No. 483. Woensdag 26 Mei. 1886
FEUILLETON.
Nieuw Ned. Panopticum.
Hebt geloof in den mensch.
Uitgever: L. J. VEESMAN Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG
Abonnementsprijs: per 3 maanden 1
verhooging.
en ZATERDAG.
Franco per post
zonder
prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
WELKOM THUIS!
//Maar jongen, nou eerst een vaderlandsch
bittertje, hoor je," zei Gerrit de Waai, in de
wandeling Rooie Gerrit genoemd tot zijn
jongeren kameraad, die als tweede boots
man de reis naar Batavia en Japan mee
gemaakt had, //nou eerst een echten vader
lander, Keesje, dat zal een mensch weer
opknappen
Dit gesprek werd gevoerd te IJmuiden
in den vroegen morgen van 27 April 188..
tusschen twee personen der bemanning van
't clippeifregatschip //Martha", den vorigen
dag van een lange reis binnen de sluizen
gekomen. De vrienden gingen naar de stad,
waar Gerrit zijn domicilium had en hadden
beloofd den volgenden dag negen uur aan
de handelskade weer aan boord te komen.
De Rooie had sterk op dat uitstapje bij
wden ouwe" aangedrongen, daar hij zijn
vrouw eens verrassen wilde en tevens ook
voor Kees vrijheid gevraagd, die zich be
roemen mocht in de bijzondere bescherming
van den Rooie te staan.
z/Maar eerst een oorlam, Kees," herhaal
de Gerrit en ofschoon hij de lucht van den
Schiedammer uit 't naaste tapperijtje al in
den neus kreeg, hield hij even stand om
Kees dat behoorlijk uit te leggen. //Kijk,"
zei hij tot zijn jongen vriend, //je weet hoe
lamlendig die landrotten er aan toe zijn als
ze buitengaats een zeebriesje door der lui
haar voelen waaien, hoe ze krimpen en
wringen en zuchten en van plan zijn 't zoo
meteen af te leggen, ofschoon dat maar
mallepraat is want ze kommen er regelier
allemaal deur; kijk, nou is voor ons wa
terratten de lucht van 't land, d'n asem van
al die landlui, die ovens en die fabrieken,
die'n damp van de slooten en grachten
precies zoo gevaarlijk als voor 't landvolk
de zeelucht. Als jij nou aan wal gaat, Kees,
en je neemt geen borrel, dan krijg je de
landziekte, dat precies 't omgekeerde is van
zeeziekte en dan ben je er ellendig aan toe
en je komt in 't gasthuis, kerel, en zeit dan
maar g'nacht, want de medecijnenlucht maakt
ons zeelui sebiet kapot. Allo, wat drink je,
bitter of kiare?"
Kees neemt klare en Gerrit vraagt een
dubbelen, //een voor vrouw en kind, weet
je Kees?" Kees weet het, want Gerrit heeft
hem de heele reis over verteld van zijn
Martha, die kasuweel net heette als de
kast en het kind, na zijn vertrek geboren
en 't welk hij dus nog niet kende. De Rooie
is er vol van; vol van trots, dat hij, die
toch maar een rooie is, zoo'n knap vrouw-
mensch heeft opgeduikeld en zoo jong, veel
jonger dan hij; van blijdschap over zijn
vaderschap en van zorg over 't welzijn van
zijn gezin. Jaren lang had hij gezwalkt op
't zilte nat en bij elke thuiskomst, eenzaam
als hij in 't vaderland stond, weer verlangd
naar de volgende reis. Nu echter had hij
een doel, mocht hij sparen en wist hij dat on
der die millioenen althans twee harten klop
ten voor den armen zwerver.
z/Ja, mijn jongen," vervolgt Gerrit zijn
dagelijksche gesprekken, 1 is nou nog ereis
de moeite waard voor een paar maanden
wwbbbg»-gggbbglh
een landkrab te worden, een mooie vrouw
en een lief kind, daar kan een arme ma
troos, as ik ben, er wel honderd de oogen
mee uit steken Zondags in 't Vondelspark.
Dat weet jij nog zoo niet, maar je zult het
zien wat een knap stel mijn wijf is en hoe
veel ze van me houdt. Kom, ik zal op
't postkantoor een telegrammetje schrijven,
dan kan je al dadelijk aan den trein d'r lief
snoetje zien. Maar afblijven, Keesje, daar
weet je alles van!//
En zoo schertsend en vol verlangen naar
zijn thuis, ratelt Gerrit door. De jenever
smaakt hem minder goed dan bij vorige
gelegenheden. Vroeger kon hij er nog al
eens inhappen en bleef hij gewoonlijk aan
den wal geen half uur nuchter. Thans kent
hij maar éénen trek en wel naar vrouw en
kind. Hij schrijft: //Moeder de Waai, 8e
Rozendwarsstraat, Amsterdan. Kom met
trein van vieren afhalen, hoera Gerrit."
z/En nou nog zoo'n dinsigheidje koopen
voor de kleine Gerrit en we zijn klaar voor
de reis!"
Gerrit en Kees maken zich op en zoe
ken in een winkel wat speelgoed uit. Dat
had heel wat in. Gerrit was op een hobbel
paard gesteld en Kees op een geweer, maar
de juffrouw, hoorende dat de kleine nog geen
anderhalf jaar oud was, raadde dat af, en zoo
bepaalden zij zich, de eerste tot een groote
ark vol gedierte, de laatste tot een ge
breide pop.
Een uur later zitten beiden in //de spoor",
Gerrit verkneukelt zich in het gezicht van
een jonge moeder die een eenjarig kind op
den schoot heeft. Hij geeft 't wat zoetigheid
en tal van lieve woordjes en is onuitputtelijk
in middelen nu 't van hem geschrikt, aan
't schreeuwen is. Hij wil 't op den schoot
nemen, op zijn rug paardje laten spelen en
nog moer onmogelijkheden. Eindelijk krij
gen ze 't met de ark en de pop stil en kan
Gerrit onder 't genot van een sigaartje aan
de juffrouw uitleggen waarom kinderen hem
zoo na aan 't hart liggen en hoe hij geen
kind zien kan zonder van binnen iets te
gevoelen. De juf vindt het ijselijk zoo twee
lange jaren van huis te moeten, //je weet
maar niet wat er in dien tijd gebeuren kan."
//Ons brood leit nou eenmaal in de groote
tobbe, juf, dus daar mot een zeemansvrouw
tegen kunnen en dan mot je niet vergeten
dat de thuiskomst dubbel plezierig is," be
sluit Gerrit.
z/Zieje, Keesje, daar heb je nou ons heer
lijk Amsterdam. Dat is de nieuwe gasfabriek
en daar links heb ik voor twee jaar mijn
ouwe moeder begraven, 't Is nou een pret
tiger thuiskomst jongen Allo, treintje, voor
uit maar, nog een briesje en we zijn er."
Er was geen Martha, hoe Gerrit ook
tuurde. Ze liepen 't perron op en af, doch
vonden niemand, die hen welkom heette,
dat viel Gerrit dan danig tegen. //Och, ze
is zeker niet klaar kunnen komen," zogt hij
tot Kees, //misschien is de kleine wel ziek
van de tandjes, of pas ingeënt, wie weet
het." En hij dacht aan wat die juf daar
even zeide. //Zou er wat gebeurd zijn Dood
misschienhij had in geen maanden bericht
gehad." Gerrit liep somber voor zich heen-
ziende langs de straat, zoodat hij niet eens
een paar oude kameraden opmerkte, die op
eene vei1telling doob C. l. van balen.
3)
Intussclicn was moeder van het tooneel verdwenen
een dof gestommel dat uit het rijk van Griet tot
ons doordrong, gaf getuigenis van hare bezigheid.
Het gesprek tusschen onzen gast en mij begon be
ter te vlotten. Het scheen, of de schat van Fransche
woorden en uitdrukkingen uit alle schuilhoeken kwam
opdoemen, soms een weinig verdraaid of verminkt,
maar toch verstaanbaar voor mijn' toehoorder. Ik ver
ontschuldigde mij over mijn koeterwaalsch en verze
kerde hem dat ik gaarne van hem leeren wilde. Als
een man, die zijne wereld kent, glimlachte hij be
leefd en bewees mij de voorkomendheid, eiken vol
zin, waaraan iets haperde, in zuiver Fransch omge
zet, als het ware voor zich zelf te herhalen. Hij
sloeg niet den toon van een' schoolmeester aan maar
bleef de bescheidenheid zelf.
Toen ik hem had medegedeeld, wat wij omtrent
hem voornemens waren, bedankte hij mij beleefd en
begon te informeeren naar mijn' tuin.
»Is uw tuin groot, mijnheer?*
»Met het kerkplein mee ongeveer een kwart Hek-
tare. Het grootste deel daarvan is moestuin, het
kleinste boomgaard, de rest bloemtuin. Het kerkplein
beslaat nagenoeg een vierde van alles.*
Welke gewassen teelt u in uwen moestuin?*
Voornamelijk aardappelen, en voor de rest de
gewone groenten: kropsla, wortelen, spinazie, kool,
al naar de tijd van het jaar meebrengt.*
Hij vroeg mij of ik geen meloenen, artisjokken of
asperges teelde. Welke bloemen ik bij voorkeur in
mijn bloemtuintje plantte, welke vruchtboornen in
mijn' boomgaard stonden.
Ik antwoordde op alles en eindelijk vloeide het
gesprek zoo goed, alsof we, wie weet hoe lang, met el
kaar gebabbeld hadden. Wij praten over Fransche
lektuur; over de uitspraak van het Fransch; hij las
mij een paar bladzijden uit een mijner Fransche boe
ken voor en voegde er nu en dan eene opmerking of
verklaring aan toe.
Hoewel veel van wat hij mij vertelde niet nieuw
voor mij was, luisterde ik aandachtig toe. Zijne be
scheiden manier van spreken, de uitdrukking van zijn
gebruind gelaat, het schitteren zijner donkere oogen,
alles nam mij voor hem in.
Mijne vrouw, die zich intusschen weer bij ons ge
voegd had, knikte mij van tijd tot tijd guitig toe en
bracht zelf nu en dan een enkel woordje in het mid
den. Het ging haar als mij, al het oudeschoolfransch
dat op ons boerendorpje sinds jaren aan het roesten
was geraakt, kwam weer voor den dag.
Toen het zware geluid van de kerkklok in elf
schallende slagen ons aan slapen herinnerde, beschouwde
ik den vreemdeling reeds bijna als een' huisgenoot.
Den volgenden morgen stapte ik ouder gewoonte
tegen acht uur naar buiten om de kippen te voede
ren. In de keuken kwam Griet mij met een geheim
zinnig gezicht tegen.
Of dommenie 'tniet kwalijk zou nemen, maar zij
begreep niet, wat'n rare man die vreemde kerel toch
was. Toen ze den vorigen avond langs zijn kamer
tje was gekomen, had ze hem overluid hooren snik
ken. Ze was op hare teenen naar het sehuifraampje
geslopen en had ja, 't was wel niet mooi naar
binnen gekeken. En daar zat hij, het gelaat in zijne
handen verborgen en schreide.
Het gehoorde gaf mij veel te denken en terwijl
het hongerige pluimgedierte gretig de graankorrels
oppikte, zwierven mijne gedachten ver weg, weg naar
het zuiden, naar de gelukkige velden van Champagne,
het vaderland van mijn' gast. Wie was hij? Wat
had hem genoopt zijn vaderland te verlaten? Was hij
niet meer, dan hij voorgaf. Verborg hij niet opzette
lijk eene beschaving en ontwikkeling, die men maar
zelden bij een' werkman aantreft?
Ik trad in mijn' tuin en vond er den vreemdeling
reeds bezig. Hij spitte de verwaarloosde perken om,
harkte de afgevallen bladeren van de paden en liet
geen oogenblik ongebruikt.
Volgens afspraak nam hij deel aan onze eenvou
dige maaltijden, sprak weinig, maar antwoordde op
al, wat hem gevraagd werd, met de meeste voor
komendheid. Tegen de schemering ging hij uit, om
op de villa's en heerenhuizen in den omtrek der na
bijgelegen stad zijne dieusten aan te bieden.
Ik zal mijne lezers en lezeressen niet kwellen met
eene uitvoerige beschrijving van al, wat er gedurende
zijne aanwezigheid in mijne woning gebeurde.
Genoeg zij het dat hij werkte voor twee en bij
al wat hij deed, veel keuhis van planten toonde.
Hij legde mij uit op welke manier men verschillende
overblijvende planten vermenigvuldigt, lioe vruchtboo
rnen gesnoeid moeten worden en fijne groenten ge
kweekt. Hij gaf mij raad, betreffende de aankoop van
verschillende bloemsoorten en verklaarde mij, om welke
reden sommige mijner uitgestrooide zaden niet opge
komen waren, kortom hij leerde inij meer dan ik
anders in jaren zou geleerd hebben en beter dan dat:
hij leerde mij mijn tuin liefhebben.
Gedurende de avonden zaten wij gezellig te kou
ten of lazen Fransch. Ook gebeurde het dat mijne
vrouw of ik een eenvoudig wijsje op de piano speel
den, hetwelk wij drieën met onze stemmen bege
leidden. Onze gast zong zeer goed en had eene
fraaie stem. Hij zong ons zijne schoolliedjes voor en
eenige bekende Fransche melodieën. Hij vertelde ons
van den oorlog van '70, dien hij zelf had meege
maakt schetste ons een paar toonecltjes uit de schrik
bare dagen der commune en zong op ons verzoek de
Marseillaise, het onstuimige bevnjdingslied van een
vertrapt volk.
Vreemd bleef het mij altijd dat er 's avonds, lang
nadat wij hem reeds te bed waanden, nog licht op
zijn kamertje brandde. Op een afstand luistereuu,
hoorde ik hem dan in de kleine ruimte op en neer
schrijden, ol' vernam een paar klanken als tusschen
de tanden door gesproken woorden.
Zjne dagelijksche wandelmgen naar de stad ble
ven zonder gevolg. Ieder had een vasten tuinmanin
het voorjaar zou men hem allicht eenigen arbeid kun
nen verschaffen, nu niet. Toch liet Barthélémy zich
niet ontmoedigen; eiken dag maakte hij hetzelfde
reisje weer opnieuw, doch steeds met even ongun-
stigen uitslag.
Den vijfden dag gaf onze gast het voornemen te
kennen, om den volgenden dag te vertrekken.. Het
deed ons pijnlijk aan dat hij nergens had kunnen
slagen; hij echter toonde niet de minste moedeloos
heid. O, hij zou wel werk vinden, daarvan was hij
ze ut. Hij had zoo meende hij reeds te lang
gebruik gemaakt van onze gastvrijheid. Hij zou zijn
pahje opnemen en verder trekken; dat hij slagen zou
daaraan wanhoopte hij niet.
Dien avond maakte mijne vrouw mei liefderijke han
den alles voor zijn vertrek in gereedheid. Met ze
kere geniale kunstvaardigheid wist zij eene oude
murair
Het Lnd van Hcmsdti en Alten,
DE LANGSTRAAT
LERffAABD
m
W—M—IN IIW WH11—II—illli «I l