No. 523.
Woensdag 13 October.
1886.
Uitgever: L. J. VEERMAN ITeiisdcn.
FEUILLETON.
De Geschiedenis van een Kind.
VOO*
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post zonder prijs-
vexhooging.
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte.
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Onder al 't geen wij op de dieren voor
hebben, behoort de eigenaardige wijze waarop
wij menschen onze vroolijkheid lucht geven,
nl. door een beweging der aangezichtsspieren,
welke wij //lachen" noemen. Iets dergelijks
wordt alleen waargenomen bij den aap en
den hond, die in een vroolijke stemming
zijnde, de mondspieren terugtrekken, doch
deze beweging lijkt op verre na niet op
ons lachen en de dieren hebben dan ook
andere manieren om van hun vroolijkheid
te doen blijken.
De oorspronkelijk onwillekeurige beweging
van het lachen wordt bij den mensch naar
mate hij meer in beschaving toeneemt, meer
en meer afhankelijk van zijn wil, tengevolge
waarvan hij den natuurlijken lach leert in
binden, in een edeler vorm brengt of ook
hem vervalscht en hem aldus bezigt, gelijk
de spraak volgens Talleyrand, om zijn ware
gedachten te verbergen en door den schijn
anderen beet te hebben.
In beide gevallen, 't zij de lach een
natuurlijke, onwillekeurige uitbarsting of
een aangeleerde, afzichtelijke bemanteling
van gevoelens is, de bestudeering van het
lachen is van groot gewicht voor het leeren
kennen der verschillende karakters. De heer
Coquelin van het Theatre-Fran^ais, een
autoriteit in de mimiek, heeft daarover een
studie geleverd, waaruit we een en ander
onder de aandacht onzer lezers willen
brengen.
De heer C. verdeelt het lachen in ver
schillende kategoriën, den onwillekeurigen
lach van natuurlijke vroolijkheid buiten be
spreking latende, die geen bijzondere studie
voor den beschouwer oplevert, hoewel hij
voor den tooneelspeler, uithoofde zijner
natuurlijkheid, het moeilijkst na te doen is.
We zullen eenige afdeelingen bespreken en
allereerst nemen den gedienstigen lach (rire
complaisant).
//Het gedienstige lachen," spruit voort
uit een gevoel van minderheid en afhan
kelijkheid en is in den regel de afkorting
eener schuld der dankbaarheid of ook wel
de diskonteering van toekomstige hulp, die
de een van den anderen hoopt en van plan
is in te roepen. Het is de onderworpenheid
van het eene individu met een lakeienhart
aan een ander individu. Men vindt dit
lachen, naar Coquelin beweert, vooral bij
menschen met platvoeten.
De gedienstige lacher, lacht over alles
wat men hein vertelt; hij maakt geen on
derscheid en is steeds met zijn lach gereed.
Hij lacht zonder genoegen en wanneer men
hem een geschiedenis vertelt, die geschikt
is om een mensch zich te doen doodlachen,
kent zijn vroolijkheid geen grenzen. Dat
doet er juist den gevaarlijken kant van zien,
want een anekdote, die hem allerdolst op
v rooi ijkt en waarvan men nu ook bij anderen
dezelfde uitwerking hoopt te verkrijgen, valt
niet zelden bij die anderen totaal in 't water.
Er is ook een valsch gedienstig lachen,
dat niet uit de algemeene lakeiennatuur
voortkomt en dus den schijn der natuur
lijkheid heeft, doch niet meer dan den schijn,
daar 't met overleg kunstmatig wordt voort
gebracht, teneinde eenig doel te bereiken.
Men kan deze soort licht herkennen; ze
houdt niet zelden midden in een uitval plotse
ling op en wordt door onwillekeurig geeuwen
onderbroken.
Het valsche, gedienstige lachen vindt men
bij een heer, dien men geld geleend heeft
het is heviger, al naarmate de som meer
bedraagt en het verkrijgt in zulk geval ook
een zekere natuurlijkheid, dewijl hij eraan
denkt het geleende nimmer terug te geven,
wat hem natuurlijk buitengewoon vroolijk
maakt.
De eigenlijke dienstvaardige lacher, heeft
op het oogenblik waarop hij lacht geen be
paalde nevengedachten, hij geeft zijn lach
zooals een huisknecht een kop thee of een
glas punch presenteert. Zijn lach is luid en
levendig, maar er zit geen ziel in, hij is
koud, zooals men van een tooneeleffect zegt,
dat het publiek niet vermag te bewegen.
De gedienstige lach wordt slim, wanneer
daarachter zich vijandige gezindheden ver
schuilen tegen hoogergeplaatsten, wanneer
nijd, afgunst, haat op den grond der ziel
van den lacher op den loer liggen. Dan
klinkt de lach als een kreet der wraak en
men zij op zijn hoede.
Een andere kategorie is //het booze lachen".
Het komt meer in romans en drama's dan
in het werkelijke leven voor. De booswicht
in werkelijkheid lacht zelden en althans bij
het begaan eener misdaad nooit luid. Op
het tooneel uit het zich in een veelvuldige
uitsta "ns: der kreet //ha, ha, ha!" gepaard
aan "t^e oogen en zichtbaar wordende
tanden. Een verrader ontvoert de kinderen
eener liefhebbende moeder; een roover sleept
een jonkvrouw op den dag van haar huwelijk
in de bergen, een wraakzuchtige dienaar
opent de sluizen der waterkeering om de
eigendommen zijns meesters onder water te
zetten steeds hoort men het gillende
tiha, ha, ha!" en ziet de rollende oogen en
dreigende tanden.
Anders is het met het //helsche lachen,"
het lachen van Mephisto. Tot dit lachen
behoort het wezen van den gevallen engel.
Het drukt niet uit een ruwe vreugde over
de misdaad, maar een triomf van den looche-
nenden geest over een vermeende overwin
ning op het goede. Het komt helaas, ook
in het leven voor, niet bij gewone eenvou
dige schepselen, maar bij gevallen zielen,
die den weemoed over hun val door een
gevoel van trots tegenover den hemel trachten
terug te dringen.
//Het geveinsde lachen" komt volgens C.
uilsluitend voor bij de vrouwelijke sekse.
Men zou het ook kunnen noemen net lachen
achter den waaier.
Een man van geest verhaalt in een gezel
schap een zeer pikante en eenigszins ge
waagde geschiedenis. Hij weet zijn woorden
zeer geschikt te kiezen, zoodat ze in het
geheel niet bedenkelijk klinken, terwijl toch
de bedenkelijke punten niemand ontgaan
kunnen. De dames hooren het verhaal aan,
terwijl ze zooals dat uitsluitend slechts
vröuwen kunnen, onzichtbaar meelachen
en zich achter haren waaier of zakdoek
verschuilen. Dreigt de toenemende vroolijk
heid met een uitbarsting zoo wordt de waaier
tot de haren omhoog geheven en slechts
een sidderende beweging der hand doet raden,
wat daarachter geschiedt. Is de lach over,
dan zinkt de waaier tot de oogen af en
men ontwaart een gewoon glimlachend aan
gezicht.
Het geveinsde lachen kan men in een
spoorwagen zien. Een oude en een jonge
dame reizen in één coupé met twee heeren.
Beide dames schijnen te slapen. Bij de oudste
i3 de schijn waarheid, bij de andere mag
men er aan twijfelen of werkelijk Morpheus
haar gevangen houdt, somwijlen toch meent
men de oogleden onmerkbaar te zien be
wegen. De heeren zijn echter argeloos, let
ten niet op het slapende tweetal en voeren
een zeer onderhoudend gesprek, dat steed*
vrijer wordt, naarmate ze zich minder af
geluisterd wanen.
Een vijfde persoon als toeschouwer zou
op het gelaat der jonge slaapster het ge
veinsde lachen in al zijn stadiën kunnen
nagaan. Zij hoort alles; het gesprek is van
dien aard dat ze 't wel met open oog mag
afhooren en van harte meelachen, doch dat
is nu ze eenmaal slaapt onmogelijk; ze mag
fusdeii en Altai*
LERWiARD
15) Door R. Tellheim.
«Grootmoeder!» schreeuwde het meisje eene oude
vrouw toe, die naast het venster in een' leunstoel
hare zondagsrust zat te genieten, «Grootmoeder1
en zij bracht haar' mond aan het oor van het hard-
hoorige oudje «kijk dat is de opperste van de
komedianten!»
De grijze vrouw schoof het meisje ter zijde en in
hare plaats het hoofd naar buiten stekend, krijschte
zij zoo luid dat Wilder wel even doof als zij had
moeten wezen, om het niet te verslaan.
DuivelsdienarenSatanskinderen
Op eene stoep zat een bedeljongen zich in de zon
te koesteren. «Goeden morgen landloopcr!» riep hij
hoffelijk.
Milder had de onhandigheid, zijn paard in te hou
den en het woord tot den haveloozen knaap te richten.
«Ik ben geen landlooper, jongen,» zeide hij, «ik
ben een rondreizend kunstenaar en heb met landloo-
pers niets uitstaande.»
De jongen zette zijne handen met de palmvlakken
op den grond en buitelde over zijn hoofd.
«Zie je wel,» zeide hij vol fierheid, «ik kan liet
je al goed nadoen.»
Milder reed verder. Een diepe zucht ontsnapte aan
zijne borst.
Ach ja, tot zulke dwaze kunstenmakerijen was hij
afgedwaald hij een man van veelzijdige bescha
ving en met grijze haren. Hoe diep was hij ge
zonken.
Twee opzichtig opgedirkte meisjes kwamen met
haar kerkboek in de hand de straat langs.
«Is er van avond veel moois te zien, mijnheer de
komediant?» grinnikte het eene, een dartel ding van
zestien jaren, met een paar brutale oogen.
«Er wordt een prachtig tooneelstuk opgevoerd, «de
burchtvrouw,» antwoordde de oude man.
«Ja, maar ik bedoelde het tooneelstuk niet, het
was mij te doen om de tweede afdeeling,hernam
het meisje.
«Maar in de tweede afdeeling worden niets dan
kunsten vertoont,» hervatte Milder op zacht beris
penden toon. «De kunst is het voornaamste, niet de
kunsten.
Het bakvischje kreeg eene kleur over die terecht
wijzing en voegde zich weer bij hare gezellin, die reeds
vrij wat van een oude vrijster begon weg te krij
gen en met een preutsch gezicht terzijde gegaan was,
toen het gesprek begon.
«Ik doe verder geen stap meer met je,zoo
wendde deze zich thans op .heftigen toon tot hare
jongere gezellin. «Is dat je ziel bezondigen: bij het
naar de kerk gaan met een van dat volk te praten,
't Is schandezoo meteen zal de klok beginnen te
luiden en dan moest dat schorremorrie van de straat
zijn.
«Tut, tul!» antwoordde de jongste lachend, «van
avond ga je net zoo goed als ik naar dat schorre
morrie kijken.»
«Ja, om nog beter dan nu te leeren inzien hoe
ver het met een mensch komen kan,» hernam de oude
vrijster op zalvenden toon.
Voor Milder was geen woord van het gesprokene
verloren gegaan. Hij was zeer bleek geworden en in
zijne oogen brandden tranen.
«Ja, het kan zeer ver met een mensch komen,»
prevelde hij.
De kerkklokken begonnen te luidenals een troost-
lied klonk hun gebengel in zijne ooren en vond
weerklank in zijne ziel.
«Ik zal mij er weer bovenop weten te werken,»
mompelde de oude. «Ik voer het geluk met mij
medehet zal mij van nu af in de gedaante van dit
kind terzijde gaan. Moed gevat, alles zal zich nu nog
ten beste wenden.»
Pierrot stapte thans voort door eene kastanjelaan.
Het paardje zou kennelijk gaarne wat meer haast
gemaakt hebben, maar zijn meester liet geen sneller
tempo toe.
Milder sidderde er voor, zijne vrouw te ontmoeten.
Kon hij slechts een middel vinden om de eerste uit-
barstig van haren toorn te smoren
Doch weldra trok een gelukkig lachje over zijn
gelaatwant had hij niet in zijn bezit een' talisman,
die tot dat wonder in staat was: den armband, dien
Josa van de ongelukkige Suzanna gekregen had
»Josa,« sprak Milder, «vat moed, mijn kind en
luister oplettend naar hetgeen ik je zeggen zal.
Het kind opende de oogen en keek hem met lief
devolle blikken aan. Milder vervolgde.
«Wij zijn weldra op de plaats onzer bestemming.
Daar het nu zou kunnen gebeuren dat mijne vrouw
de direktrice niet zeer vriendelijk jegens je gestemd
was, zou
Hij bleef steken en zette een verlegen gezicht.
«Je zult misschien bang worden en dadelijk weer
bij mij van daan willen,» voegde hij er stotterend bij.
liet kind sloeg hare armpjes om zijn' hals en sta
melde
«Neen, ik zal niet bang worden en nooit ga ik
weer bij je vandaan.»
Milder kuste haar op beur brandend voorhoofd en
vervolgde
«Geef de direktrice je armband cadeau, wil je
dat?»
«Graag,» glimlachte het kind. «Ik wil alles doen
wat je zegt.»
«Uit dankbaarheid zal mijne vrouw je wel vergun
nen te blijven, totdat je eene proeve van je kunst
gegeven hebt. En daarna zal zij het niet in haar
hoofd krijgen, je weg te zenden.»
Josa's oogen hadden zich weder geslotenhare
armpjes gleden van Milders schouders af, hare vin
gers plukten zenuwachtig aan de plooien van haar
roode jurkje. Met liefdevolle zorg spreidde de oude
man zijn' mantel over het meisje heen, zoodat hare
kleine gestalte er geheel onder verborgen zat.
«Reeds terug, waarde direkteur?» zoo klonk het
naast Milder met een stemgeluid dat door het over-
drevene brausven alle welluidendheid miste. «Juffrouw
Lotje, met wie ik zoo even gedejeuneerd heb
eene prachtige vrouw, op mijn woord van eer de
bloem van uw gezelschap heeft mij de oorzaak
van uw overhaast vertrek medegedeeld. Welnu, goede
tijding
«Ik breng de doodstijding, vaandrig,» gaf Milder
ten antwoord. «Het lijk der rampzalige is reeds ge
vonden.
De jeugdige zoon van Mars, draaide getroffen aan
de eerste sporen van zijn' knevel, terwijl hij zeide
«Ik hield de geheele zaak voor eene coup de
thè&tre, die de dame verzonnen had teneinde zich
interessant te maken. Maar het blijkt thans bittere
ernst! Het is treurig! Zij had nog zooveel genot
van haar leven kunnen hebben.»
«Een gebroken hart is
«Ach ja, ik heb van de geschiedenis gehoord!»
zoo viel de vaandrig hem in de rede. «Lotte denkt
andei's over die zaken. Haar hart, zoo vertelde zij