No. 501 Woensdag 28 Juli. 1886. dommer één. FEUILLETON. Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden. Buigen of bersten. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG Abonn ementsprijs: per 3 maanden 1 verbooging. en ZATERDAG. Franco per post zonder prijs- Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Adyertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. Toen in vroegere tijden de menschen nog geen teleskopen of microskopen ken den, was er veel voor hen verborgen dat nu klaar en helder is. Nacht op nacht zag men den gesternden hemel en zag men de maan haar pad bewandelen, en dag op dag zag men de zon haar reis van het oosten naar het westen volbrengen. Een denkbeeld van afstand had men niet. Sommige der sterren zag men steeds op dezelfde plaats aan den hemel, van andere bespeurde men dat ze langzaam van plaats veranderden, maar onderling dezelfde plaats behielden weer andere, enkele slechts, doorliepen voor het oog de onbégrijpelijkste banen. Behalve voor zon en maan, schenen de andere he mellichamen daar geheel doelloos te staan. Was het wonder dat de mensch zich al spoedig begon in te beelden dat die ster ren daar geplaatst waren alleen te zijnen behoeve, dat ze in geheimzinnig verband stonden met zijn lot en zijn leven? Het verband dat men vermoedde ging men zoe ken. De sterrekunde, die uit den aard der zaak, door gebrek aan instrumenten van weinig belang moest zijn, ging al zeer spoe dig over in sterrewichelarij en zij, die uit de sterren het toekomstig lot gingen voor spellen, werden weldra invloedrijke perso nen, die bij alle gewichtige zaken geraad pleegd werden. Moest een belangrijke zaak op het getouw worden gezet, verwachtte men de geboorte van een erfgenaam dei- kroon, fluks werd de astroloog geraadpleegd, die uit den samenstand der sterren, uit de conjunctie, goede of kwade voorteekenen moest afleiden. Bij de geboorte van kinde ren uit aanzienlijke geslachten, werd de horoscoop getrokken, dat wil zeggen, naar het hoogduitsch 9) MARGARETHA von BüLOW. V. Laat in den nacht kwam Wronkow thuis, met ge scheurde kleederen, doornat, bloothoofds, buiten adem, alsof booze geesten hem op de hielen zaten. Hij zette zich naast de kachel neer en leunde met het hoofd tegen den muur; zoo zat hij met gesloten oogen tot aan den morgen. Zijne krachten hadden hem schier begeven, hij was geheel uitgeput, maar toch verder rustig, en hij sliep verder met tusschenpoozenals hij dan ontwaakte had hij een drukkend, zwaarmoe dig gevoel, als dreigde hem iets, dat niet af te wen den was. Maar toen eindelijk de zon hare eerste stralen in de kamer wierp, en hij in den kleinen spiegel keek, waaruit hem zijn eigen verwilderd beeld tegenblikte, toen wendde hij met afschuw den blik af. Zijn hoofd was tamelijk helder, beter zelfs dan het in langen tijd geweest was; maar al wat hij zag, elke gedachte die in hem opkwam, lag als 't ware onder een somber waas verborgen en maakte hem voortdurend droefgeestig gestemd. Hij was bang om in de toekomst te zien, hij hui verde er voor aan den dag van morgen te denken en toch was in hem een levenslust ontwaakt, zooals hij nog nimmer gekend had. Hij herinnerde zich ook wel, dat hij gisteren niet vooraf overwogen had: »één van ons beiden moet sterven» neen, hij wilde niet sterven, hij was uitgegaan als op moord. Gij moet men ging na welke ster bij het uur der geboorte opging, welke onderging, hoe de onderlinge stand was en daaruit werden naar vaste regelen, die langzamerhand in wording waren gekomen, voorspellingen gedaan. Van daar de uitdrukking, onder een goed of een kwaad gesternte geboren zijn. De aarde, de woonplaats der menschen, was het voornaamste lichaam dat men kende, het middelpunt van het heelal, de mensch, het voornaamste wezen op aardeniets was dus eenvoudiger dan dat alles, waarvan men de bepaalde bestemming niet wist, be schouwd werd als geschapen te zijn voor den mensch. Nog is dat geloof niet lang verdwenen; de beroemde veldheer Wallen- stein, uit de eerste helft van de 17e eeuw, zou geen veldtocht ondernemen, geen slag leveren, zonder eerst onderzocht te hebben, welken uitslag de sterren hem voorspelden. Nu de sterrenhemel als een geopend boek is voor iedereen, die de lust heeft er wat van te weten, is de mensch van zijn hoog standpunt als noramer één in het heelal afgedaald, maar daarom geeft hij zijne aanspraken nog niet op. Uit de sterrenwereld is hij afgedaald naar de dieren- en plantenwereld. Wanneer over nut en schade van dieren of planten gesproken wordt, dan is dat nut en die schade altijd betrekkelijk. Worden planten als schadelijk uitgeroeid, dan is dat altijd omdat zij hinderen aan planten die voor den mensch nuttig zijn; wanneer vogels als schadelijke dieren worden aangewezen, dan is dat, omdat ze het zaad van den akker of de vruchten van de boomen halen, of omdat zij de kleine vogels, die ons genoe gen aandoen, verdelgen. De mensch is immer en altijd het uit gangspunt, de spil waarom alles draait, de standaard, waarnaar zich alles moet regelen. Zich heer der aarde te noemen, is voor mij uit den weg!» dat stond bij hem zoo vast als een muur. Die overtuiging duldde geen twijfel en scheen het mislukken van zijn plan onmogelijk te maken. Als hij terugdacht, ging het eene zoo nauw met het andere samen, de liefde was zoo vast met den haat verbonden, dat hij zelf geen weg in dien dool hof wist. Nu had hij gisteren voor 't laatst mogen terugkeeren? En toch, hij kon die gelukkige uren niet missen, dat gevoelde hij; hij kon niet! »0, als jelui het eens wist, kinderen!» dacht hij gedurende het onderwijs geven en sprak daarbij zoo zacht, zoo fluisterend, dat zijne woorden een droef geestig lied geleken. En de oudere leerlingen vertel den thuis: «Hij ziet er net uit, of iemand hem kwaad heeft gedaan Wronkow wandelde het dorp in, om te hooren of de menschen elkander niet iets vreeselijks hadden te vertellen: maar alles was nog als vroeger. »U schijnt de vacantie ook hoog noodig te hebben,» riep hem de waard uit de dorpsherberg in 't voorbijgaan toe. »Ilad hij dan alles maar gedroomd?» Neen, •dat kon niet; zijn gevoel van schuld sprak te dui delijk het moest alles waarheid zijn, alles. En tegen den avond had hij rust nog duur, 't was of hij met geweld naar den molen werd getrokken en hij ging. Angstvallig sloop hij den bekenden weg langs en bleef eensklaps als vastgenageld staan; de molen stond stil. Thans drong de vreeselijke werkelijkheid met al hare verschrikking zich aan zijn' geest op, een somber gevoel overmeesterde hem, hij gevoelde zich zoo rnoè, zoo afgemat, dat het hem voorkwam alsof hij lang, heel lang zou moeten slapen om weer de oude te worden; maar die stemming verdween weer, zoodra 1 hij in zijne kamer alleen was en de loop van zijne hem een genot, alleen door geest en ver stand heeft hij in het algemeen het over wicht, en dat is hem reden genoeg. De mensch als mensch, als zijn heele geslacht nommer één te noemen, dat kan er mede door, omdat hij werkelijk de heerschappij heeft, maar velen drijven dat zoo ver, dat zij het in dividu, en dan liefst zich zeiven, altijd en alleen als nommer één beschouwen. Wij kennen het woord van den Roi-soleil, van Lodewijk de XIV, die het woord: „l'Etat c'est moi," „de staat, ik ben de staat", in zich zelf wilde belichaamd zien en zoo me nige potentaat na en voor hem deed het zelfde al zei hij het niet. Het volk voor den vorst, het land voor den vorst, de vorst nommer één niet alleen, maar alles voor hem en niets voor een ander dan al leen in het belang van den vorst. Voor zoover wij weten is het woord het eerstin ons land uitgesproken„Nademaal het volk niet voor den vorst, maar den vorst voor het volk is geschapen." Dat woord werd gezegd bij de afzwering van Spanje. Se dert dien tijd is in vele staten en in vele landen dat alles veranderd. „De partij ben ik", al wordt het niet met dezelfde woorden gezegd, er wordt toch naar gehandeld door zoo menig partijhoofd. Wie dat niet gelooft, en zich niet onvoor waardelijk daarbij neerlegt, wordt mêedoo- geuloos uitgeworpen. Dat zien wij duidelijk rondom ons gebeuren Wie niet zweert bij Domela Nieuwenhuis en bij hetgeen deze verkondigt, is geen socialist meer, al heeft hij er ook de allures van. Wie niet zweert bij den man van liet program en zich niet geheel voegt waar z ij n e schriftverklaring en naar z ij n e opvatting, die wordt uitge worpen, hij is niet de anti-revolutionair van onvervalschten bloedenommer één is niet alleen nommer één, hij is alles in en voor allen. BW koortsachtige, verwarde gedachten door niets ge stoord werd. Eiken avond wandelde hij in het dorp rond, groette verlegen de buren en prevelde met neergeslagen oogen eenige woorden over het weer of zoo iets. Misschien mocht men eens iets van den molen vertellen, al was het ook nog zoo weinig. Maar de jonge meester, met zijn ziekelijk, bleek uiterlijk en dien matten blik in zijne blauwe oogen, was op zichzelf reeds een veel te interessant onder werp voor de gesprekken der lieden, wanneer hij zoo uit eigen beweging een praatje met hem kwam ma ken. »L)at wordt geen oud hoofdje» zeiden zij achter zijn rug, terwijl zij medelijdend het hoofd schudden. Maar eindelijk vernam hij toch wat hij weten wilde. Een boer reed met een wagen, waarop hij koren vervoerde, door het dorp en passeerde Wronkow. Daar riep de bakker, die voor zijn huisdeur stond Waarom zoo ver, buurtje ze maalt weer in het dal, hoor!» Stond de molen dan stil?» vroeg Wronkow, op hem toetredend. Wel ja, verscheidene dagen. Brinkey is door de gladheid in de beek gestort - wist'ge daar nog niets van, meester? Ik dacht, dat ge nog al dikwijls daar beneden kwaamt. Nu, hij moet nog al sekuur de koorts hebben, zegt de neef van den molenaar, dien de vrouw nu heeft laten overkomen. En de vrouw, zegt hij, maakt het mooi met den knecht, hoor u weet zeker ook wel welk praatje er van die twee in omloop is; ziet u, niet dat ik er mij aan stoor, dat niet. Die vrouw is anders wat mans; de neef zegt't lijkt wel of ze zelfs oogen in haar rug heeft; alles ziet ze, en overal denkt ze aan.« Dus hij is niet dood?» zei Wronkow op vragen- den toon, terwijl hij groote oogen opzette. Op de lagere trappen in de maatschappij is het evenzoo. Elke stad, elke plaats, elke coterie kent zijn nommer één, aan wien alles ondergeschikt moot zijn, naar wien alles zich inoet regelen. Hoe kleiner kring, hoe hatelijker verhouding. Ook op het gewone maatschappelijk ge bied ontmoet men de nommer één's telkens. Bij een groot aantal menschen is bij al hunne handelingen steeds de eerste vraag, wat heb ik er aan, welk voordeel heb ik er van zéé of zóó te handelen. Eigenbelang is het hoogste, wat zij ken nen. Daarvoor moet alles onderdoen. Be ginsel is niets. Komt het in hun kraam te pas, dan handelen zij heden volgens dit, morgen volgens een ander beginsel. Voor hen is het woord dat Sardou een zijner personen in den mond legde, wien men vroeg naar zijne beginselen. „Beginselen," zeide hij, „beginselen, ik heb ze maar voor het grijpen". Het ware beginsel is dan echter zelfzucht, egoïsme. Het verschrikkelijkste komt het egoïsme uit in het huisgezin. Als daar alles dient orn liet belang en de gemakken van één persoon te bevorderen, dan is die persoon, hetzij hij het hoofd des huizes is of niet, doorgaans een tiran, waar alles onder lijdt, en voor wien alles uit den weg moet gaan. De belangen van allen moeten worden op geofferd aan de zijne. De dood alleen kan daar verlossing brengen. En in de meeste gevallen gaat het samenin huis een tiran, daar buiten een vleier en kruiper. Een vermakelijk voorbeeld van zoo'n huistiran geeft ons Dickens in zijn Olivier Twist. Bumble, in het werkbuis een beul, maar zijne onderhebbenden vonden in zijne nieuwe vrouw eene wreekster, die van den tiran haar slaaf maakte. In den regel zal men zien dat het personen, die altijd num mer één op het oog hebben, vrij voorspoe- »Dood?» De bakker keek hem met een bedenke lijk gezicht aan. »Wie?« Och, ik bedoel...» Wronkow streek met zijn hand over zijn voorhoofd, en toen hij weer opkeek zag hij den goeden man smeekend aan, daarna groette hij en ging heen. Die is ook niet, zooals hij wezen moet,» dacht de bakker. Dus niet dood, Goddank!» Het was alsof een zwart spook voor hem in nevel verdween. Zij maakt het mooi met hem,» dacht hij verder ik weet bij ondervinding hoe lief ze zal wezen. Ze scheurt haar linnengoed stuk en wikkelt dat zacht oin zijn hoofd. Maar 't is zoo goed, heel goedZoo heb ik i et juist verdiend en niet anders. En dan, zij kan nu immers niet meer aan inij denkenik heb een groot onrecht gepleegd, en ik weet zeer goed dat ze gezegd heeft van af dien dag zal ik opbolden u te beminnen!» Eenige dagen daarna oitvng hij eene boodschap van de molenaarsvrouw zij liet hem zeggen, dat lij eens raar haar toe moest komen; en hij ging zonder zich een oogenblik te bezinnen. Zij stond in den ingang van de deur met de hand boven hare oogen naar hem uit te kijken, toen hij met het oog naar den grond gericht, den hoek van d -n heuvel om kwam. Zij ging hem eenige schreden tegemoet. Waar bleeft ge al dien tijd?» Rij zag verbaasd op. »Weet ge dan niet, wat ik gedaan heb?» Zeker, weet ik dat.» En gij hebt gezegd, dat ge van mij geen onrecht zoudt kunnen verdragen.» Dwaas!» zeide zij en legde hare beide handen op zj.ie schouders »wat mij aangaat kunt ge stelen en moorden en brand stichten ik zal er niet Alten, DE LAN VAN

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1886 | | pagina 1