunnen bezweren. Was er een muizenplaag in het land, fluks werd er een edict uitgevaardigd en de muizen werden in den ban gedaan. De groote Vicaris van Valentia daagde in 1585 de rupsen, die den oogst vernielden, voor zijn rechterstoel, voegde haar een procureur als verdediger toe en veroordeelde ze ten slotte om zijn gebied te verlaten- Dezelfde straf beliepen 60 jaar later de rupsen in Laon en in 1452 werden te voor de beide meisjes bestemd, het andere voor Karow en Tabisch. Nadat zij het noodige voor een mogelijk langdurig verblijf in orde hadden gebracht, liet Dragomira Ta bisch bij zich komen en sprak geruimen tijd met hem. Nadat hij een weinig uitgerust was en zich door een' eenvoudigen maaltijd versterkt had, verliet hij de rotswoning en stapte bedaard, met eene pijp in den mond en een' stok in de hand, op-end'-op een boer, het bosch in en richtte zijne schreden naar Kasinka Mala. Alvorens hem verder te volgen is echter een te rugblik noodzakelijk. Niet zonder reden had Dragomira haren vrienden verklaard, haar taak voor niet afgedaan te houden zoo lang Anitta niet ten val gebracht was. In dit zachtzinnig schepseltje toch was het oude gezegde, dat het gevaar een lam vaak tot een' leeuw maakt, ten volle bewaarheid. De liefde, dit uitnemendste van alle goederen, had haar scherpzinniger gemaakt dan een volleerd politieman en geen ander dan zij was het ook die het doen en laten der »Dwee- pers# tot in de kleinste bijzonderheden had nagespoord. Zij was het die Dragomira op al hare gangen ge volgd was, zij was het, die Bassi's medeplichtigheid ontdekt en haar aan de hand der justitie had over geleverd. De bekentenis der waardin had de politie naar Chotntschin en Myschkow gedreven, doch daar aange komen bleek het dat de vogels gevlogen waren. Hun raadselachtig verdwijnen bracht Anitta tot dieper na denken. Waar kon het vloekgenootschap gebleven zijn Gevlucht? Doch dit was onmogelijk, naardien de ge heele streek door de dienaren der politie bezet was. Zoo kwam zij tot de conclusie dat zij zich ergens den haat besloot zij, hunne schuilplaats uit te vor- schen. Met dat doel bevond zij zich ten huize van eene boerin te Kasinka Mala, die weleer Zesins voed ster geweest was. Na deze uitweiding hervatten wij den draad van ons verhaal. Tabisch kwam zonder argwaan te wekken het dorp binnen en begaf zich naar de herberg, waar hij spoedig vond wat hij zocht: een' opgeschoten knaap, die voor twee roebels en een glas brandewijn onmiddellijk bereid was met eene boodschap aan Zesin, welke Tabisch hem opdroeg, naar Kiew te rijden. Toen hij reeds te paard zat, vroeg Tabisch hem zekerheidshalve nog eens of hij zijne boodschap wel goed wist. Zeker,gaf hij ten antwoord, »ik inoet zeggen dat de juffrouw, die bij de voedster van den officier tehuis is, in gevaar verkeert en dat mijn heer dadelijk moet komen. Maar niet bij Kachna aan huis, maar hier in de herberg.# »Goed, ik zie dat ge een verstandige knaap zijt.» De bode reed weg. Tabisch berekende dat Zesin niet voor het aanbreken van den dag in Kasinka Mala zou kunnen wezen en nam derhalve den terug weg aan. Hij keerde onopgemerkt in de rotswoning terug en deed verslag van zijne handelwijze aan Dra gomira. De nacht brak aan en een heir van sterren tintelde aan het firmament. Stilte en rust was over het woud nedergedaa'dalles sliep, zelfs de vluchtelingen in de rots. Alleen eene roofgierige wolvin sloop met fonke lende oogen door het kreupelhout, en Dragomira zat ,n slapelooze gepeinzen in haar duister toevluchtsoord. Inmiddels was de bode in Kiew aangekomen, had Zesin gewekt en hem zijne boodschap medegedeeld. De jonkman zond hem onmiddellijk terug, doch in -pf. DOOR Frikdbich Halm. .1 «««««a»,. j'jjui i mm-l_ i

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1886 | | pagina 1