No. 565.
Woensdag 9 Maart.
1887.
Gedenken.
FEUILLETON
Marie de Ylechtster.
Uitgever: L. J. VEERMAN. Heusden.
VOOR
Dit blad verschijnt eiken WOENSDAG en ZATERDAG.
Abonnementsprijs: per 8 maanden f 1.Franco per post
verhooging.
zonder prijs-
Advertentiën 16 regels 60 ct. Elke regel meer 10 ct. Groote letters naar plaatsruimte'
Advertentiën worden ingewacht tot Maandag- en Donderdagavond 10 uur. Ingezonden
stukken tot Maandag- en Donderdagavond 8 uur.
Binnenlandsche ADVERTENTIEN
waarvan de plaatsing driemaal wordt opgegeven
worden slechts tweemaal in rekening gebracht. Dij
toezending gelieve men vooral duidelijk den naam
van den Uitgever op het adres te stellen.
Ieder, die er een eenigszins uitgebreiden
kalender op na houdt, weet, dat vele Zon
dagen met een vreemden Latijnschen naam
geteekend staan, en dat de Zondagen vóór
Paschen bij onze R. C. broeders als feest-
Agen aangemerkt worden. Zoo heet b. v.
de vijfde vóór Paaschfeest Reminiscere,
de 4e Oc u 1 ienz. De reden daarvan is
dat in de oude tijden de gewoonte bestond
de gemeente op die dagen te begroeten
met een woord of een spreuk, ontleend
aan de heilige schrift, welke gewoonte de
R. K. kerk behouden heeft. De vreemde
namen nu, welke de kalender aangeeft,
zijn de aanvangswoorden dier spreuken. Zoo
b. v. beteekent Oculi: de oogen, ontleend
aan: mijne oogen zijn steeds op den Heer
gericht. Zoo is Reminiscere afkomstig van
het zesde vers van psalm 25, en beteekent
niets anders dan „gedenk
Wanneer we den raad van onzen alma
nak opvolgen hebben we dus te gedenken.
Doch waaraan en aan wien Aan ons zei
ven Als dat beteekent aan ons voordeel,
dan is de vermaning overtollig. We denken
daaraan genoeg, dikwijls meer dan noodig
is. We zien in den regel meer op het onze
en zorgen daar beter voor dan voor 'tgeen
een ander toekomt. Hij, die werkelijk bloot
om den wille van zijn evenmensch iets doet,
zonder op gewin of eerbejag te letten, is
een witte raaf, die niet te best bij zijn
mede-raven staat aangeschreven en gevaar
loopt de vederen uitgeplukt te worden. In
een ander opzicht gedenken we ons zeiven
weer veel te weinig. Het zou ons werkelijk
geen schade doen ons dikwijls te herinneren
dat we wezenlijk iets te doen hebben en
zij 't in 't kleine, toeh iets beteekenen.
Buiten de harde schreeuwers in het groote
wereld-concert, zijn er zoovele duizenden
die uit timiditeit zwijgen en toestemmen
en vergeten dat ze ook waarde vertegen
woordigen.
Gedenken we onze plichten Dat is een
heilzame les van onzen almanak, tiet is een
groot ongeluk in de wereld, dat het mee-
rendeel onzer slechts denkt aan 't geen te
trekken, niet aan 't geen er te doen is.
Onze rechten kennen we op ons duimpje.
We mogen dit doen cn dat doen, men
mag ons niet zus of zoo behandelen, enz.,
we weten dit alles precies. We vergeten
echter maar al te dikwerf dat staat en maat
schappij niet daar zijn om ons persoonlijk
de hand boven 't hoofd te houden en ze
slechts zoolang in behoorlijken staat kunnen
blijven, als ieder van ons zijn naastliggenden
plicht behoorlijk vervult.
Onze fouten gedenken is niet minder
nuttig. Bittere artsenij maakt den kranke
gezond, de herinnering aan onze feilen is
een bittere drank, dien we echter slikken
moeten om niet voor de zooveelste maal
in dezelfde fouten te vervallen.
GedenkDe vermaning komt niet te
onpas tot de velen die bijzonder kort van
memorie zijn ten opzichte van 't goede hen
bewezen, en voor de goeden, die 't hun
bewezen hebben. Het is niets vreemds
dat hij, dien ge in een moeilijk geval bij
gestaan en geholpen hebt, na een poos doet
alsof hij u niet kent. Hij heeft u niet meer
noodig. Ge kunt ten slotte nog dankbaar
zijn wanneer 't daar bij blijft en hij zich
onthoudt van bepaald vijandige aanslagen.
Dat is niets nieuws. Eens was onder tien
zieken, die genezen werden, éón dankbare.
Of er thans onder de honderd een is?
Tot verontschuldiging moge de haast
dienen, waarmee onze tijd ons noodzaakt
te leven. Wie kan daar nog na jaren den
ken aan liefhebbende grootouders, aan een
braven vader of vrome moeder, aan een
trouwen leeraar, aan een helpenden vriend
Wat vier weken oud is, is uit den tijden
niets meer waard dan vergeten te worden.
Van een heidensche godin vertelt men, dat
ze geboren is uit haar vaders hoofd en reeds
bij haar geboorte volwassen was. Het is
mogelijk dat menigeen denkt zonder smarten
geboren, zonder moeite opgegroeid te zijn
en zonder iemands hulp voorwaarts te zijn
gegaan en gekomen tot het standpunt waar
liij zich thans zoo wel gevoelt, wijl hij zoo
geheel vergeten heeft, dat er verscheidenen
zijn, die zich met hem bemoeid en een
helpende hand toegestoken hebben.
Het goede doen om daarvoor dank in
te oogsten, is zeker niet het ware goeddoen,
maar de beweldadigde vergist zich wanneer
hij meent, nu ook den dank wel te kunnen
achterwege houden. Weldaden in marmer
schrijven, zeide een oud wijsgeer reeds.
Dankbaarheid staat den mensch beter dan
een ridderorde.
Hoeveel reden er is onzen tijd te prijzen,
onze lof mag zich nooit bazeeren op ver
achting van 'tverledene. Men hoede zich
voor de opvatting alsof in vroeger tijden
de wereld door domkoppen bewoond was
en de verstandige lui thans eerst aan
't woord komen. Wat wij zijn, zijn we
door hen die vóór ons waren; wat we
hebben, hebben onze vaderen moeten ver
werven wat we weten, volgt uit hetgeen
vroeger geleerd en nagespeurd is. Wat
in onze landen een rivier is, is hooger-
op slechts eene beek en deze beek ont
springt uit een bron, ver weg en dik
werf voor 't oog verborgen. De wereldge
schiedenis is een ladder. De menschheid
komt geen sport hooger, zonder van den
grond af alle sporten betreden te hebben.
We hebben derhalve geen enkele reden
om uit de hoogte op het verleden neer te
zien. Het past ons de vaderen te gedenken
met ontzag en dankbaarheid.
Reminiscere, gedenk, zegt de almanak.
Gedenkdagen zijn dagen van verheffing.
We hebben't den bewusten Februari-dag
gezien, hoe goed 't doet het verledene te
gedenken, hoe 't vaderlandsch hart zich op
zoo'n dag verkwikt en versterkt gevoelt en
hoe deze de oude liefde verjongt en ver-
frischt. Zulke gedenkdagen zijn van tijd
tot tijd brood noodig tot versterking van
den broederband onder onze geharnaste
tijdgenooten, strijdend in staat, kerk en
school met een vuur, dat ons allen zou
aansteken en verteren, wanneer we ons niet
herinneren óón verleden, een geschiedenis,
één toekomst te hebben.
15 UITEN LAND.
(Naar het Fransch.) (7
IV.
De jeugd is vertrouwend. De gedachte dat zij een
vriend hadden gewonnen, was voldoende om Marie
hare gerustheid terug te geven; zij waren niet meer
alleen, hare moeder en zij, om de worsteling vol te
houden tegen dat lage en gevaarlijke wezen, dat wel
de booze geest van dit gezin geleek.
Zij hadden nu een flink, verstandig en toegewijd
verdediger voor hunne zaak; nu kon de strijd met
gelijke wapens worden voortgezet. De dankbaarheid,
welke Marie in haar hart voor den ridderlijken jon
gen man voedde, deed hem in hare oogen verschij
nen als eene aardsche voorzienigheid, door God be
last met de zending om hen te beschutten tegen den
geest des kwaads, vertegenwoordigd door den toovenaar!
Om deze gemoedsgesteldheid te begrijpen, meet
men niet vergeten dat Marie een achttienjarig meisje
was. Dat kinderlijk gemoed was geheel ontvankelijk
voor den eersten lentetocht der liefde, te meer daar
de eenzaamheid waarin zij tot nog toe geleefd
had, aan hare gevoelens iets overspannens gaf, dat
een in een beschaafde omgeving opgevoed meisje
vreemd zou wezen.
Zoo deze beschermer een vriend was en niet ook
een minnaar, zoo hij slechts ware geweest een man,
bezield met het edele plan twee hulpelooze vrouwen
te beschermen, in plaats van de poëzie der jeugd
voor zich te hebben, iets romantisch aan zijn optre
den te verbinden, waarin duidelijk toegenegenheid
sprak, er is geen twijfel aan of het jonge meisje zou
hem alleen hebben beschouwd als een beleefd en
edelmoedig man, vertoornd over eenig gepleegd on
recht, die haar zijn steun aanbood zooals hij b. v.
geholpen zou hebben om een wagen met houi, op
den weg omver gevallen, weer op te helpen.
Er was niets, het is waar, dat bewees dat Leon
haar beminde; evenwel, waren er geen bewijzen, er
waren vermoedens, vooral de omstandigheid dat hij
zich tot haar en niet tot hare moeder had gewend
om waakzaamheid aan te bevelen. Het jonge meisje
had te veel vrouwelijke scherpzinnigheid, om van hare
zijde de zaak niet aldus te beschouwen. Van den an
deren kant, als Leon niet aan Marie had willen doen
gevoelen hoe veel belang hij in haar stelde, zou hij
zeker een anderen weg hebben ingeslagen. De jonge
lieden wisten dus blijkbaar van weêrskanten hoe de
zaken stonden.
Zoo kwam het ook dat Marie, toen zij den vol
genden ochtend hare moeder ontmoette, zich, ondanks
de pijnlijke voorvallen van den vorigen avond, bijna
prettig gestemd voelae. Gedachtig aan de waar
schuwing van Leon, begon zij terstond alle deuren
van het huis na te zien, maar zij kon niets ongewoons
ontdekken.
De weduwe klaagde er over dat zij bijna nie had
kunnen slapen.
Het was juist of er den geheelen nacht iem.i td
langs het huis sloop; hebt gij niets gehoord?
Ik niet, alleen tegen elf uur is de kat aan ie t
venster komen miauwen om binnengelaten te worden.
Dan heeft dat mij zeker gehinderd. In elk
geval vind ik mij in dit afgelegen huis volstrekt niet
op tnijn gemak. Wie weet wat die vervloekte kerel
tegen ons in zijn schild voert.
Moeder, moeder, al weer die man! Hij lijkt wel
uwe nachtmerrie!
Ja kind, mijne nachtmerrie, zoo is het, zijn
duivelsche persoonlijkheid staat mij altijd voor oogen.
Nacht en dag zie ik niet anders.
Maar lieve moeder, nu is het toch mijne beurt
om u aan te bevelen vertrouwen op God te hebben.
Ik heb een voorgevoel dat wij ten slotte de plannen
van dien ellendeling zullen weten te verijdelen.
Ware het zooals gij meentMaar ik vraag u,
wat kunnen twee zwakke vrouwen, door het verdriet
ontzenuwd, tegen de kracht van zulk een duivel?
Kom, laat ons moed houden, moedertje! Tot
hiertoe ben ik zwak geweest, omdat ik niet meer
was dan een kir.d en ik het gevaar nog niet kende.
Voortaan zal ik mij geen schrik meer laten aanjagen
door zijne listige oogen en zijnen valschen lach. O,
als het noodig zal zijn mijne moeder te beschermen,
zal ik zoo sterk als een man wezen!
Arm kindIk vrees niet voor mij zelve, denk
dat niet. Wat is mij, die oud en afgeleefd ben,
die alleen nog maar hare hoop heeft gesteld op het
leven hier natnaals, wat is mij aan mijn leven gelegen?
Maar voor u mijn kind, die jong en schoon zijt, vrees
ik, Marie, gij gelijkt zooveel op uwen vader! O, wist
ik dat gij onder de hoede van een man, uwer waardig,
het gevaar kondet trotseeren, ik zou tevreden sterven.
Lieve moeder, laat die gedachte aan mij u
toch niet terneer slaan. Nooit heb ik zooveel be
hoefte aan uwe liefde en uwen raad gevoeld als thans.
Kom, laten wij goeden moed houden. Met tranen
kunnen wij sjeen gevaren trotseeren. Misschien zullen
er wel vrienden zijn die medelijden met ons hebben.
De moeder schudde treurig het hoofd. Hoewel
zij volstrekti Maandaipwen van hare dochter niet
deelde, zag zij het lotx. zift genoegen, doch zij schreef
het alleen toe aan de luchthartigheid der jeugd. De
arme vrouw hield zich vast aan de hoop, door hare
dochter uitgesproken. Zij die door het ongeluk ver
volgd zijn, worden lichtgeloovig, en daarom, hoe vaag
de vertroostingen van hare dochter waren, op het
hart der moeder, die gewend was geworden haar
leed op te kroppen, maakten zij een weldadigen indruk.
Er gingen eenige weken voorbij zonder dat er
iets meldenswaardigs voorviel. De jongelieden Marie
en Leon hadden elkander niet meer gezien dan des
Zondags in de dorpskerk. Zooals gewoonlijk na het
einde der mis stonden de mannen bij het uitgaan
van de kerk onder den grooten plataanboom bij het
kerkhof. De dorpsbewoonsters hadden bij zulk eene
gelegenheid opgemerkt, dat Leon de bekoorlijke ge
stalte van Marie de vlechtster eene bijzondere opmerk
zaamheid wijdde, terwijl men bespeurde dat toen
Marie de mannen voorbijging zij Leon een vriendelijken
blik toewierp. Leon zelf had in dien blik slechts
dankbaarheid voor de bewezen hulp gelezen, maar de
babbelzieke vrouwen dachten aan zoo iets zelfs niet.
Voor haar stond dit vast dat tusschen een jongeling en
een jong meisje slechts betrekkingen van ééne soort
kunnen bestaan, en in dit geval waren het, zooals
zich denken laat, zeer afkeurenswaardige betrekkingen.
Intusschen, de hooitijd was aangebroken en op het
land heerschte eene groote bedrijvigheid, omdat zekere
verschijnselen, welke de boeren niet misleiden, aan
duidden, dat het bestendige mooie weder niet meer
van langen duur zou zijn. Ieder die slechts iets van
het landleven kent, zal begrijpen welk gewicht er
aan wordt gehecht, vooral in een landstreek met zulk
een schoon en edel ras van koeien, dat de groote
voorraden hooi in de schuren worden geborgen met
al den geur en de sappigheid, welke door regenbuien
of overrijpheid zoo licht verminderen. Al wat
armen aan het lijf had in het dorp, was dan ook aan
het werk gezet en nog kwamen er te kort!
(Wordt vervolgd).
U(CM,
Reminiscere (6 Maart) 1887.
Vau de telefoon tusschen Parijs en Brussel wordt
drnk gebruik gemaakt. Dagelijks worden 50 4 60
dépóches gewisseld.
Te Parijs heeft een min aan een zuigeling bjj
ongeluk, in plaats van een medicijn, laudanum
toegediend. Ondanks spoedig verleende hulp be
zweek de kleine na weinige uren. De min is
gearresteerd.