No. 528. Zaterdag 30 October. 1886. Uitgever: L. J. YEEUMAX Hetiwlen. Nieuw Ned. Panopticum. FEUILLETON Ds Geschiedenis van een Kind. VOOR Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. Abonnementsprijs per 3 maanden f 1Franco per post zonder prijs- verhooging. i "'ml Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte. Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur. NAAR DE STAD. z/Je hebt hier nogal wat te doen, meisje. uJa mijnheer z/Het komt mij ten minste voor, dat zoo'n dienst voor jou tamelijk zwaar is z/Ja mijnheer, ik weet heel goed wat ik te doen heb. Zoo vijf kamers, een keuken en een lange gang schoon houden en de pot koken en alles alleen, want de juffrouw bemoeit zich met niets anders als de kinderen." //Dat is te zwaar meid En hoeveel ver dien je? //Vijftig gulden mijnheer en een paar gulden verval." z/Groote help, dan kan ik me niet be grijpen, waarom je niet in de stad gaat, dienen. Daar kunnen meisjes van buiten van jou slag altijd geplaatst worden. Daar is 't werk niet half zoo zwaar, wantje treft allicht nog een kameraad of zeker eet» schoonmaakster voor een paar dagen in de week aan en 't loon is zoowat honderd gulden en van 't verval kun je een aardig spaarpotje maken De mijnheer was int.usschen opgestaan en keek naar buiten. Plet meisje stond ver bluft voor de tafel, waarop ze do koffie klaar gezet had en een nieuwe wereld rees voor haar op, een wereld, waarvan ze wel eens gedroomd had, doch die ze ook niet hooger dan een droom schatte. Meisjes van haar soort beschouwden en beschouwen gelukkig nog een dienst als een leer school voor de toekomst opdat, wanneer een der Jannen of Pieten van het dorp ze komt ten huwelijk vragen, de handen niet verkeerd staan in het huwelijksleven. Zoo was 't met haar oudste zuster en vele ken nissen gegaan en zoo zou 't allerwaarschijn lijkst ook met haar gaan. Zo wist immers reeds dat Doris van den veldwachter een goed oog op haar had. Eu dat ze een paar lieve kijkers en een rijken schat blonde haren had wist ze ook. Of //de mijnheer" vermoedde welk een storm hij in dit onbedorven hart zaaide Waarschijnlijk niet, en zoo al, dan had dit hem niet afgeschrikt voort te gaan. Hij reisde met stalen, soms met iets an ders, soms ook zonder iets. Een paar malen in 'tjaar bezocht hij zijn klanten. Thans was hij gekomen, terwijl het echtpaar //een endje op" was geloopen en daar de meid hem kende had ze hem voorgesteld te wach ten, 't welk hij gaarne deed. Om de gezel ligheid had hij bovenstaand gesprek aan geknoopt. //Nu meisje, denk er eens over en als je een dienst wil, schrijf dan maar aan dit adres, 't. is van mijn zuster, die al dikwijls meisjes van buiten voortgeholpen heeft." Hij reikte haar een adreskaartje: Mej. de wed. Van der Slang, St. Janstraat 204. Het meisje stak 't kaartje tusschen de knoopen van haar jakje en ging aan haar werk, daar haar meesteres thans thuis kwam, die niet behoefde te weten wat er verhan deld was. De stadsche meneer dreef nog een kleinen handel en trok verder, het mooie Betje met den naderenden storm in haar boezem achterlatende. In de eerste dagen ging echter alles goed. Wel betrapte haar meesteres haar vele keeren per dag op gepeins en kon ze soms een kwartier lang door 't keukenraam staren zonder iets te zien, maar daarbij bleef het. Ook wanneer ze thuis kwam, was ze stil en in zichzelven gekeerd en de fa milie merkte met bevreemding op dat Bet een innigen afkeer koesterde van haar beste kleeren en haar eenvoudige sieraden, waar mee ze vroeger zoo ingenomen was. Ook zuchtte ze dikwijls diep en luid en was al lesbehalve opgewekt en vriendelijk. Na een poos kwam 't hooge woord er uit of eigenlijk nog maar de inleiding. Ze had het te zwaar, meende ze, dat was niet uit te houden zoo'n groot huis en dan maar eene booi. Moeder gaf ze dat gaaf toe, doch raadde haar geduld te hebben. De juffrouw had immers beloofd bij de komst van haar derde een werkster te zullen nemen. Betje vond 't schande een meisje zoo te laten af beulen en dat men in de groote stad heel wat toeschietelijker op dit punt was. Daar had ze voor 't eerst //de stad" ge noemd en haar vader noch haar moeder waren van schrik opgesprongen, zooals ze dacht dat ze doen zouden. Dit gaf moed. 'Ze begon op haar manier het leven der stadsche dienstboden te schilderen met rijke kleuren en verklaarde dat ze ook liever daar zou dienen. Haar ouders waren er beslist tegen, maar Bet kende het spreek woord van den vallenden droppel die stee- nen uitholt en bleef hameren. Kort en goed, men gaf toe en er werd een brief verzonden, waarop Betje spoedig een dienst kreeg. De voordeelen waren echter niet evenredig met de verwachtin gen die bij haar opgewekt waren. Ze moest zich dat echter vooreerst getroosten, schreef juffr. v. d. Slang, omdat zo een nieuwe ling was; later zou 't wel meer geven en kon ze gemakkelijk een beteren dienst krijgen. Mot een kloppend hart betrad ons Betje de groote stad. Een jonge dame stond aan den trein om haar af te halen. //Zeg jij maar Truitje", onderrichtte deze, toen Bet haar met //juffrouw" aansprak, //ik ben ook maar een booi, net als uwes." Deze juf frouw een dienstbode! 't Was ongeloofelijk voor de nieuwelingo. De grootste dames uit haar dorp gingen geen zier mooier ge kleed dan zij. En wat een houding en een zwier Bij juffr. v. d. Slang vond ze nog een dergelijk exemplaar en werd ze braaf uit gelachen om haar boerschen dracht. De juffrouw meende dat ze zoo niet kon blij ven loopen en als Betje geen geld had, zou zij 't er heel graag voorschieten. Deze vond dat allerliefst en nam 't aanbod graag aan. Op haar eersten uitgaansdag zou dan een meer passend gewaad voor haar klaar liggen. In haar dienst moest ze maar niet hiervan spreken en zeggen dat ze hier een tante had, waar ze haar vrijen tijd door bracht. Do mevrouwen behoefden, volgens juffr. v. d. Slang, niet alles zoo precies te weten. Zóó werd Betje met onverbreekbare ban den aan haar beschermster verknocht. Ze was in haar brieven telkens vol van de goedheid en vriendelijkheid dezer dame en de jonge dames, die ze daar aantrof en die ook dienden, ofschoon ze niet zeiden waar, daar Bet toch nog don weg niet kende. Intusschen werd ze door haar nieuwe vriendinnen een weinig ontgroend. De on- oogelijk grove buitenbast werd er, hoewel uiterst voorzichtig, afgenomen en eenige kennis bijgebracht van zaken, waarvan Bet vroeger geen flauw begrip had. Zachtken- aan werd haar den weg getoond, die lei den kan naar een prachtgewaad als Corry draagt en zilveren armbanden als waarmee Truitje op Zondag pronkt. Juffr. v. d. Slang droeg haren naam niet te vergeefs. Ze goot het vergif met kleine druppels in en deed er langen tijd over. Ze wist heel goed dat 't werk in duigen zou vallen, indien ze zich haastte, daarom had zo geduld en wachtte. Als ze maar zag dat ze vorderde, was 't haar genoeg. Nu en dan kwam er 's Zon dags avonds een neef van de juffrouw, die om de eer vroeg Bet thuis te brongen. Deze was er zeer verguld mee, zoo'n deftig heer tot geleider te hebben. Dikwijls kwam hij 20) Door R. Tellheim. Men had Josa een groen en geel gestreept jurkje aangetrokken, dat veel te kort was. Hare beentjes staken in rose tricot en hare voetjes in schoentjes van goudpapier; op hare lokken lag een krans van witte rozenknoppen. Gloeiend rood en vale bleekte wisselden op haar lief gelaat elkander af; een koortsachtige gloed vlamde in hare wijdopgesperde oogen. Wat zie je er leelijk uit,zei het kind met ang stige stem en keek haar beschermer met zijn zigeu nervoorkomen schuw aan. Milder was een te ouden vogel oin zich door deze woorden uit zijn rol te laten brengenhij wist zich te helpen. »Ik ben vermoeid en van vrees vervuld, mijn kind,luidde zijn antwoord. Tegelijkertijd streek hij dö donkere vlokken van zijne pruik die over zijn bruingekleurd gelaat hingen, uit zijne oogen om het kind gerust te stellen. »Neem nu je fluit, Josa,» fluisterde hij haar toen op smeekenden toon toe, »en speel wat. Hij reikte haar het speeltuig toe, terwijl zijne trillende lippen voortvoeren, haar toe te fluiste ren speel, speel!» Neen, laten wij weg gaan!» jammerde het kind en hief smeekend hare naakte armpjes tot hem op. Milder liet zich op ééne knie voor haar nederzin- ken en sloot haar sidderend lichaampje in zijne ar men. »0, kindriep hij uit, met moeite zijne tegenwoordigheid van geest hervattend, »voor de to nen uwer tooverfluit zullen de wateren, die ons weer houden te vlieden, van ontroering verstijven en kunnen wij ze droogvoets overschrijdenhet betooverende geluid zal de rotsen in de kloven doen verzinken, zoodat zij ons tot bruggen zullen dienen. Wek de sluimerende tooverklanken op en wij zijn gered uit dezen doolhof, a Het kind had haar kopje tegen Milders borst ge vleid en de oogen gesloten. «Speel, Josa! Om Godswil speel! Ik sterf Josa als je niet doet wat ik zeg!« smeekte hij en de zielsangst, die hem verteerde, sprak duidelijk genoeg uit den klank zijner stem. Sterven?» zeide het kind en richtte haar hoofdje op, terwijl zij Milder angstig aanzag. Sterven?» herhaalde zij en de diepe stilte, die er heerschte, maakte hare woorden, hoe zacht ook uitgesproken, duidelijk hoorbaar voor het publiek. »En dan kun je mij niet meer zien of niet meer naar mij luisteren. Dan kun je ook niet naar mij toe komen, wanneer ik je roep nooit meer net als Ja, ja, mijn kind!» zoo viel hij haar snikkend in de rede. Ik wil niet dat je zult sterven,» hernam het kind. Vol bange verwachting legde Milder thans de fluit in haar handje en maakte van zijn gordel eene tam boerijn los, welker schelletjes hij zacht liet klinken. Speel dan, mijn kind!» fluisterde hij. Werktuigelijk had het meisje de fluit aan hare lippen gebracht, doch liet haar toen afgemat weer zakken. »Ik kan niet zuchtte het kind, terwijl zij rilde van de koorts. Rinkel ook niet meer met de tamboerijn, dat doet mij zeer, o, zoo'n zeer, hier in mijn hoofd Wij hebben zoo lang reeds rondgedwaald!» deklameerde Milder, in de hoop zich nog eenmaal te zuilen redden, toen hem opeens uit de coulissen de woorden in het oor klonken; Geblameerd, schande lijk geblameerd!» die zijne vrouw hem toesiste als eene venijnige slang Het publiek had tot nog toe in de meening ver keerd dat al het voorgevallene opzet was; eene voor bereidende scène om de verwachting der toehoorders te spannen. Toen het kind de fluit echter weer zak ken liet, doorliep een ontevreden gemompel de rijen der toeschouwers. »Het kind is bang!» Zij speelt toch niet!» werd er gefluisterd. Toen trad op nieuw de diepe stilte der gespannen verwachting in. Op dit oogenblik klonk door de openstaande deu ren heen de loktoon van een nachtegaal uit een af gelegen hoek van het park. Josa, die zich aan haren radeloozen beschermer vastgeklemd had, liet met een gebaar van verrassing hare armen zinken en trad, met inspanning luisterend, eenige schreden voorwaarts. Het was zóó stil, dat men het knisteren van het goudpapier harer schoen tjes hooren kon. Weder klonk de loktoon van den nachtegaal. Het vogeltje...! Hoor!» Zij lachte Milder met verrukte oogen toe het is hetzelfde vogeltje, dat mij van daag al eenmaal voorgezongen heeft.» De nachtegaal riep opnieuw. Met eene schelmsche uitdrukking op het lieve gelaat bracht Josa de fluit aan hare lippen en beantwoordde den lokroep. De vogel scheen te meenen dat het park een' na tuurgenoot van hem huisvestte, die hem tot den wed kamp uitdaagde; hij beantwoordde de uitnoodiging in schetterende tonen. Het kind had alles om zich heen vergeten. Het geluid harer eigene muziek had haar in het hart ge grepen. Nu ontvloeiden aan het kunstelooze instru ment klanken als het gekoos van lieve kinderstem men, dan weerklonk een zilveren schaterlach, daarna eene trillende weeklacht als het geween eener moe der. Het kunstelooze speeltuig geleek een' hoorn van overvloed, die niet ophield het heerlijkste en schoon ste voort te brengen Daar opeens wankelde het kind, de fluit ontviel hare vingers, hare armpjes zon ken machteloos neder Milder, die vol wellust en vervoering geknield had liggen luisteren, sprong toe en ving de machtelooze in zijne armen op. Nogmaals en nogmaals dwong het daverende applaus hem, oin met het kind in de ar men voor het publiek terug te keeren. Geen der aanwezigen waande, dat de arme kleine in diepe on macht lag. In een afgelegen hoek van het park zat graaf Honnif in hevige opgewondenheid op eene bank. Hij drukte zijne handen tegen zijn voorhoofd, perste ze tegen zijne borst, hief ze gevouwen ten hemel. «Mijn kind! Mijne Josa!» zoo klonk het met innige teederheid van zijne lippen. En waar mijn kind is, daar moet ook de moeder zijnGevonden dus eindelijk gevonden Voor zijn' geest verrees het beeld der veelgeliefde, zooals zijne ziel het opgenomen had, toen hij Maria Bolewska ten eerstenmale aanschouwde. Het was in de manege. Zij droeg een lang, golvend fluweelen gewaad, den amazone-hoed op het glinste rend zwarte haar, een' blauwen sluier voor het reine, sehoone gelaat. In Honnifs ooren klonken weer de woorden van den bon-vivant, die in het circus aan zijne zijde zat. De sehoone Maria Bolewska is een aardig duifje, voor wie goed bij kas is,had de roué gezegd en er ter opheldering bij gevoegdDat oude wijf daar, dat er als een heks uitziet, eene Poolschc jodin, is de pleegmoeder van het lieve kind. Men zegt, dat de kleine uit een oud-adellijk geslacht stamt, eene

Kranten Streekarchief Langstraat Heusden Altena

Nieuwsblad het land van Heusden en Altena de Langstraat en de Bommelerwaard | 1886 | | pagina 1