No. 478.
Zaterdag 8 Mei.
FEUILLETON.
Uitgever: L. J. VEERMAN. Heusden.
Ij I I
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs
ver hooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
De ontdekkers van groote waarheden
worden in den beginne en dikwijls veel
later nog door de groote menigte gesmaad
en geminacht.Dat lot ontgaat niemand,
die zich bewust of onbewust tot weldoener
der menschheid opwerpt. Van daar dan
ook het spreekwoord „Geen profeet wordt
geëerd in zijn eigen Vaderland." Hoe dich
ter in de nabijheid, hoe sterker de neiging
is tot minachting en haat. Ons dunkt altijd
dat daarbij nog iets anders in het spel is.
Meer afgunst en jaloerschheid, dan
men doorgaans wel denkt. „Wat, de man
die men zoo goed kent, met wien men
dagelijks omgaat, zou die wat groots heb
ben gedaan, zou die iets hebben aan het
licht gebracht dat wij zelf niet konden,
waar wij niet eens aan gedacht hebben P
dat kan niet zijn." En daarom„Haro
sur le boud etzijne daden verkleind
het gaat toch immers niet aan dat hij ons
over het hoofd zou groeien.
Deze gedachte uit zich maar al te dikwijls
in„Ik heb hem nog gekend toen hij nog
een kleine jongen was. Wat heb ik dik
wijls met hem gespeeld, gevochten enz."
En daarmede is de zaak uitgemaakt. Zoo
iemand, dien ik gekend heb, met wien ik
gespeeld heb, kan geen knappe kerel worden.
Zoo denkende, geeft men zich zeiven ook
al geen mooi getuigenis.
Een andere oorzaak van de minachting,
waarmede men op de daden van bekende
tijdgenooten neerziet, is zeker en gewis
domheid. Nu is domheid niet altijd iemands
eigen schuld. Het is daarom beter over
domheid te lachen, dan er zich boos over
te maken. Een predikant van A
(het was in den tijd dat daar nog knappe
lui als predikant geroepen werden), zei eens
tot iemand, die zich ergerde over eens
anders domheid„Maak je niet boos
iemand, wien onze lieve Heer geen hersens
heeft gegeven, kan je onmogelijk begrijpen."
Een klein weinigje profaneerend misschien,
sprak die man toch een waar woord.
De domoor kan het niet altijd helpen
als hij een verstandig man niet begrijpt.
Ieder mensch heeft niet hetzelfde licht
van noode. Staring geeft ons in zijne punt
dichten een voorbeeld van zekeren Kees,
die zeer tevreden was met de verklaring
dat een komeet eenstermeteenstaart
was. Kees had van zijn standpunt gelijk.
Hij wist het nu voldoende. Hij had licht
genoeg. Anderen schuwen het licht op
zettelijk en spreken uit de hoogte. Som
mige bladen maakten zich verleden week
zeer boos op mijnheer Keuchenius, ons ex-
lid ter Tweede Kamer. De woorden willen
ons op dit oogenblik niet recht te bin
nen schieten, maar zijn inëntings-stokpaardje
berijdende, gaf hij erg af op Pasteur, dien
een volgend geslacht zeer waarschijnlijk
een weldoener der menschheid zal noemen,
zooals wij. Vooral moet hij er op gewezen
hebben dat het Pasteur slechts om eer en
voordeel te doen was. Nu kwam de aap
uit de mouw en door dit zeggen bewees
hij dat hij er eigenlijk niet veel van wist,
want als de opofferingen van Pasteur be
taald waren naar hetgeen zij waard wa
ren, dan zou hij schatrijk zijn en zeker niet
zooveel om Godswil doen. Het is immers
algemeen bekend dat hij verreweg de rnees-
ten om niet hielp en dat hij vroegere
aanbiedingen van geld steeds van de hand
wees. Diezelfde Pasteur vond de middelen
om de ziekten der zijdewormen en der
wijnen te bestrijden, waardoor jaarlijks
millioenen schats worden bespaard. (De
DE EERSTE SLAG TUSSCHEN KAREL STUART EN
OLIVIER CROMWELL.
Korten tijd nadat koning Jacobus I, Elisabeth op
den troon van Engeland had hersteld, leefde er in
een plaatsje, Hinchinbrook genaamd, een edelman van
ouden saksischen adel, sir Olivier Cromwell, die even
als de meeste zijner landgenooten den tijd doorbracht
met hazen en vossen te verschalken en ongeloofelijke
hoeveelheden ale en wijn te drinken. In den ouden
burcht, die hij bewoonde en die hij van zijn voorou
ders geërfd had, bevond zich e^g groote zaal, ver
sierd met allerlei zegeteekenen van de jacht., kuras
sen, maliënkolders, helmen, schilden en wapens van
allerlei soort, die eertijds aan genoemde voorvaderen
behoord hadden.
Sir Olivier Cromwell had een neef, die naar hem
Olivier heette, maar die men gewoonlijk in de fa
milie de kleine Noll noemde. Zijn vader was de
jongste broeder van sir Olivier, ook hij woonde op
het land en zocht zijn genoegen in landelijke bezig
heden. Het kind kwam dikwijls zijn oom bezoeken,
die het heel lastig vond een wakend oog op hem te
houden, daar het een wilde jongen was, altijd gereed
het gevaar op te zoeken, waaraan hij dan slechts
als door een wonder ontkwam. Toen hij nog heel
klein was en nog in de wieg lag, was dit kind het
slachtoffer geweest van een wonderbaarlijk voorval
een groote aap, die bij zijn ouders in huis was, had
zich van hem meester gemaakt en hem meegenomen
naar het dak van het huis; van zijn verheven stand
plaats maakte toen dit leelijke beest de liefste gri
massen tegen de ontstelde toeschouwers. Eindelijk
besloot hij weer naar beneden te komen en bracht
jjet kind veilig en wel weer terug. Van toen af aan
werd dit feit door de dienstboden en de boeren als
een voorteeken van groot geluk beschouwd dat den
kleinen Noll in de toekomst wachtte.
Op een goeden morgen, toen de knaap zes jaren
was, werd Hinchinbrook in rep en roer gebracht
door de aankomst van een lakei, die kwam zeggen
dat koning Jacobus aan sir Olivier Cromwell de eer
zou aandoen het middagmaal bij hem te komen ge
bruiken. Ja, de eer was groot, maar de opschudding
en ae onkosten niet minder, want heeren en dames,
ridders, officieren en lijfknechten, het geheele gevolg
van den koning moest tegelijkertijd met Zijne Majes
teit geherbergd worden. Het verhinderde echter niet
dat sir Olivier zich zeer dankbaar toonde over de
hooge gunstde huismeester en de kok moesten zich
zelf overtreffen.
Een groot vuur werd aangelegd en de rookkolom,
die uit den schoorsteen opsteeg, verkondigde heinde
en ver dat men kookte, dat men braadde, dat men
stoofde en roosterde uit alle macht en groote hoe
veelheden vleesch, groenten en puddings werden er in
de keuken van den ouden burcht van Hinchinbrook
klaar gemaakt.
Weldra weerklonk trompetgeschal, dat snel nader
kwain en weldra verscheen een groote karos van
ouderwetsch model, die naar het huis reed, te mid
den eener talrijke stoet ruiters.
Sir Olivier stond, met den hoed in de hand, aan
den ingang gereed oin den koning te ontvangen.
Zijne Majesteit was gekleed in een groen costuum
van twijfelachtige frischheid; een veèr versierde den
hoed, om den hals droeg hij een groote kraag met
drie rijen plooien en kruiselings over de borst hing
een jachthoorn.
Het voorkomen van zijne koninklijke hoogheid had,
ronduit gezegd, niets bizonder indrukwekkends en
behandeling der wijnen, volgens zijn denk
beeld heeft den naam van Pasteuriseeren
verkregen). Wanneer Pasteur een geldwolf
ware geweest, dan had hij, door een
octrooi daarvoor te nemen, schatten kun
nen en blijven verdienen, maar de edele
man schonk zijne ontdekkingen aan
Frankrijk, aan het gansche Fransche volk,
of liever aan de geheele wereld en een
ieder, die iets weet van hetgeen Pasteur
gedaan heeft en nog doet, beschouwt hem
voorzeker als een der edelste figuren van
zijn tijd.
De koning van Portugal wilde Pasteur
onlangs tot baron verheffen, maar de gees
tige grijsaard bedankte voor die eer, zeg
gende dat hem nog niet bekend was dat
men gewoon bloed in blauw bloed kon
veranderen (het blauwe bloed van den ouden
Franschen adel) en dat hij dus ook niet
een adellijken titel kon dragen. Uit die
dingen spreekt iets anders dan zucht
naar geld of zucht naar eer.
Het was voor ons parlement weggelegd
die onverdiende beschuldiging te hooren
uitspreken. Maar men behandelde den
spreker op de correcte manier, dat wil zeg
gen men beantwoordde hem niet. Voor
de eer van Pasteur behoefde niemand op
te komen. Hij is reeds genoeg bekend.
Reeds Salomo zeide: „Antwoord den zot
naar zijne dwaasheid." Geen antwoord is
dikwijls het welsprekendste antwoord, en
dat was het hier zeker.
Bang voor de waarheid, bang voor iets
nieuws, bang voor iets dat uit den gewonen
sleur doet gaan, dat zijn er velen. De waar
heid ruimt het bijgeloof op en de domheid
moet zich inspannen te begrijpen.
Een paar duizend jaar geleden ont
dekte de Griek Pythagoras de beroemde
waarheid van den rechthoekigen driehoek.
Uit dankbaarheid jegens de Goden offerde
toch beschouwden de omstanders Jacobus I met een
soort van godsdienstigen eerbied. Eenige hovelingen
gingen zelfs zóó ver, met de hand boven de oogen
te houden, als verblind door den glans van zooveel
goddelijks.
»Hoe gaat het, mijn vriend riep koning Jaco
bus, met een verschrikkelijk Schotsch accent, terwijl
hij naar voren trad.
De goede edelman dankte zijn vorst en boog de
knie ter aarde toen deze uit het rijtuig stapte. Toen
werd zijn opmerkzaamheid gevestigd op een kleinen
jongen, die in hetzelfde rijtuig gezeten was. Dit kind,
zes of zeven jaar oud, was veel kostbaarder gekleed
dan de koning, maar hoewel hij er goed uitzag, had
zijn fraai gelaat toch niets aantrekkelijks; men zou
zeggen dat hij verlegen en knorrig was; zijn bleeke
gelaatskleur scheen nooit den invloed van de frissche
buitenlucht ondervonden te hebben.
«Ik heb mijn zoon Karei meegebracht,* zeide de
koning. «Ik hoop, sir Olivier, dat gij wel ergens een
zoon hebt, die met hem zal kunnen spelen.*
Sir Olivier maakte een diepe buiging voor den
jongen prins, terwijl een dienaar op zijne beurt nu
uit de koets steeg. Iedereen boog gelijktijdig zoo
diep, dat men verscheidene grijze baarden bijna het
stof zag aanraken bij deze nederige hulde.
Arme kleine! Sedert zijne vroegste kindsheid
had hij nog nooit eene enkele tegenwerping ontmoet
voor zijn blik vloog een ieder, alsof hij een wezen
van hooger soort geweest warehij had zich zóó
met deze rol vereenzelvigd, dat hij dacht dat Groot-
Brittanje met zijn inwoners alleen geschapen was
vaor zijn genoegen en zijn persoonlijke belangen. Een
noodlottige dwaling, die hem eens zeer duur te staan
zou komen!
«Verheven en edele vorstriep sir Olivier in ver
hij eene hecatombe ossen. Zegge honderd
ossen, die werden door den wijsgeer ge
offerd als een bewijs van erkentelijkheid.
Dat was een ware razzia onder het ossen-
dom. Is het wonder dat sedert dien ge-
denkwaardigen dag iedere os rilt en beeft
als er eene nieuwe waarheid aan het licht
komt. Vandaar dan ook dikwijls dat ful-
mineeren en verdacht maken wanneer eene
belangrijke waarheid aan den dag wordt
gebracht. Wel gelooft dan menige os dat
er vreeselijke dingen aanstaande zijn. En
daarom getracht de waarheid onder de knie
te krijgen en de ontdekkers uitgescholden
voor eerzuchtigen en geldwolven 1
Zulke veroordeelers moesten er eens in
slagen de macht in handen te krijgen, dan
zouden zij eens eene razzia houden.
Zoo menige groote geest heeft moeten
lijden voor de waarheden, die hij aan het
licht brachtzoo menige baanbreker van
het nieuwe is bespot en gehoond in zijne
innigste gevoelens. Het licht op den kan
delaar, er zijn er maar zoo weinig die het
kunnen verdragen en die er anderen om
veroordeelen, doen zelf dikwijls mede. Het
is ons misschien ook wel eens gebeurd dat
wij aan iemands grootheid geen geloof
wilden slaan, alleen omdat hij naast ons op
de schoolbanken had gezeten, omdat onze
trots niet kon verdragen dat iemand die
onze gelijke was, ons over het hoofd groeit.
Iedereen weet dat voor zich zelf het best.
Maar met een geval als dat van Pasteur
is het toch nog iets anders Die veroor
deeling is een gevolg van eene eigene op
vatting, van eene eigene levensbeschouwing,
die voor eene andere opvatting geen plaats
heeft, elke andere als ongerijmde afkeurt.
Dat daar een goed deel geestelijke trots
schuilt, behoeft niet gezegd te worden.
Onder het voorgeven van slechts te luisteren
naar een Hoogere Macht, proclameert men
voering uit, «helaas, neen! uwe majesteit, ik heb
geen zoon die de eer kan hebben hem den tijd te
korten, maar mijn neef is ongeveer van den leeftijd
van Zijne, Koninklijke Hoogheid en zou zich maar al
te gelukkig rekenen, wanneer men hem veroorloofde
zich ter zijner beschikking te stellen.*
«Laat hem halen, mijn vriend! laat hem halen!#
antwoordde de vorst.
Maar het was niet noodig mijnheer Noll te laten
halen.
Kening Jacobus was nog niet uitgesproken, toen
een jongen, met een stoutmoedig voorkomen, zonder
plichtplegingen door de rijen bedienden en hovelingen
drong en vlak voor prins Karei kwam staan, die hij
Ilink in de oogen keek en van 't hoofd tot de voeten
opnam.
Zijn wambuis en zijn broek men had hem zijn
Zondagskleeren aangetrokken ter eere van 's konings
komst waren reeds vuil gemaakt en gescheurd
door het ravotten dat hij 's morgens gedaan had.
Zeker was het dat hij even op zijn gemak was alsof
de koning zijn oom geweest was en de prins een
van zijn gewone speelmakkers. Het was de kleine
Noll in eigen persoon.
«Mag ik u mijn neef voorstellen,* zeide sir
Olivier, verlegen over het voorkomen waarin hij zich
vertoonde en over zijn al te onafhankelijke manieren.
«Olivier, buig voor uw vorst.*
liet kind maakte een sierlijke, eerbiedige buiging
want in dien tijd werd de jeugd eerbied voor den
rijperen leeftijd ingeprent.
De vorst, die zich op geleerdheid liet voorstaan, on
dervroeg Noll over zijn latijnsche spraakkunst, waarna
hij hem zijn zoon voorstelde. Deze, geheel doordrongen
van zijn vorstelijken rang, strekte zijn hand vol waar
digheid uit, niet om die door den kleinen Olivier te
.1. IT. IfJi».., il I' I - «Bill
Het Land van flensden en Aftena,