No. 537.
Woensdag I December.
1886.
I
Dc jeugd van een groot en goed man.
FEUILLETON
Uitgever: L. J. VEERMAN Heusden.
Ate TSN ee\m£7A\ster
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 3 maanden f 1.Franco per post
verhooging.
zonder
prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruim
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezond
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
II.
De schoensmeerfabriek van den beer
Lambert was een oud bouwvallig huis, het
laatste van een nauwe straat, die op den
Theems uitliep. Er lag een werf achter die
van ratten wemelde. „De met hout be
schoten kamers, mot het vuil en den rook
van honderd jaren bedekt, de half vergane
vloeren en trappen, het scharrelen en pie
pen der oude grijze ratten in de kelders,
liet duffe en vunzige van het gchcclc huis
zijn voor mijn verbeelding dingen,niet
van het verleden, maar wan het nog tegen
woordige," schreef hij later in zijn „David
Copperfiold."
In dit hol was hij gedoemd den eencn
dag na den andoren te verblijven, zich on
ledig houdende met het plakken van eti
ketten op potjes schoensmeer en het inpak
ken der voor verzending bestemde waar.
II j zat daar in gezelschap van een onbe
schaafd troepje jongens en meisjes, van de
strate n ojiger.ia p t
„Geen woirden kunnen het geheime zielc-
leed schilderen," zegt hij met het oog op
die dagen, „waarmede ik mij tot dit gezel
schap vernederd zag en deze makkers, met
wie ik voortaan dagelijks zon moeten omgaan,
met die van mijn gelukkige kindsheid ver
geleek, en mijn hoop om als ik groot werd
ecu geleerd en vermaard man te worden,
geheel en al zag uitdooven. Wat ik mij
nog herinner van het gevoel, hetwelk ik
toen ontwaarde, dat ik nu geheel hoope-
loos was van mijn schaamte over mijn toe
stand; van den jammer te moeten gelooven
dat alles wat ik geleerd had, wat mijn lust
was geweest, wat mijn verbeelding en eer
zucht geprikkeld had, nu dag aan dag zou
ontwennen en nooit terugwinnen, kan
ik niet beschrijven."
Ondertusschen hadden de schuldeischers
den ouden, zorgeloozcu Dickens in de ge-
gevangenis bezorgd en bleef zijne vrouw
zonder eenig middel van bestaan, behalve
't geen Charles thuis bracht. Langzamerhand
verdween al 't ameublement en vond Char
les, wanneer hij thuis kwam, hetgeen alleen
Zondags gebeurde, ten slotte niets dan
kale muren en 't gezin in eeri leege kamer
bijeen. Daar 't vooruitzicht, haren man spoe
dig ontslagen te zien, zeer klein was, ver
trok ook zij naar de gevangenis en zoo was
het hecle gezin geborgen in de Marshalsea,
dezelfde gevangenis, die in kleine Dora zoo
uitvoerig en getrouw geschilderd is.
Toch bleef de Zondag de heerlijkste dag
der week voor Charles, al moest hij ook
dien in een gevangenis slijten. Op zijn eer
sten gang daarheen meende hij dat zijn hart
barsten zou, doch reeds bij het eerste be
zoek verloor ze een groot deel harer ver
schrikking. De voor schuld veroordeelden
vormden er een gezellige en zeer eigen
aardige maatschappij, die aan Charles een
nieuw veld van onderzoek opende.
Eens toen door de gezamenlijke gevan
genen een adres aan den koning zou ge-
teekend worden, interesseerde dit den elf
jarigen knaap zoo sterk dat hij verlof ver
zocht de plechtigheid bij te wonen. ITij
posteerde zich in een hoek en zag ze al
len, een voor een, hem voorbij trekken. „Ik
vormde mij van het karakter en de ge
schiedenis van al deze lieden mijn eigen
klein beeld," schreef hij later. Hunne ver
schillende eigenaardigheden in kleeding,
gelaatsuitdrukking, gang en manieren, nam
ik onuitwischbaar in mijn geheugen op
en ik dacht er bij mijn schoensmeerpot
ten veel over na.
Hij trok er op den eersten dag der week
heen met zijn zuster Fanny, die op de Kon.
muziekschool ging en onder alle weder
waardigheden bleef, 't Moet hard voor den
gevoeligen, vriendelijken knaap geweest zijn
op te merken hoe voor dit meisje een
schoone toekomst geopend werd, terwijl
men hom aan zijn ongelukkig lot overliet,
's Avonds bracht hij haar naar de school
en zocht daarna zijn kamertje op; hij was
toen bij een oude vrouw uitbesteed.
Zoo loefde hij en werkte en leed. Doch
nooit kwam een klacht over zijn lippen en
het eenig verzoek om verandering in zijn
ongelukkigen toestand was, dat zijn vader
hem dichter bij de Marshalsea mocht toe
staan te wonen. Onder een vloed van tra
nen deed hij deze vraag en zijn vader ver
waardigde zich naar hem te luisteren en
zijn zin te geven. Hij kwam nu in de buurt
bij goede lieden in den kost, maar hij nam
zijn ontbijt en zijn avondeten mee in de
gevangenis, stond 's morgens voor de poort
wanneer ze ontsloten werd en was 's avonds
do laatste die er uitging.
De omstandigheid dat de familie einde
lijk door een kleine erfenis in staat ge
steld werd de gevangenis te verlaten, had
op het lot van onzen Charles geenerlei in
vloed. Wel kreeg hij nu beter voeding en
was met de zijnen vereenigd, maar zijn va
der scheen zich om de toekomst van dezen
veelbelovenden knaap niet te bekommeren
en liet hem op de fabriek. Een bange dag
doorleefde hij, toen zijn zuster Eanny op
een openbare muziekles met een prijs be
kroond werd. Charles woonde de les even
wel bij, want hij had zijn zuster hartelijk
lief. „Tranen droppelden mij langs de
wangen," schreef hij, „ik kon het niet ver
dragen op dat oogenblik aan mijzclven te
denkenhet was mij alsof mij het hart
zou breken en toen ik op dien avond naar
bed ging, bad ik om verlossing uit de
verwaarloozing, waarin ik mij bevond."
liet schijnt dat eindelijk zijn vader de
oogen open gingen, althans het kwam tus
schen hem en Lambert, den fabrikant, tot
hooge woorden en hij verliet de fabriek
„Ik heb nooit den moed gehad," schreef
Dickens, „naar de plaats mijner kwelling
terug te koeren. Ik heb ze nooit weer ge
zien en durfde zelfs niet in hare nabijheid
komen. Vele jaren lang ging ik, wanneer
ik in de nabijheid kwam, langs de over
zijde der straat en haar aanblik bracht mij
nog de tranen in de oogen, toen mijn oud
ste kind reeds praten kon. Mijn geheele
wezen was zóó van smart doordrongen dat
ik zelf thans, beroemd, geliefd en gelukkig
als ik ben, in mijn droomen dikwijls vergeet
dat ik een lieve vrouw en kinderen heb en
troosteloos in die vervlogen tijd mijns levens
terugkeer."
Zijn eigen kinderen hebben 'van deze
dingen nooit gehoord uit zijn eigen mond
en wanneer hij er over sprak of schreef,
vloeide nimmer een woord van verwijt over
zijn lippen- Hij is integendeel vol van lof
over den vader, die hem toch inderdaad
gruwelijk verwaarloosde.
Van zijn 12de tot zijn 15de jaar bezocht
de knaap nu verschillende scholen, maai
de uitrusting, die hij daar voor't leven op
deed, was trots zijn vlijt zóó gering, dat
zijn vader later als men hem vroeg waar
zijn zoon zijn opleiding ontvangen had, met
volle recht antwoorden kon„mijn zoon
is zijn eigen opleider geweest."
Ziedaar de jeugd van een groot man, die
tevens een goed man was. Zijn leven is
niet minder merkwaardig dan zijn werken.
Zij vullen elkander aan. Er is uit den klei
nen, tecrgevoeligen, ziekclijken knaap een
met een vasten wil en een
man
gegroeid
groot medelijdend hart. Al wat hij begon,
volbracht hij. Het was de eerste grondstel-
Nu vertelde Philip in enkele woorden zijn uitstapje
naar Haarlem, waar hij zich onmogelijk van af had
kunnen maken, zooals hij beweerde, en tot zijn schaamte
moest hij nu bekennen dat hij in het gezelschap van
dames zich zóó in hooger sfeeren verdiept had, dat hij
daarbij de oogen voor al het aardsche had gesloten.
Hij beloofde nu uit den grond van zijn hart beterschap
en hoopte zich zoo te gedragen dat zij een heter oor
deel over hem krijgen zouden. En hij hield woord.
Hij beijverde zich steeds de dames alle genoegen aan
te doen en voorkwam hare weuschen in alles, tlij was
altijd om en bij haar en wist telkens een nieuwe uil
spanning te bedenken, liet geheele programma dat den
eersten middag in den tuin was samengesteld, werd tot
aller genoegen geheel uitgewerkt, waaraan alle keimis
sen, ook de dames Roos, deel namen. Pliilip zorgde
steeds dat hij in de nabijheid van Marie bleef. Hij
kon zich zelf niet verklaren waarom hij zich zoo tot
haar aangetrokken gevoelde, want hij had toch at
zooveel mooie meisjes ontmoet in wier schaduw Marie
niet kon staan, maar als hij Marie in het gezelschap
van den ingenieur zag en ze beiden zoo opgewekt en
vroolijk hoorde praten, dan was alle genoegen voor
hem dien dag voorbij. Mevrouw Lukassen, die eene
stille opmerkster was, begreep ook dat haar liefste
wensch waarschijnlijk niet vervuld zou worden. Anna
en Philip hadden veel genoegen in eikanders gezelschap
maar zij waren te vertrouwelijk met elkander, zij hiel
den van elkander als broeder en zuster zij be
greep dat zij zich niet vergissen moest tusschen vriend
schap en liefde. Als Philip Kaar toesprak of onverwacht
binnenkwam, bleef zij altijd zeer kalm bij hetgeen zij
deed, maar koe ontvoerde zij gewoonlijk als luitenant
Dragon werd aangediend en koe geanimeerd was kaar
gesprek met kern. Wave tante was echter te verstandig
om van bare opmerkingen iets te doen blijken, om zoo
doende geene rustverstoorster te worden. Zoo vlogen
de dagen genoeglijk voorbij, het weer begunstigde hen
gewoonlijk op hunne uitstapjes en met alle omstreken
maakten de logées kennis. Hare brieven naar huis ge
tuigden van het genoegen dat zij smaakten en de dagen
vlogen haar veel te spoedig omde helft van het haar
toegestaan verlof was al verstreken. Heden was men
besloten een prachtige rijtoer te maken. Mevrouw zou
ook van de partij zijn, maar haar echtgenoot, die ineer
genoegen vond iu zijne bibliotheek dan in luidruchtige
vermaken, bleef tehuis. Philip zou het tweespan zelf
mennen en vroolijk ondernam rnon den tocht.
Het was een heerlijke dag; alles stond buiten even
frisch en groen en het vee in de weide verlustigde
zich, evenals de menschen, in den zonneschijn. Men
had de helft van den weg afgelegd, toen eensklaps,
bij het omslaan van een hoek, een ander paard en
rijtuig in vurige vaart aan kwam hollen en tegen het
rijtuig der familie Lukassen inreed. De weg was smal
en de tijd was te kort vóór men het gevaar zag
om uit te wijken, zoodat het rijtuig omsloeg en de
andere paarden in woeste vaart voortholden, met ach
terlating van het rijtuig. De schrik was algemeen en
met moeite zag men zich uit het rijtuig te bevrijden,
terwijl Philip de paarden in toom zocht te houden.
Mevrouw, Marie en Anna kwamen er ongedeerd af,
maar Clara lag bewusteloos, terwijl uit eene wond
aan het voorhoofd het bloed vloeide. Gelukkig was-
er eene beek in de nabijheid, waar men de zakdoe
ken nat kon maken om koude kompressen op te leg
gen, terwijl mevrouw met eau de cologne haar tot
bewustzijn zocht te brengen. Marie stond er bleek
van schrik bij en vraagde of er geen dokter in de
buurt woonde, waar men hulp zou kunnen verkrij
gen, toen men in de verte een rijtuig zag naderen en tot
vreugde het herkende als het rijtuig van dokter Willeins.
Deze, op weg naar huis zijnde en een paard in
vliegende vaart voorbij ziende hollen, begreep terstond
dat er een ongeluk moest plaats gehad hebben en
spoorde de koetsier tot spoed aan, in de hoop de
ongelukkigen tot hulp te kunnen verstrekken. Toen
hij echter naderbij kwam, herkende hij het gezel
schap en bemerkte aan de verslagen gezichten dat
niet allen met den schrik waren vrijgekomen. Tot
zijn spijt zag hij dat Clara bewusteloos was, maar
troostte de familie dat haar bewustzijn wel spoedig zou
terug keeren. Hij nam haar als een kind op in zijne I
armen en droeg ze in zijn rijtuig. Alles geschiedde
zoo spoedig en allen waren zoo gerust gesteld door
de verschijning van dokter Willems en diens kalmte,
zoodat het overige gezelschap ook spoedig hare te
genwoordigheid van geest terug kreeg.
Met vereende krachten bracht men het rijtuig weêr
omhoog en toen besloot men dat mevrouw bij Clara
in het rijtuig van den dokter zou plaats nemen en
met de anderen den terugtocht naar huis zou onder
nemen. Eerst nu dacht men er aan om te zien of
er zich niemand in het rijtuig bevond, dat door het
hollend paard was achtergelaten, maar hoe men ook
keek en op den weg zocht, men zag geen koetsier.
Eindelijk zag men in de verte twee personen naderen
die tot het rijtuig behoorden. Spoedig bevonden zij
zich bij het gezelschap en toen vernam men dal het
paard aan eeoe uitspanning stil staande, terwijl de
twee personen zich in de herberg bevonden, geschrikt
was van een .stoomtram die dien weg passeerde en
dus aan het hollen geraakt.
Alle vreugde was voor dien dag geweken en treu
rig ondernam men den terugtocht. Mevrouw onder
steunde Clara en liet haar hoofd op haar schouder
rustten, terwijl de dokter hare hand vasthield en
zijne oogen niet van haar gelaat afwendde. Door de
schokkende beweging kwam zij weêr tot bewustzijn
en sloeg hare oogen op en ontmoette die van den
dokter. Een zachte blos verspreidde zich op haar
gelaat en zij sloot op nieuw de oogen. Zij voelde
een lichte handdruk van den dokter, die haar belang
stellend en zacht vraagde, hoe zij zich gevoelde en
of zij ergens eenige pijn ondervond. Ontkennend
schudde zij met het hoofd, maar toen volgde er een
zachten tranenvloed. Zij begreep zelve niet waarom
zij zoo kinderachtig was en zocht dien stroom te
stelpen, maar de dokter stelde mevrouw gerust dat
zij nu wel spoedig in orde zou zijn, daar die tranen
haar eene groote verlichting zouden geven. De wond
op het voorhoofd was van weinig beteekenis, maar
zij zou altijd een litteeken behouden, als souvenir aan
dit tochtje. Toen het gezelschap zoo spoedig terug
kwam, begreep de heer Lukassen dat er zeker het
een of ander ongeluk had plaats gehad, vooral toen
dokter Willems inede binnenkwam.
Met enkele woorden verhaalde mevrouw de reden
hunner spoedige tehuiskomst en begaf zich toen met
Clara naar hare kamer, daar de dokter rust bevolen
had. Spoedig volgde hij haar, om de wond te onder
zoeken, maar die scheen onbeduidend. Hij troostte
haar dat zij binnen enkele dagen weêr geheel her
steld zou zijn en de geheele tocht vergeten zou zijn.
Zou zij die terugtocht ooit vergelen? vraagde zij zich in
stilte af. Die liefdevolle oogen, waarmede hij haar aa ï-
gestaard had, toen zij tot haar bewustzijn kwam, stonden
haar zoo helder voor oogen. (Wordt vervolgd.)
Aftcna