No. 505. Woensdag 11 Augustus. 1886. De Pantoffel. FEUILLETON. Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden. Mijn meester en ik. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Ab onnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs- verhooging. Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groo te letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. „O Jeannette, weet u, we zouden dol graag dezen zomer naar het Schwarzwald gaan, de P's en de R's, heel lieve men- schen, gaan er ook heen, maar papa heeft zoo'n onoverwinnelijken afkeer van reizen dat we 't er nooit doorhalen, hoe Clara en ik ook aanhouden". „Is uw mama er ook tegen Suze?" „Neen, mama zou voornamelijk om on zent wil graag de reis aanvaarden, als papa maar niet zoo beslist zich er tegen verklaard had." „Nu, kindlief, geef dan nog niet alle hoop verloren. We weten immers hoeveel invloed uw moeder heeft en gij zijt er toch ook „O, maar daar is niets aan te veranderen, papa staat zoo vast op zijn stuk als als de Utrechtsche Dom." Een week later liet de familie Q. zich naar 't station brengen en aanvaardde de reis naar 't Schwarzwald, Jeannette en Suze uitgelaten van blijdschap, mevrouw statig trotsch, doch niet overmoedig na de be haalde zegepraal en papa gemelijk verdrie tig en stil als de Utrechtsche Dom. On der de kennissen was deze reis een bewijs te meer dat meneer Q., een kranige kerel in de maatschappij, binnenshuis niet hoo- ger geteld wordt dan een schoothondje, dat zich kromt onder de pantoffel. De arme pantoffel! Wat heeft zij toch uitgevoerd, dat men haren naam niet kan uitspreken zonder een ironisch lachje of een komischen of ook wel een ernstigen zucht? Wat is zij anders dan een schoeisel gelijk een solide bottine, een eerlijke molière, die nog na eeuwen hun goeden naam als onovertroffen voetbekleeders onaangetast be waard zien Niemand zal 't ooit in 't hoofd krijgen een spottende gedachte te uiten, wanneer er sprake is van laarzen en geen bedenkelijk lachje glijdt over 't aangezicht der hoorders, indien ze aan 't bestaan van schoenen herinnerd worden; maar de pan toffel Een heel leger van nietige, plagende, wrokkende, listige, heerschzuchtige duiveltjes omzweeft dit kleine product dermenschen- hand. De pantoffel, zij mag versierd zijn met goud, zijde en paarlen, is en blijft onder het groote, talrijke geslacht der schoenen een toevluchtsoord, voor menschelijke boert. Wat helpt het haar, dat ze zich in zeker opzicht boven haar geslacht verheven heeft en zelfs onder de insigniën der heerschappij een plaats bekleedt, waardoor ze met den scepter in betrekking staat? De ruwe mocassin, die aan den voet der Noord-Amerikaansche Indianen in pijn lijke aanraking komt met de wortels van de reuzen der oerwoudende onopgesmukte sandaal, die den voetzool der woestijn bewoners beschut voor den gloed van het brandend heete woestijnzand, zelfs zij zouden met verachting neerzien op de pan toffel, indien hun standpunt op aarde niet te nederig ware om te kunnen neerzien. Wat zij zijn, zijn ze geheel, en de pantof fel? Maar eilieve, hoe kwam ze toch aan dien in 't oogloopenden, buitengewonen vorm, tot die twijfelachtige hoogte? Bezie haar nauwkeurig dat zinnebeeld der vrou wen-heerschappij in het huwelijk, het moet u opvallen dat ze toch eigenlijk maar een ongelukkige bastaard is, noch schoen, noch laars, zonder houding, zonder eenige zeker heid voor den daarmee bekleeden voet. Haar voornaamste eigenschap is halfheid en die kleefde haar reeds aan de eerste maal toen de uitdrukking „onder de pantoffel staan" gebruikt werd, althans wanneer we den Augustijner monnik Benedictus Anselmus i) Vóór ik gevormd werd tot een kleedingstuk, dat tot een der grootste illusiën der jongelingschap be hoort, lag ik daar als een groote lap laken zeer vreedzaam in het magazijn van den heer Wol, op andere stapels laken, bukskins, velours, japonstoffen en neteldoeken, die allen hunne bestemming afwacht ten. Wij leefden daar vreedzaam in de beste harmo nie en er gingen weken om, dat onze rust niet werd gestoord en men om zelfs niet met een blik ver waardigde. Van uit onzen sehuilhoek zagen wij dikwijls ele gant gekleede dames, van jeugdigen en middelbaren leeftijd, dié eene keus wilden doen voor een costuum. Dan werden mijne naburen velours, étamine en zijde door een bediende van hare ligplaats opgeheven en in allerlei plooien op elegante manier ten toon ge spreid, om te trachten het oog der dames te beha gen. Somtijds konden wij ons ergeren als onze zus ters met zekere minachting beschouwd werden en als men twijfelde aan hare deugd en als men veronder stelde dat zij bij nadere kennismaking zeker wel tegen zouden vallen, of niet tegen de regen bestand zouden zijn. Dikwijls hoorden wij de bedienden allerlei deug den opsommen van eene stof, die wij wisten dat in het gebruik zeer tegen zou vallen; maar de patroon had hem aanbevolen, dezelve zoo spoedig mogelijk van de hand te doen en daaraan werd dikwijls ten nadeele der koopers voldaan. Wat hebben wij verscheidene keeren die lieve koopsters bespied, en het was tusschenbeide of al haar levensgeluk er van afhing, welke keus zij in het een of ander mode-artikel zouden doen. Dan zagen wij dikwijls dames, die met kracht het vermeerderen harer jaren wilden bestrijden, door een jeugdig toilet te kiezen, niet begrijpende dat zij zich daardoor belachelijk aanstelden. De winkelbediende was echter voorzichtig genoeg, zulke gedachten niet in woorden tc brengen, daar de eerste voorwaarde van zijn patroon was, zijne klan ten uiterst beleefd te behandelen. Op zekeren morgen, toen ik er de minste gedachte aan had, werd mijne rust eindelijk ook verstoord, daar de heer Wol een briefje van een student ont ving, met het verzoek hem eenige stalen laken te zenden om keus te doen voor een rok. Een coupeur werd naar zijne kamer gezonden met eenige stalen laken en de keus viel toevallig op mij. Mijne stof trad dus het eerst in het licht op de ka mer van een student in de theologie. De overgang was wel groot, uit een donker magazijn in eene zon nige kamer, waar eene bevallige slordigheid heerschte. Ik werd als de meest deugdelijke stof aanbevolen en ik had nog nooit geweten welke loffelijke hoeda nigheden ik bezat, tot ik ze nu hemelhoog door den bediende hoorde verheffen. Het kon dan ook niet uit blijven dat ik de uitverkorene werd en bestemd zou zijn den student aan te hangen en op verschillende gewichtige oogenblikken te omvatten en deelgenoot van zijn lief en leed zou worden. Mijn eerste intreé die ik in de wereld deed was op een thee-visite bij den professor. Het schijnt dat mijn nieuwe eigenaar dat bezoek uit gesteld had tot hij mij ook tevens kon presenteeren. Met zeer veel zorg werd ik uit de kast gehaald, gelooven mogen, die deze geschiedenis op- geteekend heeft. „In de duistere middeleeuwen leefde een vermaard ridder, genaamd Polyphem met het ijzeren voorhoofd. De Paus had met den Duitschen Keizer een langdurigen oor log gevoerd, eindelijk vrede gesloten en nu werd besloten deze heugelijke gebeur tenis door feesten en tournooispelen op tc luistereu, waartoe de bloem der ridder schap uitgenoodigd werd. Bij de uitnoodiging werd het bevel ge voegd, dat bij de ophanden zijnde ridder spelen elk der strijders of de kleuren des Pausen of die des Keizers vertoonen moest. Ridder Polyphem zwoer nochtans dat hij nimmer het teeken der onderworpenheid dragen zou, noch het roode kruis van den eersten, noch de zwartgerande gouden sluier des laatsten en verklaarde, toen de Paus met den banvloek, de Keizer met den rijksban dreigde, alle banbliksems te zullen trotseeren en niemand te vreezen in 't gansche rijk. „Doch daar komt vrouwe Beatrix, zijne gemalin en bad hem zich te onderwerpen en een kenteeken te dragen en toen hij haar een barsch „dat nooit" ten antwoord gaf, brak zij in een vloed van tranen los en beweerde dat hij haar niet meer lief had. Te vergeefs betuigde de Ridder, door de droefheid zijner vrouw diep bewogen, dat hij haar meer dan zijn leven beminde en daarvan in een kamp tegen twaalf ridders het bewijs zou leverenzij wilde niets van hem weten, zuchtte slechts en klaagde„wanneer ge nog maar ééne vonk liefde voor me gevoelde, zoudt ge mijn bede inwilligen en een der teekens aan uwen helm hechten." Na deze woorden ijlde ze haar kamer binnen, sloeg de deur achter zich dicht en liet den verbluften Polyphem voor de gesloten deur staan. In ast- nagezien of er zich ook een stofje op bevond en ein delijk werd ik aangetrokken en in den spiegel van alle kanten bekekenwant ik maakte mijn eigenaar gewichtig in eigen oogen nu hij voor het eerst in den rok verscheen. Ik werd nog wel eens gewrongen en getrokken voor wij aan elkaar gewend geraakten en, bij den laatsten ruk aan mijn mouw, stonden wij op de stoep van den professor om beiden onze intreó te doen. Een oude dienstbode, op het oog een familiestuk dat van vader op zoon was overgegaan, opende ons de deur en liet ons in het salon. Hoe voelde ik mijn linker voorpand kloppen toen mijn eigenaar zijn kompliment aan mevrouw en hare dochter Lucie maakte, en hoe werd ik in de eerste oogenblikken, toen het gesprek niet goed wilde vlotten, aan alle kanten getrokken. Kon ik het dan helpen dat hij een weinig be dremmeld was als hij in de oogen van Lucie staarde, en waarom zich dan op mij, onschuldige te wreken? Ik had hem wel willen voorhouden hij dan liever zijn jas had moeten aantrekken, als hij met mij nog niet op zijn gemak was geweest, maar ik had hem toch zelf hardop hooren denken dat die al gekeerd was, en dus niet geschikt om eene eerste visite bij een professor te maken. Iets later verscheen het hoofd des huizes, die onder ons gezegd, een innemend uiterlijk bezat en een tact had om de jongelieden die bij hem eene visite maakten, op hun gemak te zetten. Hij begon gewoonlijk met tot hen eenige vragen te richten, die hij wist dat zij gemakkelijk konden beantwoorden, om zoodoende de bezoekers zelf aan het praten te krijgen. Eindelijk hielden dan ook de kloppingen op de plaats waar mijn bezitters hart zich bevindt, gedeeltelijk op. Ik voelde- mijne zijde niet meer bewegen en begon mij dit oogenbli' schetterden de trompetten half bewustelc js greep de Ridder de kleine, met gouddraad gestikte pantoffel, door de toornige sch" ne in der haast verloren, bevestigde h voorwerp aan zijn helm en vloog naar dc kampplaats. Hier traden hem de wapenkoningen des Keizers en des Pausen te gemoet en vroe gen „stelt ge u onder den scepter of onder den kromstaf?" „Onder de pantoffel" riep hij, wierp zich te paard, kampte gelijk nog nooit gezien was alleen tegen twaalf ridders en overwon ze glansrijk. De zuster des Keizers schonk hem eigenhandig den prijs, een met goud geborduurde sjerp en terwijl zij hem deze over den schouder hing, fluisterde zij hem toe„Heer Ridder, gij onderwierp u aan den Keizer noch aan den Paus, u vermag geen enkel man te overwinnen, maar onder de pantoffel staat ge toch Wat zij hem zacht had toegefluisterd, klonk weldra door 't geheele land en weldra bleek het dat zich meer helden aan de pantoffel onderwierpen dan aan scepter en kromstaf te zamen. Ware liet voetje der schoone Beatrix niet met de, van wege haar halfslachtigheid tot verliezen veroordeelde pantoffel bekleed geweest, zoo had haar gemaal dit voorwerp niet als veldteeken aan zijn helm kunnen bevestigen en men zou nimmer van een pantoffelregeering op aarde gehoord hebben Ja, toch wel, de naam ware dan wellicht een andere geweest, maar de zaak zou toch dezelfde gebleven zijn, ook al had men er nimmer een naam voor gevonden. Hoezeer nu ook de pantoffel te beklagen is om deze ijdele beroemdheid, zoo is de pantoffelheerschappij, van 't standpunt der poëzie bezien, volstrekt niet zoo verschrik kelijk als ze door het leger oude vrijers wel voorgesteld wordt, die daarover oor- ook naar mijn eigenaar te schikken. Er begon een gezellige conversatietoon te heerschen en toen Lucie tot de ontdekking kwam dat zij de zusters van mijn eige naar kende, daar zij in eene naburige plaats gelogeerd zijnde, haar dikwijls op partijtjes ontmoet had, begon het gesprek zeer geanimeerd te worden. Maar aan alles komt een einde, en dus ook aan een bezoek, al is het nog zoo gezellig. Wij waren geheel aan elkaar gewoon geraakt onder het spreken, evenals mijn eigenaar met de familie van den professor en vertrokken dus zeer voldaan over ons bezoek, en wij kregen zelfs eene uitnoodiging ons bezoek nog dik wijls te herhalen. Ik zeg eigentlijk te veel als ik er mij zelve bij noemwant het verzoek kwam er juist bij, om liever eens spoedig familja^r te komen en dus niet gerokt. Ik werd dus uit dien gezelligen kring bij familiare bezoeken uitgesloten en was bijgevolg niet meer zoo vo'cann als een'ge oogenblikken te voren. Op onze wam >g naar huis ontmoette mijn eige naar een>ge v. 'ei m die in zeer opgewekte stemming verkeerden cn voltrekt weten wilden waarom hij zoo deftig gerokt was. Ik werd bekeken en bewonderd en men be. oot mij eens goed in te wijden en wij moesten dus of wij w' den of niet, mede naar de kamers zijner vrienden. Daar troffen zij nog eenige kennissen aan, die lu:de een welkomstlied aanhieven bij ons binnen treden. Nu werd er getoost en gedronken op mij, een ieder maakte zich om beurten van mij meester, men p ees en bespotte mij, noemde mij zelfs een stalen pen, en eindelijk wierp men mij achteloos op een canapé neder, en zag ik van verre dat men zich vroolijk maakte om mijn eigenaar en dat nog wel om mijn bezit. Op mijn eerste bezoek bij den professor voelde ik mij een weinig beleedigd dat men den volgenden keer Hel Lai DE LANGST

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1886 | | pagina 1