No. 492. Zaterdag 26 Juni. 1886. Nog eens Pasteur. FEUILLETON. voo* Uitgever: L. J. VEERMAN neusden. De vreemde ruiter. Dit blad verschijnt eiken WOENSD A^r en Z ATERD A G. Abonnementsprijs: per 8 maanden 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Ad verten tiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. In de laatste dagen beginnen gelukkig de berichten over het verschijnen van dolle honden zeer te verminderen en het is zeer te hopen dat het vooreerst weer uit zal zijnmen begon langzamerhand al bang te worden als een hond iemand maar wat vreemd aankeek. Zoo hier en daar hoorde men wel eens zeggen dat het tegenwoor dig veel erger was dan ooit te voren, dit is echter hoogst waarschijnlijk eene dwaling, die zeker voor een gedeelte haar oorsprong neemt uit ffhet lest heugt best/ maar voor een grooter gedeelte aan de buitengewone publiciteit, die in onze dagen aan alles ge geven wordt. Tal van dag- en weekbla den, die hunne kolommen moeten vullen, verspreiden de bijzonderheden uit elke plaats binnen korten tijd door het geheele land en de som daarvan wordt indrukwekkend groot voor den oppervlakkigen beschouwer, die vroeger slechts vernam wat in zijne naaste omgeving gebeurde. Zoo is hot ongeveer hetzelfde met hetgeen men hoort over het inslaan van den bliksemook dat weet men nu dadelijk uit alle hoeken van het land en daarom schijnen de ongelukken ons zoo schrikbarend veel toe. Tot op heden toe is men nog het ant woord scnuldig gebleven op de Vraag waar uit de dolheid haar oorsprong neemt. Het oude volksgeloof dat de warmte de schuld is, begint langzamerhand te verdwijnen, nu de statistiek maar al te duidelijk aantoont dat verreweg de meeste gevallen ontstaan juist niet in den warmsten tijd van het jaar. De hondsdagen, die hun naam van de Hondster Sirius hebben, zijn nu vrij wel algemeen van de beschuldiging ontheven. Kent men de oorzaken al niet van de dolheid, men is wel druk in de weer om de gevolgen, die zoo vreeselijk zijn, te be strijden. De naam van Pasteur is in korten tijd wereldberoemd geworden, in de echte beteekenis van het woord. Vroeger, in een vorig nummer, hebben wij nog eens over hem gesprokenwij vonden het wel de moeite waard nog iets dat wij in een tijd schrift aantroffen, gedeeltelijk hier mede te deelen, juist, om het belangrijke van de zaak. Pasteur is reeds iemand van leeftijd hij werd den 27 December 1822 te Dole in de Jura geboren. Sedert 1857 woont hij te Parijs, waar hij eerst hoofd der nor maalschool werd en nu reeds sedert jaren als professor aan de Sorbone (de hooge- school te Parijs), met wetenschappelijke on derzoekingen bezig is. Nadat hij reeds ver scheidene wetenschappelijke ontdekkingen gedaan had van hooge waarde, bepaalde hij zich sedert 1858 bijzonder tot de studie der gisting verschijnselen en bewee3 dat deze ontstaan door gistings-kiemen (verrot- tings-kiemen), die, zooals vroeger reeds door Ehrenberg was ontdekt, levende wezens zijn. Door deze onderzoekingen werd toen zijne opmerkzaamheid bijzonder gevestigd op het ontstaan en de verbreiding van ziek ten, van welke sommige vergeleken kun nen worden met een gisting-proces in le vende organen, voornamelijk in het bloed, en het gelukte hem en andere navorschers in der daad voor verscheidene, voor be smettelijk gehouden ziekten een bepaalde besmettingsstof aan te wijzen, die mikros- kopische wezens waren, die zich voort kun nen planten en op andere wezens kunnen overgebracht worden. Reeds lang had men bij zekere besmettelijke ziekten (pokken, scharlaken-koorts en mazèien), de ervaring opgedaan dat personen, die ze eenmaal ge had hebben, ze niet meer zoo licht zullen krijgen, waardoor men op het denkbeeld (SLOT.) De beide vrienden zullen zoo ongeveer twintig minuten gestaan hebben en hunne voeten begonnen in de dikke sneeuwlaag reeds koud te worden, toen ze een verwijderd rumoer vernamen, dat op afgebroken, gedempten toon door bosch en nevel tot hen door drong. >llo!.... Ho!» en daartusschen door hoorde men het slaan der stokken tegen de hoornen. »Daar komt een haas riep Drenkenberg zijn' buur man Wuupken toe. »Laat hem komen!» gaf deze ten antwoord, ter wijl hij rustig doorging met rooken. En zoo gebeurde het dan ookons haasje sprong, zonder zich in 't minst te haasten, tusschen beiden door, als kende hij hen reeds en wist hij dat het onnoo- dig was voor hen eenige vrees te koesteren. Vervolgens kwam er een tweede, een derde, ja een vierde. »Dat gaat van daag goed,» meende Drenkenberg; men kan zoo waar niet eens rustig zijne pijp roo ken Waarom dan niet?» hernam Wuupken, »ik ben liier toch niet voor de hazen gekomen Het rumoer der drijvers werd al duidelijker en duidelijker. Hohoen het geluid der stokslagen was reeds duidelijk te onderscheiden. Laten we nu de geweren maar in onze handen nemen,* zei Drenkenberg, »er mocht ons eens iemand zoo zien, dat zou minder aangenaam zijn.* Wuupken slaakte een pijnlijken zucht en haalde toen zijn' koevoet uit de sneeuw te voorschijn. Voor mijn part,» zeide hij, duurt het niet lang meer Drenkenberg keerde zich om en tuurde in eene en de zelfde richting door den kouden nevel heen. Van daar nam het leven der naderende drijvers juist toe in de richting naar het punt, dat het dichtst bij de twee jagers gelegen wasluid geschreeuw mengde zich tusschen het eentonige geroep van »Hoho!« en dan weer klonk er gelach. Daarna onderscheidde men een geluid als het knakken van dorre takken, bege leid van eigendommolijke doffe toonen, die meermalen in een schel keelgeluid overgingen. Wat is dat toch?» vroeg Wuupken, zich even eens omwendend. Daar kom iets door den sneeuw aanrennen Wat is dat nu?.Toch niet het een of aqder stuk wild Ik kan het neg niet duidelijk onderscheiden voor een haas lijkt het me wei wat groot Misschien wel een vosterugjagen hoor; laat hij ons niet in verlegenheid brengen!» Eensklaps zet Drenkenberg de geweerkolf tegen den schouder. Wat gaat ge nu doen? Ge wilt toch niet schie ten?» riep Wuupken ontsteld. Het is een wild zwijn!» riep Drenkenberg; daar op knalde het schot en door de boomstammen hon derdvoudig weerkaatst stierf het geluid langzaam weg. Wuupken die bij zijn vriend niet wilde achter staan, brandde er nu ook nog eens op los. Het zwijn maakte een sprong, toen nog een en was het volgende oogenblik weder in de witte mist ver van inënting kwam, inënting namelijk om te voorkomen, zooals dit bij de inënting, door Jenner uitgevonden, het geval is. In deze richting nu ging Pasteur stelselmatig verder en wist door proeven op dieren de giftstoffen te verzwakken en wel zoodanig dat dieren, daarmede ingeënt, niet meer stierven, maar wel ongesteld werden door de enting, doch later tegen de ziekte ge vrijwaard bleken. Hij volgde dit systeem bij verschillende ziekten, het laatste bij de hondsdolheid. Bij de proeven van Pasteur met voorbe hoedende inëntingen tegen de hondsdolheid legde hij er zich op toe om het gif van dolle honden in verschillende graden van sterkte te bekomen, om er dan mede te werken. Deze proeven leverden in de eerste plaats het bewijs dat het gif bij eenige diersoorten in sterkte verminderde, bij an dere daarentegen veel sterker werd. Werd een konijn ingeënt, dan werd het vergif sterkerbij een aap had het tegen deel plaats; verschillende proeven hadden dezelfde resultaten. Pasteur maakte nu de gevolgtrekking dat het gif sterker werkte op lagere diersoorten dan op hoogere. De giftstof, die hij van een konijn verkregen had, begon hij te gebruiken om er een hond mede in te enten. Hij begon met eene zwakke oplossing en maakte het gif voortdurend sterker, waarna honden, die zoodanig behandeld waren, door hem wer den verklaard als gevrijwaard te zijn tegen de ziekte, zooals het dan ook zeer waar schijnlijk gelukt is honden, welke door dolle dieren waren gebeten, door inenting daarna voor de ziekte te behoeden. Pasteur geloofde stellig en zeker dat zulk een resultaat ook bij menschen zou te be reiken zijn, maar hij nam de proef eerst toen op den 6n Juli 1885 hem een knaap gebracht werd, die door een dollen hond vreeselijk was toegetakeld. Twee bekende doktoren hadden verklaard dat de jongen niet meer te genezen was en dat hij aan dolheid zou moeten sterven. Nog op den zelfden avond begon Pasteur zijne inentin gen, die hij voortzette tot op den 16n Juli, telkens een sterker gif gebruikende. De onderstelling van Pasteur bleek waarheid geweest te zijn; de knaap kreeg de ziekte niet en sedert dien tijd heeft Pasteur tal rijke proeven op menschen genomen. De akademie van wetenschappen te Pa rijs gaf eenige weken geleden een verslag uit van Pasteurs werkzaamheden. Van den 16n Juli 1885 tot 12 April'86 zijner 726 patiënten onder Pasteurs behandeling geweest. Van die 726 waren er 588 door honden en de overige 38 door wolven ge beten. Van de 588 bezweek slechts een klein meisje, dat eerst op den 36n dag na hare verwonding bij Pasteur kwam, aan de hondsdolheid. Van de 38 door wolven gebetenen, die door Pasteur werden ingeënt, overleden er 4. Niettegenstaande deze schijnbaar gunstige resultaten kunnen zij nog tot geen eindoor deel aanleiding geven en professor Von Frisch uit Weenen, die zelf naar Parijs was gegaan om Pasteurs wijze van handelen te bestudeeren, drukte er op in zijne voor dracht, die hij over de zaak hield, dat men volstrekt nog niet gerechtigd was als onom- stootelijk voor waar aan te nemen dat de inenting een zeker voorbehoedmiddel was. Nog vele proeven en onderzoekingen zijn noodig, eer de wetenschap haar eindoordeel zal kunnen uitspreken. In elk geval heb ben de proeven van Pasteur door de geheele wereld de levendigste belangstelling opge wekt en meer en meer doktoren hellen tot het gevoelen over dat Pasteur de zaken bij het rechte einde heeft. De werkplaats van den beroemden ge- dwepen. Die hesft zijn portie beet!» zei Drenkenberg en lachte met welgevallen. A En van mij heeft hij ook wat të pakken,» voegde Wuupken er bij.... het was anders bizonder groot zwijn In den nevel lijkt alles grooterlaten wij het nu echter volgen en het afmaken, zoo het zijn laat- sten adem nog niet uitgeblazen heeft.» Daarop wierpen ze hun geweren over den schouder en volgden op hooge beenen de sprongen van het wilde zwijn. De drijvers, door deze gebeurtenis aan gevuurd, kwamen met verhaaste schreden achteraan, en zelfs de dichtst bij staande jagers trokken door nieuwsgierigheid gedreven eveneens naar de plaats op, waar de beide schoten gevallen warenwant de drijf jacht was toch, zoodra de drijvers en jagerlinie aan el kander raakten, gedaan. En zoo gebeurde het dat Drenkenberg en Wuupken, die op hooge beenen dooi' de diepe sneeuw waadden, weldra een zwarten tros van menschen achter zich hadden, die hunne pas ver snelden om hen in te halen. Wat hebt ge dan toch eigenlijk geschoten, kin dertjes?» klonk op vertrouwelijken toon de stem van den drossaard Döhn uit den hoop; »of is het achterom- gegaan, zooals bij het kegelen?» Het was een wild zwijn!» gaf Drenkenberg ten antwoordwij hebben het van twee kanten geraakt. De dikke Döhn lachte uit volle borst en de ande ren stemden jubelend mee in. Een wild zwijn! ha, ha, ha!een wild zwijn is hier sinds twintig jaar niet geweest mijn grootvader heeft mij daar wel van verteld dat zal wel een hersenschim van u geweest zijn.» Stil eens!.... bedaardklonk op eenmaal de stem des drossaards boven het vroolijk gejoel uit, het dier heeft gezweet (gebloed)en veel ge zweet ook zooveel bloed raakt een haas niet kwijt, en een vos nog minder Inderdaad wrfren de diepe SDoreri nu_van bloedvlek- kêfl ^rgez&iu, die weid ra tot wezenlijke plasseh-22n- groeiden. «ür- Daardaar ligt het zwijn!riep nu Drenkenberg uit, die de voorste was; »ik zal toch wel weten, waarop ik geschoten heb, daarvoor ben ik toch een te erva ren jager De achteraankomenden verhaastten hunne schrede i, rekten hunne halzen uit en zetten nieuwsgierige ge zichten. Waar? Waarzoo?....* klonk het verward door een. Maar zij konden zich weldra zelf vergewissen; want z'j zagen nu zeer duidelijk eene lange, donkere massa, die wel een voet diep in de sneeuw gezakt, op korten afstand voor hen lag. Daar ligt het zwijn! Daar ligt het zwijn!* klonk het jubelend van aller lippen, »ea 'tis een kerel van belang ook en geheel zwart Toen Drenkenberg en Wuupken echter tot op drie schreden genaderd waren, bleven zij opeens stokstijf staan en zetten een ontsteld gezicht. Komt! loopt door!» riep de dikke Döhn, «ge looft ge soms dat het u zal bijten?» De beide officieren stonden evenwel als vastgena geld, en zagen bleek van schrik. En elk der overigen deed eveneens, zoodra hij na derbij kwam. Dat is geen zwijnliep het dan mompelend door de rijen der omstanders. Dat is Peterdat is de domme Peter!* klonk In t dof en onheilspellend daartusschen. Daar hebt ge me waarlijk aan eene mooie grap Het Land van Alten, EENE JACHTKLUCHT DOOR A. V. WINTERFELD.

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1886 | | pagina 1