No. 41)4.Zaterdag 3 Juli. 1886 Eerbied voor de wet. FEUILLETON. Uitgever: L. J. VEERMAN neusden. Buig en of berstsn. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG Abonnementsprijs: per 3 maanden 1 verhooging. en ZATERDAG. Franco per post zonder prijs- Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Een paar dagen geleden lazen wij het volgende bericht in een der dagbladen win een der keeten van de werklieden aan de Tjonger in Friesland meende men opgemerkt te hebben, dat er sterke drank verkocht werd en wel zonder vergunning. Een paar ambtenaren zouden het gaan on derzoeken. Zij gingen er binnen en vroegen aan de aanwezige vrouw ieder een borrel. Na dien borrel onder een gezellig praatje genoten te hebben, vroegen zij, wat zij te betalen hadden, waarop de slimme vrouw ten antwoord gaf, dat zij voor den borrel niets, doch voor het gebruik van de zitbank ieder drie gulden te betalen hadden. De ambtenaren protesteerden daartegen, doch op een teeken van de vrouw kwamen on middellijk eenigo kerels opdagen, en de heeren jnochten van geluk spreken, toen zij ieder met de betaling van een gulden vrij kwamen, terwijl er van de voorgenomen be keuring niets kwairrr" Tot zooverre het bericht. Uit taal en stijl blijkt ten duidelijkste dat de berichtgever innig genoot, toen hij vermeldde hoe twee mannen, die geroepen waren de wet te hand haven, er zoo in liepen en de vrouw die hen beet had, is voor hem eene flinke vrouw. En toch deed die vrouw iets (ten minste naar alle waarschijnlijkheid) dat strafbaar was en de ambtenaren deden niets meer dan hun plicht. De wetsovertreder wordt in een goed, de man van de wet in een belachelijk daglicht geplaatst. Zulke berich ten zijn niet zeldzaam, integendeel zij komen herhaalde malen voor. En altijd in denzelf den geest. Het is of er bij ons te lande eene soort van antipathie bestaat tegen alles wat wet is. Er is een soort van men- schen, die dien geest vrijheidszucht noemen, die zeggen dat het in onzen aard zit ons te verzetten tegen alles, wat die vrijheid maar eenigzins aan banden legt. Zij zeggen dit echter niet altijd, maar alleen voor die gevallen, wanneer zij zelf van de wetsover treding geen last hebben. Dat het min ontwikkeld gedeelte van het volk zoo spreekt, kunnen wij buiten kwes tie laten. Voor hen is elke politie-agent een verdrukker en elk verzet tegen hen eene schoone daad. Maar dat er onder hen, die zich gaarne tot de hooger ontwikkelden rekenen, op dezelfde wijze gesproken wordt, is niet te verdedigen. En het gebeurt. Ge tuige het bovenstaand bericht, dat in een blad van zoogenoemde ernstige richting was opgenomen en blijkbaar met welgevallen opgenomen. Tusschen het bedriegen van den fiscus, het ontduiken van eene belasting en het werpen van peper in de oogen van po litie agenten, die hun plicht doen en niets doen dan hun plicht, zijn niet zoovele schre den, minder dan men in het algemeen denkt. Het is een oud woord, maar niet verouderd z/Die in het kleine niet getrouw is, is ook in het groote niet getrouw." Hij, die eenmaal geleerd heeft, de wet in kleinig heden niet te achten, zal weldra ook op de cardinale punten de wet gaan verkrachten en ontduiken het misdrijf wordt weldra bij hem eene misdaad. Het is de eerste stap slechts die moeite kost, de andere gaan bijna van zelf. En toch zal hij, die met leedvermaak tegenover de ambtenaren het bericht over nam, er niet aan denken om den ververs knecht te verdedigen, die peper tot zijn wapen koos om de bevoegde macht te bestrijden. Het is waar, hier springt het lage en ge- meene meer op den voorgrond en het valt dadelijk ónder de aandacht. In het eerste daarentegen kan men aan eene grap den ken. Het volk intusschen, dat ziet hoe de eene overtreding goedgekeurd wordt, ten minste niet afgekeurd, en dat is bijna het zelfde, zal die fijne onderscheiding niet zoo spoedig bemerken en zijn geweten laat het met rust, want wat in Bretagne recht is, kan niet onbillijk zijn in Normandië, zooals het spreekwoord zegt. Van gebrek aan eerbied voor de wet zijn tegenwoordig staaltjes te over. Lazen wij niet eenige dagen geleden eene oproeping van een predikant aan zijne geestverwanten, waarin hij allen, die bezwaren hadden tegen de vaccine-wet uitnoodigde hem daarvan me- dedeeling te doen om dan gezamenlijk ver der te weigeren aan de wet te gehoorzamen. Men kan bezwaren hebben tegen een wet, men kan propaganda maken voor die be zwaren en trachten langs wettigen weg die bezwaren te doen wegnemen. Dat heeft men gedaan bij de wet op het zegel op de dag bladen, dat doet nu de anti dienstvervan- gingsbond. Dat kunnen de voorstanders van algemeen stemrecht doen. Dan gaat men volkomen den wettigen weg. Maar te wei geren aan eene wet te gehoorzamen, aan een wet, die geheel naar alle regelen is tot stand gekomen, is een groote stap naar de Revolutie. In het geval van de vaccine-wet kan men, wij weten het, spreken van gewetensbezwaar, maar behalve dat gewetensbezwaren niet precies het eigendom zijn van een gedeelte van de natie alleen, kan men nog andere gewetensbezwaren verzinnen. Dezelfde per sonen, die er niets in zien zich gemeenschap pelijk tegen eene wet te verzetten, welke toch in elk geval moet beschouwd worden als de wilsuiting van een geheel volk, die zelfde personen zouden het hoogelijk afkeu ren, wanneer een gedeelte van het volk zich verbond b. v. om hunne jongens, die in dienst vielen, er niet in te laten treden, om dat zij er een gewetensbezwaar van maken het zwaard te voeren, dat toch inderdaad strikt genomen verboden is. Dezelfde per sonen stooten al de fiolen van hun toorn uit over hen, die weigeren den eed te doen, op welken grond dan ook, en toch is het eedzweren wel uitdrukkelijk verbo den. In hun eigen geval is verzet tegen de wet plichtmatig en een eisch des gewetens, in het geval van ieder ander is het dwaas heid, misdaad en dus strafbaar. In zulk eene wijze van handelen, ont breekt de logika ten eenenmale. Tenzij, en dat is maar al te dikwijls het geval, tenzij men bepaald overtuigd zij, dat men alleen de waarheid hebbe en alle anders denkende dwalen. Nu spreken wij niet van hetgeen ge schreven en geleerd wordt in het volksblad: //Recht voor Allen." Daar is prediking van verzet tegen de wet schering en inslag, hoewel dikwijls in termen, die een anderen uitleg toelaten, maar welke uitleg zeker niet begrepen wordt door hen, voor wie het blad hoofdzakelijk geschreven is. Soms heeft men vat op de schrijvers, soms sluipen zij door de mazen der wet heen. En het is zonderling. Zij, die er zich het meest op toeleggen de uitvoerders der wet, onder welken titel dan ook, in hun werk te belemmeren, klagen zelf het hardst over de tekortkomingen van die raenschen, als hunne eigene belangen bedreigd worden. Het is een soort van aardigheid geworden, die men als toegift. bij menig bericht kan lezen, wanneer er een opstootje, een vecht partij, of iets dergelijks geweest is, er bij te voegen//De politie kwam natuurlijk toen alles afgeloopen was," of //van politie was geen spoor te zien." Men zal moeten bekennen, dat de aardigheid zeer goedkoop is. Maar wat gebeurt er, als de politie wel tegenwoordig is, als zij handelend op treedt? Dan heeft zij doorgaans, zooal geen werkdadig verzet, dan toch dikwijls met !HB naar het hoogduitsch 2) MARGARETHA yon BüLOW. De ulaan scheen eerst van plan de vervolging voort te zetten, daarop veranderde hij evenwel van richting en kwam op Wronkow toe. Deze had nog niet kun nen besluiten zijne plaats te verlaten en stond nu nog altijd op dezelfde plek aan den waterkant. »Zijt gij een kennis van Jet?» vroeg de soldaat, nadat hij gegroet had. Wronkow haastte zich een ontkennend antwoord te geven. »Wel, wat drommel heeft ze dan met u te ver handelen, dat onverstandige nest, dat iemand nog niet eens een' aangenamen dag gunt?» Wronkow trok de schouders op en drukte de mond hoeken naar beneden, waardoor hij duidelijk te ken nen gaf, hoe weinig hem aan de gunst van het meisje gelegen was. De soldaat scheen dan ook aanstonds gerustgesteld en wierp nu den blonden jonkman een' tweeden, kalmen maar onderzoekenden blik toe. Wron kow van zijn' kant gevoelde een' onweerstaanbare aandrang, om den man daar voor hem in het bleeke gelaat te zien, -maar nauw deed hij dit, of hij sloeg met een zeker gevoel van afkeer de oogen ne der. Toch gevoelde hij zich telkens opnieuw aange trokken, het oog op hem te richten, en dan zag hij hem zóólang aan, tot hetzelfde onaangename gevoel van daareven hem weer noodzaakte den blik af te wenden. Gaarne zou hij geweten hebben wat hem toch eigenlijk zoo mishaagde. De soldaat had zeer fijne gelaatstrekken, schoon minder als of de natuur, dan wel of een gedachteloos teekenaar ze met zijn pot lood getrokken had. Onder de fijne donkere wenk brauwen lagen een paar bruine oogen, die hem ver standig maar mat aanblikten, en waaronder groenach tige kringen zichtbaar waren. Tusschen de neusvleu gels en den mond vertoonde zich een trek van luste loosheid, en niettegenstaande den zwaren knevel kon men duidelijk een' hangenden onderlip bespeuren voorts was de kin klein en rond, en waren de kaken zoo weinig ontwikkeld, dat het gelaat een schoon lang werpig rond vormde. Jet Venz is een buitengewoon meisje,zeide hij tot Wronkow; «eerst kort geleden hare belijdenis ge daan lieve hemel, ze kan nauwlijks veertien jaar tellen en wat die al uitvoert! Handig werken, neen, dat is ongeloofehjk Er is bij haren vader, den daglooner, geene vrouw in huis, en nu heeft zij de kinderen moeten grootbrengen en de huishouding waarnemen. Thans kan ze den boel aan andere han den overlaten, omdat de tweede dochter, Gusta, al eene heele meid geworden is, en nu begrijpt ge wel, dat ieder in het dorp Jetje graag wil hebben, maar gelukkig heeft mijn vader ze gekregen ze is beneden bij ons in den molen heel dikwijls als noodhulp, en na de feestdagen zal ze voor goed blijven.» Gij zijt alzoo uit den molen hier beneden van daan «Jawel, 'k ben zelf ook molenaar. Zoodra mijn diensttijd om is, zal ik» - hij zuchtte eens «de zaak zelf overnemen. Een stoffig baantje, bah! Wat zijt gij, of wat moet gij worden? Houtvester ge zijt immers de zoon van Wronkow?» Wronkow knikte. »Ik wil onderwijzer worden.» «Wat, schoolmeester? Heere bewaar'me! Dan nog liever op de plaats doodEn spottend vervolgde hij »Nu, eigenlijk is zoo'n betrekking nog zoo kwaad niet; driehonderd mark 'sjaars en vijftien morgen land. Daar kan iemand best van komen. Wronkow gevoelde zich door die taal beleedigd en fronsde het voorhoofd. Hij was nog te jong om met de vraag om het dagelijksch brood rekening te hou den. De ander lachte meèlijdend. «Wat een dwaas,» dacht hij. »En nu zult ge me nog zeggen, wat Jet van u verlangde,» begon hij weder en vestigde zijne loe rende oogen op den jongen man. Wronkow keek hem met onzekeren blik aande terugstootende uitdrukking op het gelaat van den ulaan was in dit oogenblik zoo sterk, dat de jonkman zich gaarne verwijderd had. Hij zweeg even en zag naar den grond. Weik recht had die man, zoo onbeschaamd nieuwsgierig te zijn? Het was of de an der hem deze gedachte van het gelaat las, want on middellijk liet hij er op volgen: «Als ge weten wilt, waarom ik dat vraag, welnu ik zal met het meisje trouwen, zoodra de molen aan mij overgaat. Handig is ze al, en mooi zal ze wor den, daarvan ben ik zeker. Omdat ik evenwel niet eiken dag uit de hoofdstad hierheen kan komen, om een oogje in het zeil te houden, ben ik wel genood zaakt den weg voor mij zoo nu en dan eens schoon te vegen. Begrepen? Zoo, nu hebt ge antwoord, en thans voor den dag met het uwe.» «En wat zegt het meisje er van vroeg Wronkow met een ironie, die op zijn gelaat evenwel niet merk baar was, integendeel, hij zag er bij deze vraag rood en verlegen uit. De soldaat begon te lachen. «Zoo groen nog? Nu, mijnheer Wronkow, maak u daarover maar niet druk Ditmaal gevoelde de jongeling zich zoo gekrenkt, dat hij zich omdraaide en zich met een' korten groet verwijderde. «Als de jonge vrouw het goed vindt, zullen we u tot peet benoemenriep de soldaat hem spottend na, en Wronkow beet zich op de lippen. E»n gevoel van warme genegenheid voor het meisje steeg in hem op, als verkeerde zij in groot gevaar. «Wie zal hier helpen?» dacht hij. Maar de unde houtvester kwam juist uit de pastorie en steeg met zijn' zoon in den kleinen wagen, die voor de dorpsherberg op hen wachtte. Voort ging het, heuvel op en af, over de zandige heidewegen, waarvan som mige nog met sneeuw bedekt waren; de kraaien krijschten in het woud. de koude wind streek huilend over de vlakte. De jonge Wronkow hield zich intusschen bezig, zich de eigendommelijke gelaatstrek ken van het Laptowsche meisje voor den geest te roepen, totdat ze hem onvergetelijk geworden wa ren maar menig jaar verliep er, voor bij in het dorp op de hoogte terugkeerde. (Wordt vervolgd). NIEÜWSDLIT Het Land van Brein en Altraa. DE LANGSTRAAT EN DE BOHHELESVAABD m VAN

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1886 | | pagina 1